ECLI:NL:GHSHE:2025:1246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.341.396_01 en 200.341.400_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf, zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn ouders van drie minderjarige kinderen. De rechtbank had bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man zouden hebben, en de vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beslissing. De vrouw heeft grieven ingediend met betrekking tot het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De man heeft in incidenteel hoger beroep grieven ingediend over de kinderalimentatie en de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de man hebben, gezien de stabiliteit en structuur die hij biedt. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vrouw om kinderalimentatie afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. De vrouw heeft ook verzocht om vergoeding van een legaat en een schenking, maar het hof heeft geoordeeld dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De uiteindelijke beslissing van het hof omvat de bevestiging van de zorgregeling, de kinderalimentatie en de vergoedingsrechten, waarbij de man aan de vrouw moet betalen voor het vergoedingsrecht ter zake van het chalet en het legaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.341.396/01 en 200.341.400/01
zaaknummer rechtbank : C/02/411840 / FA RK 23-3335
beschikking van de meervoudige kamer van 1 mei 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.F. van Drenth te Gorinchem,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Ö. Aydogan te 's-Hertogenbosch.
In zijn hoedanigheid als omschreven in art. 810 Rv is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding (vergoedingsrechten).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 16 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 15 mei 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Bij het beroepschrift zijn de producties 20 tot en met 34 overgelegd.
2.1.1.
Het hoger beroep over hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.341.396/01. Het hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.341.400/01.
2.2.
De man heeft op 3 juli 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 35 tot en met 43 ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 14 augustus 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep met producties 35 en 36 ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- een journaalbericht van 14 maart 2025 met producties 44 tot en met 52,
van de zijde van de vrouw:
- een journaalbericht van 14 maart 2025 met producties 37 tot en met 47;
- een journaalbericht van 21 maart 2025 met productie 48 (proces-verbaal);
- een journaalbericht van 24 maart 2025 met producties 49 en 50.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2025 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 1 december 2017 met elkaar gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
b) Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2019,
(hierna ook: de kinderen).
c) Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 14 juli 2023 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) ingediend.
d) Daarop is bij de bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken.
e) De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang,
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man hebben en een zorgregeling vastgesteld zoals die in de beschikking is weergegeven;
- de verzoeken om kinderalimentatie afgewezen;
- de wijze van verdeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap gelast;
- bepaald dat de vrouw jegens de gemeenschap een vergoedingsrecht van € 20.000,-- toekomt.
4.2.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
4.3.
De vrouw heeft twaalf, deels voorwaardelijke, grieven aangevoerd. Deze gaan over het hoofdverblijf van de kinderen (grieven 1 tot en met 5), de zorgregeling (grieven 6 en 7), de kinderalimentatie (grief 8) en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap (vergoedingsrechten) (grieven 9 tot en met 12).
4.4.
De man heeft in het incidenteel hoger beroep zes grieven aangevoerd, waarvan grief 6 voorwaardelijk is ingesteld. De grieven van de man gaan over de kinderalimentatie (grieven 1 en 2), de zorgregeling (grieven 3 en 6) en de verdeling van de huwelijksgemeenschap (grieven 4 en 5).
4.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. Het hof zal eerst het hoofdverblijf en de zorgregeling bespreken, vervolgens de kinderalimentatie en tot slot de voorliggende huwelijksvermogensrechtelijke kwesties.

5.De motivering van de beslissing

Het hoofdverblijf (grieven 1 tot en met 5 van de vrouw)
5.1.
De rechtbank heeft als volgt overwogen:
‘4.10. De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen op het verzoek rondom het hoofdverblijf van de kinderen, zodat een onderzoek door de Raad niet nodig wordt geacht. Op basis van de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling zal het hoofdverblijf van de kinderen bij de man worden bepaald. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De vrouw heeft uit eigen beweging besloten om naar [woonplaats vrouw] te verhuizen en bij haar huidige partner in te trekken. Hierdoor is een afstand gecreëerd tussen haar en de woonplaats van de man en de kinderen van 70 kilometer enkele reis. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd aangegeven niet van plan te zijn terug te verhuizen naar de omgeving van [woonplaats man] . De beslissing om te verhuizen heeft de vrouw vooraf niet met de man besproken en de rechtbank heeft niet de overtuiging dat de verhuizing goed is voorbereid en doordacht. De impact van de verhuizing van hun moeder op de kinderen is namelijk groot, terwijl zij al veel hebben meegemaakt en nu in een onrustige periode zitten door de scheiding van hun ouders. Een verhuizing naar [woonplaats vrouw] betekent voor de kinderen dat zij in een geheel nieuwe omgeving en gezinssituatie terecht zullen komen en dit vergt erg veel aanpassing van hen.
Daarbij vindt de rechtbank het van belang dat de vrouw pas sinds een jaar een relatie heeft met haar nieuwe partner en dat onvoldoende vaststaat dat deze relatie bestendig is. Het is in het belang van de kinderen dat aan hen rust en stabiliteit wordt geboden in de voor hen vertrouwde omgeving. Deze vertrouwde omgeving is in [woonplaats man] . De kinderen wonen hier sinds hun geboorte en gaan inmiddels alle drie in [woonplaats man] naar school en naar de buitenschoolse opvang. Ook hebben zij hier hun vriendjes en familie. In haar beoordeling betrekt de rechtbank ook dat er over de opvoedsituatie bij de man geen zorgen bestaan. Niet is betwist dat de kinderen tijdens het huwelijk van partijen ook al op maandag, woensdag en vrijdag naar de opvang gingen. Met behulp van beide oma's heeft de man een manier gevonden om de zorg voor de kinderen te kunnen combineren met zijn werk.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek van de man toe. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.’
5.2.
De
vrouwvoert, samengevat, het volgende aan.
De hulpverlening heeft een onjuist beeld van haar op papier gezet. Zij heeft het gevoel dat zij is beoordeeld op basis van meningen en aannames en door de hulpverlening is genegeerd.
Haar verhuizing en intrek bij haar partner in [woonplaats vrouw] was noodgedwongen. Het chalet kon van november tot en met maart niet worden gebruikt en een huurwoning kreeg zij niet toegewezen. Tot en met april 2023 heeft zij hoofdzakelijk voor de kinderen gezorgd. Zij is beter dan de man in staat de kinderen contact te laten hebben met de andere ouder. Ondanks alles staat zij nog steeds een regeling voor waarbij de kinderen een prettig contact kunnen hebben met hun beide ouders. Voor de zorgregeling moeten spontaniteit en flexibiliteit de uitgangspunten zijn zoals partijen dit vroeger ook voorstonden. Voor een dergelijke regeling is nu geen plaats door toedoen van de man. De man is heel star en houdt zich strikt aan de beschikking van de rechtbank. Verder besteedt de man de dagelijkse zorg veelal uit aan de buitenschoolse opvang of de wederzijdse oma’s van de kinderen, terwijl zij gewoon beschikbaar is. Feitelijk kan de bepaling van het hoofverblijf van de kinderen bij haar worden gezien als een verhuizing van de kinderen naar een nieuwe omgeving. De kinderen zullen daar alleen maar van profiteren.
De vrouw verzoekt:
- het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen alsnog af te wijzen;
- haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen alsnog toe te wijzen;
- voor het geval de hoofdverblijfplaats van de kinderen alsnog bij haar wordt bepaald en de man niet vrijwillig zal meewerken aan de inschrijving van de kinderen op een andere school in de buurt van haar woonplaats, aan haar alsnog vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van de kinderen op basisschool [basisschool] te [plaats] .
5.3.
De
manvoert daartegen het volgende aan.
De stelling van de vrouw dat zij beter in staat is de andere ouder te betrekken bij de zorg en opvoeding van de kinderen, staat in schril contrast met zijn ervaringen in de afgelopen jaren. Haar opstelling kenmerkt zich door grillig gedrag, een weigerachtige houding en het niet nakomen van afspraken. Omdat zij overal iets achter zoekt, houdt hij zich aan de regeling die is vastgelegd in de beschikking van de rechtbank, om discussies te voorkomen. Zonder overleg is zij naar [woonplaats vrouw] verhuisd (anders dan zij stelt, was er wel de mogelijkheid om in het chalet te verblijven) en zonder hem te informeren, verhuist zij nu weer naar [plaats] terwijl hij tot op heden niet weet op welk adres zij woonachtig zal zijn. Thans verzoekt zij zonder enig overleg om een wijziging van school, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij zonder ergens van te weten werd geconfronteerd met kinderen die verdrietig zijn omdat zij volgens hun moeder naar een andere school moeten.
Er zijn geen gronden anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. De feiten en omstandigheden zijn sinds de datum van de bestreden beschikking nagenoeg niet gewijzigd. De kinderen gaan naar dezelfde school, hebben dezelfde vriendjes en vriendinnetjes
en hebben nog steeds hun familie en sociale activiteiten in [woonplaats man] . De enige verandering is dat de kinderen inmiddels wél weten waar zij aan toe zijn. Zij verblijven het merendeel van de tijd bij hun vader in hun vertrouwde omgeving in [woonplaats man] en zij gaan drie van de vier weekenden, evenals eens in de vier weken op woensdagmiddag, naar hun moeder. Deze situatie heeft voor de kinderen de afgelopen periode voor veiligheid, rust, stabiliteit en structuur gezorgd en dit is ook in hun belang noodzakelijk. Een verhuizing zou een grote verandering betekenen voor de kinderen. Zij komen dan terecht in een geheel nieuwe omgeving en gezinssituatie met ook de partner van de vrouw en zijn twee kinderen. De man is al jarenlang de hoofdopvoeder van de kinderen. Al vanaf hun geboorte gaan zij op maandag, woensdag en vrijdag naar de buitenschoolse opvang.
De man verzoekt primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, subsidiair die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking op het punt van het hoofdverblijf te bekrachtigen.
5.4.
De
raadheeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking voor wat het hoofdverblijf betreft, te bekrachtigen. De kinderen hebben al een echtscheiding moeten meemaken en zijn gewend aan de nieuwe situatie. Daarbij probeert de man het gezin draaiende te houden, terwijl de vrouw haar eigen keuzes maakt, zoals die voor een samengesteld gezin. Het zou veel van de kinderen vragen opnieuw te verhuizen, nu weer richting [plaats] en te moeten functioneren in een samengesteld gezin. In het verleden is al veel aanpassingsvermogen van hen gevraagd en daar zou dan opnieuw een beroep op worden gedaan. Het is inderdaad een feit dat de man veel zorg uitbesteedt, maar die omstandigheid is onvoldoende reden om het hoofdverblijf te bepalen bij de vrouw, omdat dat nog meer van de kinderen zou vragen.
De raad heeft zorgen over de communicatie tussen partijen en acht daarom parallel ouderschap passend. Hun onderlinge verstandhouding laat de door de vrouw gewenste spontaniteit en flexibiliteit niet toe. Ook de reisafstand is daarvoor te groot.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
5.6.
De man stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat het feitelijk een verkapt verzoek vervangende toestemming voor verhuizing betreft, waarvoor zij een bodemprocedure bij de rechtbank had moeten starten. Door haar verzoek voor het eerst in hoger beroep als een verhuiszaak te presenteren, wordt hij in zijn procesbelang geschaad.
Het hof volgt de man daarin niet. De vrouw is in hoger beroep gekomen van de vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de man, waarbij de rechtbank de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats vrouw] reeds in haar overwegingen heeft betrokken. De verhuizing is in hoger beroep door de vrouw (in het kader van haar grieven over het hoofdverblijf) opnieuw aan de orde gesteld en de man heeft daarop gereageerd. De man wordt aldus niet in zijn procesbelang geschaad. De vrouw kan in haar verzoek worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
5.7.
Ingevolge art. 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op art. 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.8.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat zij hun hoofdverblijf bij de man hebben. Na een onrustige periode waarin hun ouders uit elkaar gingen, leven zij inmiddels al geruime tijd in een stabiele en gestructureerde situatie bij de man. In de omgeving van de man gaan zij naar school, hebben zij hun vriendjes en zijn hun oma’s betrokken bij de opvang van de kinderen buiten schooltijden. Zorgen over de opvoedsituatie van de man zijn er niet. Het is niet in het belang van de kinderen die bestendige situatie te beëindigen door hun hoofdverblijf te wijzigen naar de vrouw, temeer niet nu zij (ook recent weer door een aangekondigde verhuizing van [woonplaats vrouw] naar [plaats] ) keuzes maakt die (steeds) opnieuw een beroep doen op het aanpassingsvermogen van de kinderen. Daarbij communiceert zij niet met de man over belangrijke zaken (desgevraagd heeft zij het hof verteld dat zij om haar moverende redenen haar nieuwe adres in [plaats] op dit moment niet aan de man kenbaar wil maken). Dit staat, net als de afstand die ook na de nieuwe verhuizing naar [plaats] groot blijft, de door haar voorgestane spontaniteit en flexibiliteit in de zorg en opvoeding van de kinderen in de weg.
5.9.
De grieven 1 tot en met 5 van de vrouw falen. Dit betekent dat de grieven 6 en 8 van de vrouw en grief 6 van de man, alle ingesteld voor het geval het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zal worden bepaald, geen bespreking behoeven.
Zorgregeling(grief 7 van de vrouw en grief 3 van de man).
5.10.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op art. 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.11.
De rechtbank heeft als volgt overwogen.
‘4.17. (…) Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan een zorgregeling waarbij de kinderen ieder weekend bij de vrouw zijn. De wens van de man om ook een weekend met de kinderen door te kunnen brengen is begrijpelijk. Anderzijds is er ook voor de wens van de vrouw begrip om meer tijd met de kinderen samen te zijn. Echter, een doordeweeks contactmoment met overnachting acht de rechtbank vanwege de woonplaats van de vrouw in [woonplaats vrouw] niet reëel, gelet op de reisafstand en het feit dat de kinderen naar school gaan. Op de mondelinge behandeling heeft de Raad een voorstel gedaan over de invulling van een zorgregeling. De rechtbank zal hierbij zoveel als mogelijk aansluiten, omdat zij op basis van alle feiten en omstandigheden deze regeling het meest in het belang van de kinderen acht. Dit leidt tot de volgende zorgregeling:
- in de eerste week verblijven de kinderen van vrijdag na de BSO tot zaterdag 19.00 uur bij de vrouw.
- in de tweede week verblijven de kinderen van vrijdag na de BSO tot zondag 18.00 uur bij de vrouw, waarbij de kinderen bij de man eten;
- in de derde week hebben de vrouw en de kinderen een contactmoment op woensdag na school tot 18.00 uur. In dit weekend verblijven de kinderen dan bij de man;
- in de vierde week verblijven de kinderen van vrijdag na de BSO tot zondagavond 18.00 uur bij de vrouw, waarbij de kinderen bij de man eten;
- vakanties en feestdagen worden tussen partijen bij helfte verdeeld;
- het halen en brengen van de kinderen wordt gedaan door de vrouw.
De rechtbank wijst de verzoeken van partijen in zoverre toe.’
5.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met partijen en de raad besproken. Daarbij zijn partijen met ingang van het schooljaar 2025/2026 een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde reguliere zorgregeling overeengekomen, die het hof hierna zal weergeven.
Partijen hebben beiden aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke vakantie- en feestdagenregeling. Ook de kinderen zijn daarbij gebaat. Het hof zal daarom, zoveel mogelijk aan de hand van de ter zitting met partijen vastgestelde uitgangspunten, een dergelijke regeling vaststellen, door partijen zelf nader uit te werken in een (jaar)schema.
Eerst zal het hof oordelen over de kwesties die nog in geschil zijn, te weten i) het halen en brengen van de kinderen en ii) de terugbrengtijden.
i) het halen en brengen
5.13.
De vrouw vindt het redelijk dat het halen en brengen evenredig(er) tussen partijen wordt verdeeld. Tot op heden haalt en brengt zij de kinderen altijd. De man is van mening dat het halen en brengen volledig voor rekening van de vrouw dient te blijven omdat zij uit eigen beweging, zonder enige vorm van overleg, naar [woonplaats vrouw] / [plaats] is verhuisd. De raad adviseert dat de ouder waar de kinderen zijn, de kinderen naar de andere ouder brengt, om op die manier het contact af te kunnen ronden en de kinderen voor te bereiden op het verblijf bij de andere ouder.
Het hof zal conform het advies van de raad als uitgangspunt hanteren dat de ouder bij wie de kinderen zijn, de kinderen naar de andere ouder brengt. Dit is anders wanneer de kinderen aansluitend aan de buitenschoolse opvang of school naar de vrouw gaan, omdat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw de kinderen daar (op school of bij de buitenschoolse opvang) dan ophaalt. Dit leidt er voor de zorgregeling tijdens de schoolweken toe dat de vrouw de kinderen haalt en brengt en voor de vakantie- en feestdagenregeling dat de ouder bij wie de kinderen zijn, de kinderen naar de andere ouder brengt, behalve wanneer een vakantie bij de vrouw direct aansluit op de buitenschoolse opvang of school, omdat ook dan de vrouw de kinderen haalt.
ii) de terugbrengtijden
5.14.
Partijen zijn het niet eens over het tijdstip waarop de kinderen bij de man dienen te worden teruggebracht. De vrouw wenst de kinderen op zaterdag om 20:00 uur en op zondag om 19:00 uur bij de man terug te brengen. Volgens de man is dit te laat voor de kinderen. Hij wenst zich te houden aan de door de rechtbank bepaalde tijdstippen van zaterdag 19:00 uur en op doordeweekse dagen en zondag 18:00 uur.
Het hof zal, gezien de jonge leeftijd van de kinderen en de omstandigheid dat zij na aankomst bij de man nog even de gelegenheid moeten krijgen om te acclimatiseren, uitgaan van de door de rechtbank bepaalde tijdstippen. Andersom gelden deze tijdstippen ook wanneer de man de kinderen naar de vrouw brengt.
5.15.
Met inachtneming van het voorgaande en hetgeen ter mondelinge behandeling met partijen verder is besproken, stelt het hof de navolgende zorgregeling vast:
de zorgregeling tijdens de schoolweken
tot aanvang van de zomervakantie in 2025:
geldt de reguliere zorgregeling zoals door de rechtbank vastgesteld;
met ingang van het schooljaar 2025/2026:
- in de eerste week verblijven de kinderen van vrijdag na school tot zaterdag 19:00 uur bij de vrouw, waarbij zij bij de vrouw eten;
- in de tweede week verblijven de kinderen van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur bij de vrouw, waarbij de kinderen bij de man eten;
- in de derde week hebben de vrouw en de kinderen een contactmoment op woensdag na school tot 18:00 uur; in dit weekend verblijven de kinderen dan bij de man;
- in de vierde week verblijven de kinderen van vrijdag na school tot zondagavond 18:00 uur bij de vrouw, waarbij de kinderen bij de man eten;
- het halen en brengen van de kinderen wordt gedaan door de vrouw;
studiedagen:
studiedagen op vrijdag of maandag
de kinderen verblijven bij de ouder bij wie de kinderen in het op vrijdag volgende of op maandag voorgaande weekend zijn. In het geval dat bij de vrouw is, haalt de vrouw de kinderen (in geval van de studiedag op vrijdag) op donderdag van school dan wel (in geval van de studiedag op maandag) brengt zij de kinderen die maandag om 18:00 uur weer bij de man;
studiedag op de woensdag dat de kinderen volgens reguliere zorgregeling bij de vrouw zijn
de vrouw haalt de kinderen op bij de buitenschoolse opvang;
studiedag op overige dagen
de kinderen verblijven bij de man;
de verdeling van vakanties en feestdagen
voorjaarsvakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen bij de vrouw,
in de even jaren bij de man;
meivakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw,
in de even jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
zomervakantie: ieder een aaneengesloten periode van drie weken; in 2025 en 2026 verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de vrouw en de daaropvolgende drie weken bij de man; vanaf 2027 heeft de man in verband met de bouwvakvakantie de eerste keuze voor de periode van drie aaneengesloten weken, welke keuze hij uiterlijk 31 januari van het betreffende jaar aan de vrouw kenbaar maakt;
herfstvakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen bij de man,
in de even jaren bij de vrouw;
kerstvakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen in de eerste week tot en met 1e kerstdag bij de vrouw en vanaf 2e kerstdag 10:00 uur tot en met einde vakantie (en dus ook op nieuwjaarsdag) bij de man, in de even jaren is dit omgekeerd;
Hemelvaartsdag: in de oneven jaren verblijven de kinderen bij de man,
in de even weken bij de vrouw; de vrouw haalt de kinderen op de woensdag ervoor van school;
overige feestdagen: ten aanzien van de overige feestdagen wordt het reguliere schema gevolgd;
halen en brengen: de ouder bij wie de kinderen zijn, brengt de kinderen naar de andere ouder, behalve wanneer de vakantie bij de vrouw direct aansluit op school, in dat geval haalt de vrouw de kinderen uit school;
waarbij de volgende uitgangspunten gelden:
  • een vakantie begint op vrijdag na school en eindigt op de dag voor de eerste schooldag na de vakantie om 18:00 uur; bij vakanties van meer dan één week waarbinnen de kinderen wisselen naar de andere ouder, is het wisselmoment de middelste zaterdag om 18:00 uur;
  • indien de vakantieregeling tot gevolg heeft dat de kinderen meer dan drie achtereenvolgende weekenden bij de vrouw verblijven, verblijven de kinderen het eerste weekend van de vakantie tot zondag 18:00 uur bij de man, waarbij de cyclus van vier weken op het betreffende weekend na, niet wijzigt. Deze aanvulling geldt niet onverkort voor de zomervakantie, omdat beide ouders drie weken aangesloten contact met de kinderen hebben in die periode.
De kinderalimentatie(grieven 1 en 2 van de man)
5.16.
De rechtbank heeft het verzoek van de man om kinderalimentatie afgewezen vanwege een tekort aan draagkracht bij de vrouw (rov. 4.36.). De grieven van de man gaan over het inkomen dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vrouw in aanmerking heeft genomen (grief 1) en de woonlast van de vrouw (grief 2). De man stelt dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij haar arbeidsuren uitbreidt en dat bij de berekening van haar draagkracht het percentage woonlasten moet worden gehalveerd, omdat zij haar woonlasten kan delen met haar partner. Hij verzoekt een kinderalimentatie vast te stellen van € 165,-- per kind per maand.
Ingangsdatum
5.17.
Het hof zal conform het verzoek van de man uitgaan van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 15 mei 2024, als ingangsdatum van de alimentatieverplichting.
Hoogte behoefte kinderen
5.18.
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van de kinderen van € 1.277,-- per maand in 2022 is niet in geschil en staat daarmee vast. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de kinderen in 2024 € 1.402,29 en in 2025 € 1.493,44.
De draagkracht van de vrouw
Inkomen van de vrouw
5.19.
De vrouw werkt 24 uur per week als apothekersassistent in een ziekenhuis. In geschil is of van de vrouw mag worden verwacht dat zij haar arbeidsuren uitbreidt.
5.20.
De
manvoert het volgende aan.
De vrouw stelt al sinds 2022 dat zij ziek is, maar geeft daarover geen openheid van zaken. Gelet op de bestaande zorgregeling, haar opleidingsniveau en werkervaring, kan en mag van haar worden verwacht dat zij haar arbeidsuren uitbreidt naar 40 uur per week dan wel, nu de kinderen drie vrijdagmiddagen in de maand en een woensdagmiddag bij haar zullen zijn, naar 32 uur per week. In de huidige samenleving is het gebruikelijk om werk en ouderschap te combineren. Daarbij heeft de vrouw een aanzienlijk bedrag voor de voormalige echtelijke woning van hem ontvangen en komt haar jegens de gemeenschap een vergoedingsrecht toe van € 20.000,--. Het is meer dan redelijk dat zij inteert op haar vermogen ten behoeve van het levensonderhoud van de kinderen.
5.21.
De
vrouwvoert daartegen het volgende aan. Zij heeft nooit 40 uur per week gewerkt en heeft bij haar huidige werkgever die mogelijkheid ook niet. Het (echtscheidings)traject van de afgelopen jaren was zeer intensief voor haar. Zij is lang ziek geweest en werkt nog maar net weer. Meer werken dan zij thans doet, kan niet van haar worden gevergd. Zij wil rust creëren en er voor de kinderen kunnen zijn.
5.22.
Het
hofoverweegt als volgt. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, rust op de vrouw een inspanningsverplichting om zoveel als mogelijk inkomen te genereren om in de kosten van de kinderen te kunnen voorzien. De vrouw heeft evenwel een moeilijke en turbulente tijd achter de rug en is, zoals uit haar loonstroken blijkt, enige tijd ziek geweest. Sinds kort heeft zij haar werkzaamheden weer volledig opgepakt. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat het contact met het bedrijfsmaatschappelijk werk is afgerond en zij ook overigens geen hulp (meer) ontvangt. Het voorgaande in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij binnen afzienbare termijn haar werkzaamheden uitbreidt naar een 32-urige werkweek (in verband met haar zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen acht het hof een volledige 36-urige werkweek niet haalbaar). Het hof zal haar nog enige tijd gunnen om verder te stabiliseren en voor het eerst met ingang van 1 september 2025 rekening houden met een hogere verdiencapaciteit van de vrouw.
Het hof zal voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw daarom twee periodes onderscheiden:
de periode met ingang van 15 mei 2024 en
de periode met ingang van 1 september 2025.
ad 1. de periode met ingang van 15 mei 2024
5.23.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
De draagkracht wordt vastgesteld door de redelijke kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige in mindering te brengen op het netto besteedbaar inkomen. Daarbij worden in beginsel een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen en een forfaitair bedrag voor de kosten van levensonderhoud in aanmerking genomen. Genoemde uitgangpunten leiden voor het jaar 2024 tot de volgende draagkrachtformule: 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
5.24.
Blijkens haar jaaropgave 2024 heeft de vrouw een bruto jaarinkomen van € 29.006,--. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van € 2.219,-- per maand. Uit de draagkrachtformule volgt een draagkracht voor kinderalimentatie van € 198,-- per maand.
5.25.
Voor de man is de rechtbank uitgegaan van een draagkracht van € 1.065,-- per maand. Hiertegen zijn grieven gericht zodat ook het hof van dit bedrag zal uitgaan.
5.26.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt aldus (198 + 1065 =) € 1.263,-- per maand. Dit betekent dat partijen gezamenlijk over onvoldoende draagkracht beschikken om te voorzien in de behoefte van de kinderen (van € 1.402,29 per maand). Daarom dient het hof na te gaan of er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlast van de vrouw duurzaam aanmerkelijk lager is dan het woonbudget van 30% waarmee in de draagkrachtberekening is gerekend (vgl. HR 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586). Hierop ziet ook grief 2 van de man.
de woonlast van de vrouw
5.27.
De
manstelt dat de werkelijke woonlast van de vrouw duurzaam aanmerkelijk lager is dan het standaard woonbudget van 30% van haar netto besteedbaar inkomen. De vrouw woont samen met haar partner en kan haar huurlast delen. De huurlast van de woning in [woonplaats vrouw] is € 646,-- per maand. De helft daarvan is aanmerkelijk lager dan het woonbudget.
De man verzoekt rekening te houden met de helft van het woonbudget, dus met 15% van haar netto besteedbaar inkomen, dan wel met de helft van de woonlast.
5.28.
De
vrouwvoert daartegen het volgende aan. Er is geen reden om van het woonbudget af te wijken. Het woonbudget betreft niet enkel de huur, maar ook andere lasten. De nieuwe woning in [plaats] brengt hogere lasten met zich. De hypotheekrente bedraagt € 1.523,24 bruto per maand (prod. 40) en daar komen nog andere kosten bij, zoals kosten van onderhoud en belastingen.
5.29.
Het
hofoverweegt als volgt. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw (van € 2.219,--) leidt tot een (standaard) woonbudget van € 666,-- per maand.
De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Volgens de alimentatienormen worden daaronder voor een huurwoning onder meer verstaan: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen. (Redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat vanuit de bijstandsnorm kan worden voldaan, dienen ook vanuit het woonbudget te worden voldaan.
De vrouw en haar partner bewonen / bewoonden een huurwoning in [woonplaats vrouw] . Uit de door de vrouw overgelegde productie 36 blijkt een maandelijkse huur van de woning in [woonplaats vrouw] van € 646,--. Verder blijkt daaruit een termijnbedrag stroom van € 83,-- en een termijnbedrag gas van € 202,--. Nu gesteld noch gebleken is dat de kosten van elektriciteit en gas hoger zijn dan het bedrag dat vanuit de bijstandsnorm kan worden voldaan, houdt het hof bij het vaststellen van het woonbudget met die bedragen geen rekening.
De vrouw heeft geen inzicht gegeven in de werkelijke woonlast van de woning in [plaats] die de vrouw en haar partner naar eigen zeggen hebben aangekocht, noch in de ingangsdatum van die nieuwe woonlast. Uit niets blijkt dat het door haar als productie 40 overgelegd document, waarin een bruto maandelijkse hypotheeklast van € 1.523,24 wordt genoemd, de nieuw aangekochte woning in [plaats] betreft dan wel de hypotheeklast is van de vrouw en haar partner. Aan het pas ter mondelinge behandeling gedane bewijsaanbod van de vrouw, waartegen de man ook bezwaar heeft gemaakt, gaat het hof als te laat voorbij. Het had op de weg van de vrouw gelegen al voor de mondelinge behandeling juiste en verifieerbare gegevens in het geding te brengen.
Omdat de vrouw geen inzicht heeft gegeven in de woonlast van de nieuw aangekochte woning in [plaats] noch duidelijkheid heeft verschaft over de datum waarop de nieuwe woonlast is ingegaan dan wel zal ingaan, gaat het hof voor de volledige periode uit van een woonlast van € 646,-- per maand.
Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, zoals hier het geval is, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen. Nu niet is gesteld of gebleken dat dit voor de partner van de vrouw anders is, leidt dit tot een woonlast van de vrouw van € 323,-- per maand. Omdat dit gedurende deze periode een aanmerkelijk lagere woonlast is dan het standaard woonbudget (van € 666,--), zal het hof bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw met deze woonlast rekenen.
Zoals blijkt uit de aangehechte draagkrachtberekening leidt dit tot een draagkracht van de vrouw van € 438,-- per maand.
draagkrachtvergelijking
5.30.
De totale draagkracht van partijen tezamen bedraagt dan (438 + 1.065 =) € 1.503,-- Dit is voldoende om in de volledige behoefte van de kinderen van € 1.402,29 te voorzien.
De verdeling van de kosten van de kinderen over de vrouw en de man wordt berekend door ieders draagkracht ten behoeve van de kinderen te delen door de totale draagkracht per maand, vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen per maand, hetgeen resulteert in de volgende berekening:
het eigen aandeel van de vrouw in de behoefte van de kinderen bedraagt:
438 / 1.503 x 1.402,29 = € 408,65 per maand, ofwel € 136,22 per kind per maand;
het eigen aandeel van de man in de behoefte van de kinderen bedraagt:
1.065 / 1.503 x 1.402,29 = € 993,64 per maand, ofwel € 331,21 per kind per maand.
zorgkorting
5.31.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Tussen partijen is niet in geschil dat een percentage van 25% in aanmerking moet worden genomen. De zorgkorting bedraagt derhalve € 350,57.
Dit bedrag wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de vrouw aan de man dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van het kind/de kinderen te voorzien.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vrouw aan de man met ingang 15 mei 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (408,65 -/- 350,57 =) € 58,08 per maand, ofwel € 19,36 per kind per maand moet betalen. Ingevolge de wettelijke indexering is de bijdrage per 1 januari 2025 € 61,86 ofwel € 20,62 per kind per maand.
de periode met ingang van 1 september 2025
5.32.
Voor de periode met ingang van 1 september 2025 zal het hof het huidige inkomen van de vrouw extrapoleren naar een 32-urige werkweek. Aangezien een fulltime werkweek in de Cao Ziekenhuizen 36 uur bedraagt, is dit een dienstverband van 88,89%. De vrouw heeft thans een dienstverband van 66,67% (prod. 35 van de zijde van de vrouw). Het hof becijfert het bruto jaarinkomen van de vrouw bij een 32-urige werkweek op (29.006 : 66,67 x 88,89 =) € 38.673,--. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van € 2.728,-- per maand. Volgens de draagkrachtformule voor het jaar 2025, 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.310],
leidt dit tot een draagkracht van de vrouw van € 420,-- per maand.
5.33.
Ten aanzien van de man zal het hof uitgaan van als productie 51 door de man overgelegde draagkrachtberekening, die de vrouw niet heeft betwist, waaruit een draagkracht van de man voor kinderalimentatie blijkt van € 1.144,-- per maand.
5.34.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (420 + 1.144 =) € 1.564,-- per maand. Omdat daarmee volledig in de behoefte van de kinderen (van € 1.493,44 per maand) kan worden voorzien, ziet het hof geen aanleiding om te rekenen met woonlasten ter hoogte van 15% van het NBI van de vrouw, zoals de man heeft verzocht.
draagkrachtvergelijking
5.35.
De verdeling van de kosten van de kinderen over de vrouw en de man is dan als volgt:
het eigen aandeel van de vrouw in de behoefte van de kinderen bedraagt:
420 / 1.564 x 1.493,44 = € 401,05 per maand, ofwel € 133,69 per kind per maand;
het eigen aandeel van de man in de behoefte van de kinderen bedraagt:
1.144 / 1.564 x 1.493,44 = € 1.092,39 per maand, ofwel € 364,13 per kind per maand.
5.36.
De zorgkorting van 25% komt neer op € 373,36.
5.37.
Deze (forfaitaire) berekening leidt ertoe dat de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een lager bedrag uitkomt dan de bijdrage in de periode tot 1 september 2025, namelijk op (401,05 -/- 373,36 =) € 27,69 per maand, ofwel € 9,23 per kind per maand. In de gegeven situatie, waarin wordt aangenomen dat de vrouw haar dienstverband uitbreidt en geen inzicht is gegeven in haar (nieuwe) woonlasten, acht het hof dit niet passend en ongewenst. Het hof zal de voor de periode tot 1 september 2025 bepaalde bijdrage daarom ongewijzigd laten voorduren.
Vergoedingsrechten (grieven 9 t/m 12 vrouw)
5.38.
De grieven 9 tot en met 12 van de vrouw keren zich tegen de rov. 4.68 t/m 4.74 van de bestreden beschikking, waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen :
‘4.68. De vrouw verzoekt - zo begrijpt de rechtbank - dat de gemeenschap aan haar moet vergoeden een bedrag van € 47.431,=. Ter onderbouwing geeft de vrouw aan dat zij een legaat van € 20.200,= en een schenking van € 27.231,= heeft ontvangen onder een uitsluitingsclausule. Beide bedragen zijn geïnvesteerd in de gemeenschap.
4.69.
De man heeft het standpunt van de vrouw gemotiveerd betwist. Ten aanzien van het legaat stelt de man dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Het ligt op haar weg om aan te tonen dat het bedrag als zijnde privévermogen aanwezig was op de datum van het huwelijk. Dit heeft zij niet gedaan. Voor wat betreft de schenking geeft de man aan dat een bedrag van € 20.000,= is aangewend voor de aankoop van een chalet, maar hij beroept zich op artikel 3 van de schenkingsovereenkomst. Volgens de man is het geld consumptief besteedt [sic] en komt de vrouw daardoor geen vergoedingsrecht toe.
4.70.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw voorafgaand aan het huwelijk van partijen onder uitsluiting een legaat heeft ontvangen van € 20.200,=. Met de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw heeft nagelaten met stukken te onderbouwen dat dit bedrag nog aanwezig was op het moment dat partijen in het huwelijk traden. Bovendien heeft de vrouw nagelaten om te onderbouwen dat het bedrag, zo dit nog aanwezig was op de datum van het huwelijk, is gebruikt voor de verbouwing van de gezamenlijke woning. Hiertoe heeft de vrouw ook geen bewijsaanbod gedaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of de vrouw ter zake het legaat een vergoedingsrecht heeft of tot welk bedrag dit eventueel zou bestaan. Het verzoek wordt afgewezen.’
4.71.
Voor wat betreft de schenking geldt op grond van vaste rechtspraak dat een enkele vermogensverschuiving tussen privé- en gemeenschapsvermogen al kan leiden tot een vergoedingsrecht. Ook uitgaven in verband met consumptieve bestedingen zijn aan te merken als voldoening van gemeenschapsschulden. In de schenkingsakte van 7 juni 2022 is een nuancering aangebracht op dit uitgangspunt. Artikel 3 luidt namelijk als volgt:
“HOOFDSTUK 3. BEPALING SCHENKINGSOVEREENKOMST
(...)
Als dat wat is verkregen gehele
(sic) of gedeeltelijk consumptief wordt besteed zonder dat sprake is van zaaksvervanging, hoeft de echtgenoot/partner van de begiftigde dit niet aan hem te vergoeden, tenzij de begiftigde binnen een redelijke termijn een vergoeding heeft gevraagd."
4.72.
Vast staat dat de vrouw op 7 juni 2022 een schenking heeft ontvangen van € 27.231,=. Verder staat vast dat uit deze schenking een bedrag van € 20.000,= is geïnvesteerd in de aankoop van het gezamenlijke chalet. De rechtbank is van oordeel dat het aankopen van een chalet niet is aan te merken als een consumptieve besteding zonder zaaksvervanging, zoals bedoeld in de aangehaalde passage uit de schenkingsovereenkomst. Het betreft een investering in een roerend goed en dit roerend goed behoudt zijn waarde. De vrouw heeft dan ook recht op terugbetaling van een bedrag van € 20.000,= ten laste van de gemeenschap.
De rechtbank bepaalt dat dit bedrag moet worden voldaan aan de vrouw eerst uit de verkoopopbrengst van het chalet, waarna partijen het restantbedrag van de verkoopopbrengst bij helfte delen met inachtneming van de verrekenposten onder rechtsoverweging 4.42. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw in zoverre toe.
4.73.
Voor wat betreft het bedrag van € 7.231,= overweegt de rechtbank dat de vrouw niet heeft betwist dat dit bedrag consumptief is besteed zonder dat sprake is van zaaksvervanging. Zij vraagt vergoeding van dit bedrag en beroept zich op de redelijke termijn in genoemd artikel 3 van de schenkingsakte. Gelet op alle feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een redelijke termijn. De vrouw heeft voor het eerst een beroep gedaan op terugbetaling van dit bedrag ten laste van de gemeenschap in het licht van deze echtscheidingsprocedure. Voor dit bedrag komt de vrouw dan ook geen vergoedingsrecht toe en dit gedeelte van het verzoek wordt afgewezen.’
5.39.
De vrouw verzoekt haar verzoek ‘om vergoeding aan haar van een bedrag van € 47.431,00 vanwege het legaat met de uitsluitingsclausule (€ 20.200,00) en de schenking met de uitsluitingsclausule (€ 27.231,00) alsnog volledig toe te wijzen, maar in ieder geval niet minder toe te wijzen dan het bedrag van € 20.000,00 dat de rechtbank wel heeft toegewezen’.
5.40.
De man heeft de grief weersproken en verzocht dit verzoek af te wijzen.
Het legaat
5.41.
De
vrouwstelt dat uit de door haar als productie 34 overgelegde bankafschriften blijkt dat, ondanks de verschillende bij- en afschrijvingen, het legaat op de huwelijksdatum nog op haar bankrekening aanwezig was. Daarom dient de gemeenschap primair het volledige bedrag aan haar dient te vergoeden, subsidiair het bedrag van € 17.700,-- en meer subsidiair het bedrag van € 11.300,--.
5.42.
De
manvoert daartegen aan dat de vrouw ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd dat dit bedrag op de huwelijksdatum nog aanwezig was en, voor zover op die datum nog wel aanwezig, gebruikt is voor de verbouwing van de gezamenlijke woning zoals de vrouw
ten onrechte stelt.
5.43.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vraag die voorligt is of de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap en zo ja ter grootte van welk bedrag. Uitgangspunt is dat het onder uitsluiting ontvangen legaat van € 20.200,-- uitsluitend aan de vrouw toekomt (art. 1:94 lid 2 sub a (oud) BW). Dit bedrag is, zo blijkt uit productie 34, vóór het huwelijk op 28 april 2017 bijgeschreven op de bankrekening van de vrouw, wat resulteerde in een positief saldo op die bankrekening van € 22.039,01. Vervolgens zijn er in de periode tot de huwelijksdatum, 1 december 2017, verschillende bedragen bij- en afgeschreven. Het totaal van de bijschrijvingen in die periode is € 5.600,-- en het totaal van de afschrijvingen is € 8.900,--, waardoor het saldo op de huwelijksdatum € 18.739,01 bedroeg. Dit betekent dat het volledige bedrag van het legaat op de huwelijksdatum niet meer aanwezig was. Het primaire verzoek van de vrouw zal reeds daarom worden afgewezen.
Voorts geldt dat door de storting van het legaat op de bankrekening van de vrouw de gelden van het legaat zich hebben vermengd met het daarop reeds aanwezige saldo alsook met de latere bijschrijvingen, waardoor de gelden van het legaat en de besteding daarvan niet meer als zodanig identificeerbaar en traceerbaar zijn. Daardoor is niet duidelijk of de afschrijvingen zijn gedaan ten laste van het legaat dan wel van de overige gelden. De vrouw heeft hier geen inzicht in gegeven, noch heeft zij een rekenmethode ter bepaling van het resterende saldo van het legaat voorgesteld. Mede gelet op het beperkte saldo vóór het legaat, dient ervan te worden uitgegaan dat alle afschrijvingen ten laste van het legaat zijn gedaan, hetgeen betekent dat op de huwelijksdatum nog (20.200 -/- 8.900 =) € 11.300,-- van het legaat op de rekening van de vrouw resteerde.
Dit bedrag van € 11.300,- betreft privévermogen van de vrouw. De vrouw heeft gesteld dat zij het bedrag van het legaat aan de woning, onderhoud en andere uitgaven heeft besteed en dat zij het bedrag in ieder geval niet ‘aan zichzelf’ heeft uitgegeven (proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, p. 9). De man heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Aan de vrouw komt derhalve een vergoedingsrecht (reprise) toe op de gemeenschap van € 11.300,-- (vgl. ook HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019), hetgeen betekent dat de man de helft van dit bedrag ad € 5.650,-- aan de vrouw dient te voldoen.
De schenking van € 7.231,--
5.44.
De rechtbank heeft het vergoedingsrecht ter zake van de schenking afgewezen omdat naar haar oordeel, gelet op alle feiten en omstandigheden geen sprake was van een redelijke termijn als genoemd in artikel 3 van de schenkingsakte.
5.45.
Volgens de
vrouwis de termijn waarbinnen zijn haar verzoek kon doen niet overschreden. Zij heeft op een logisch moment (namelijk in het verweerschrift) aangegeven dat zij dit bedrag wilde ontvangen.
5.46.
De
manweerspreekt dit. De schenkingsakte is volstrekt duidelijk. De vergoeding diende te worden verzocht binnen een redelijke termijn na de uitgave, dat wil zeggen, kort na het uitgeven van het geld en niet op een logisch moment. Een dergelijk vergezochte uitleg strookt niet met de geest van het artikel in de schenkingsakte en is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarbij hebben partijen gedurende het huwelijk regelmatig de financiën besproken, maar is daarbij nimmer gesproken over een terugbetalingsverplichting aan zijn zijde. De vrouw heeft er aldus willens en wetens voor gekozen om het geld niet binnen een redelijke termijn terug te vragen. Dit maakt dat de man erop mocht vertrouwen dat hij het geld niet terug hoefde te betalen.
5.47.
Het
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft tijdens het huwelijk een schenking van € 27.231,-- ontvangen. Daartoe hebben de schenker en de vrouw op 27 mei 2022 een overeenkomst van schenking gesloten. Artikel 3 van de schenkingsovereenkomst houdt het volgende in:
‘(...)
Als dat wat is verkregen geheel of gedeeltelijk consumptief wordt besteed zonder dat sprake is van zaaksvervanging, hoeft de echtgenoot/partner van de begiftigde dit niet aan hem te vergoeden, tenzij de begiftigde binnen een redelijke termijn een vergoeding heeft gevraagd.’
Naar het oordeel van het hof moet aan deze bepaling redelijkerwijze de betekenis worden toegekend dat de begiftigde (in dit geval: de vrouw) binnen een redelijke termijn na de consumptieve besteding een verzoek om vergoeding moet doen. Als niet weersproken staat vast dat het bedrag van € 7.231,-- consumptief is besteed. De vrouw heeft zich niet uitgelaten over wanneer dit is gebeurd of wat de aard van de consumptieve besteding is, zodat het hof niet kan vaststellen dat zij haar verzoek om vergoeding binnen een redelijke termijn heeft gedaan. Dat zij op een ‘logisch moment’ om vergoeding heeft verzocht, doet niet ter zake. Dit betekent dat de man de schenking van € 7.231,-- niet hoeft te vergoeden. Het hof zal dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Vergoeding uit de opbrengst van het chalet
5.48.
Zoals hiervóór weergegeven, heeft de rechtbank (in rov. 4.72) bepaald dat het bedrag (van € 20.000,--) dat de gemeenschap (volgens de bestreden beschikking) aan de vrouw moet vergoeden, als eerste uit de verkoopopbrengst van het chalet aan de vrouw moet worden voldaan, waarna partijen het restantbedrag van de verkoopopbrengst bij helfte delen met inachtneming van de verrekenposten onder rechtsoverweging 4.42. van de bestreden beschikking.
5.49.
De
vrouwgaat ervan uit dat het chalet zijn waarde behoudt, maar voor het geval het chalet onvoldoende opbrengt om haar volledig te kunnen vergoeden, verzoekt zij ‘te bepalen dat op het aan de man toekomende aandeel van de gemeenschap, hetgeen mogelijkerwijs het aandeel van de man in de opbrengst van het chalet kan zijn, in mindering wordt gebracht hetgeen de gemeenschap voor wat betreft het aandeel van de man aan de vrouw verschuldigd is op grond van [deze beschikking], voor zover dit bedrag ten tijde van de levering van de woning nog niet aan de vrouw is voldaan’. Het hof zal aan dit verzoek gevolg geven op de wijze zoals in het dictum is weergegeven.
Verdeling saldi bankrekeningen (grief 4 van de man tevens wijziging verzoek)
5.50.
De
manverzoekt te bepalen dat de vrouw ter zake van de verdeling van de saldi van de bankrekeningen uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 683,26 dient te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van de door het hof af te geven beschikking.
Ter toelichting op deze grief voert de man het volgende aan. Bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank zijn partijen het erover eens geworden dat de op de peildatum aanwezige saldi bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. De bankrekeningen en de aanwezige saldi zijn door de rechtbank opgesomd onder rechtsoverweging 4.56. De rechtbank heeft in het dictum niets opgenomen over de verdeling bij helfte. Na verrekening van de aanwezige saldi op de peildatum dient de vrouw per saldo aan de man een bedrag van € 683,26 te betalen. Tot op heden is de vrouw ondanks zijn verzoek daartoe niet overgegaan tot betaling.
5.51.
Het
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft bevestigd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de saldi op de bankrekeningen. Zij heeft niet weersproken niet dat die verdeling erin resulteert dat zij € 683,26 aan de man moet betalen. Het hof begrijpt het verzoek van de man als een verzoek tot nakoming van de overeenstemming van partijen over de verdeling van de saldi. Het hof zal dit verzoek toewijzen.
Verdeling auto’s (grief 5 van de man tevens wijziging verzoek)
5.52.
De
manverzoekt te bepalen dat de vrouw ter zake van de verdeling en verrekening van de auto’s uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 2.525,- dient te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van de door het hof af te geven beschikking.
Ter toelichting voert de man het volgende aan.
Bij de mondelinge zijn partijen het erover eens geworden dat de auto Opel Corsa tegen een waarde van € 1.000,-- aan hem wordt toegedeeld tegen voldoening van de helft van die waarde aan de vrouw. Verder zijn partijen overeengekomen dat de auto Volkswagen Touran tegen een waarde van € 6.050,-- aan de vrouw wordt toegedeeld tegen voldoening aan hem van de helft van deze waarde. De rechtbank heeft in het dictum niets opgenomen over de verdeling. Na verrekening van de bedragen over en weer, dient de vrouw hem per saldo een bedrag van € 2.525,-- te betalen. Tot op heden is de vrouw ondanks verzoek daartoe niet overgegaan tot betaling.
5.53.
Het
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft bevestigd dat partijen het eens waren over de verdeling van de Opel Corsa en Volkswagen Touran. Zij heeft niet weersproken dat die verdeling erin resulteert dat zij € 2.525,-- aan de man moet betalen. Het hof begrijpt het verzoek van de man als een verzoek tot nakoming van genoemde afspraak, welk verzoek het hof eveneens zal toewijzen.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna onder 7 is weergegeven.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van de vrouw. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 16 februari 2024, voor zover het betreft:
  • de daarbij bepaalde vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en
  • de kinderalimentatie;
en voor zover daarbij:
  • het verzoek van de vrouw om vergoeding van het door haar ontvangen legaat van € 20.200,-- is afgewezen en
  • (in rov. 4.72) is bepaald dat de terugbetaling van € 20.000,-- ten laste van de gemeenschap aan de vrouw moet worden voldaan uit de verkoopopbrengst van het chalet,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2019, de volgende regeling vast:
de regeling tijdens de schoolweken
tot aanvang van de zomervakantie in 2025:
geldt de reguliere zorgregeling zoals door de rechtbank vastgesteld;
met ingang van het schooljaar 2025/2026:
- in de eerste week verblijven de kinderen van vrijdag na school tot zaterdag 19:00 uur bij de vrouw, waarbij zij bij de vrouw eten;
- in de tweede week verblijven de kinderen van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur bij de vrouw, waarbij de kinderen bij de man eten;
- in de derde week hebben de vrouw en de kinderen een contactmoment op woensdag na school tot 18:00 uur; in dit weekend verblijven de kinderen dan bij de man;
- in de vierde week verblijven de kinderen van vrijdag na school tot zondagavond 18:00 uur bij de vrouw, waarbij de kinderen bij de man eten;
- het halen en brengen van de kinderen wordt gedaan door de vrouw;
studiedagen:
studiedagen op vrijdag of maandag
de kinderen verblijven bij de ouder bij wie de kinderen in het op vrijdag volgende of op maandag voorgaande weekend zijn. In het geval dat bij de vrouw is, haalt de vrouw de kinderen (in geval van de studiedag op vrijdag) op donderdag van school dan wel (in geval van de studiedag op maandag) brengt zij de kinderen die maandag om 18:00 uur weer bij de man;
studiedag op de woensdag dat de kinderen volgens reguliere zorgregeling bij de vrouw zijn
de vrouw haalt de kinderen op bij de buitenschoolse opvang;
studiedag op overige dagen
de kinderen verblijven bij de man;
de verdeling van vakanties en feestdagen
voorjaarsvakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen bij de vrouw,
in de even jaren bij de man;
meivakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw,
in de even jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
zomervakantie: ieder een aaneengesloten periode van drie weken; in 2025 en 2026 verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de vrouw en de daaropvolgende drie weken bij de man; vanaf 2027 heeft de man in verband met de bouwvakvakantie de eerste keuze voor de periode van drie aaneengesloten weken, welke keuze hij uiterlijk 31 januari van het betreffende jaar aan de vrouw kenbaar maakt;
herfstvakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen bij de man,
in de even jaren bij de vrouw;
kerstvakantie: in de oneven jaren verblijven de kinderen in de eerste week tot en met 1e kerstdag bij de vrouw en vanaf 2e kerstdag 10:00 uur tot en met einde vakantie (en dus ook op nieuwjaarsdag) bij de man, in de even jaren is dit omgekeerd;
Hemelvaartsdag: in de oneven jaren verblijven de kinderen bij de man,
in de even weken bij de vrouw; de vrouw haalt de kinderen op de woensdag ervoor van school;
overige feestdagen: ten aanzien van de overige feestdagen wordt het reguliere schema gevolgd;
halen en brengen: de ouder bij wie de kinderen zijn, brengt de kinderen naar de andere ouder, behalve wanneer de vakantie bij de vrouw direct aansluit op school, in dat geval haalt de vrouw de kinderen uit school.
waarbij de volgende uitgangspunten gelden:
- een vakantie begint op vrijdag na school en eindigt op de dag voor de eerste schooldag na de vakantie om 18:00 uur; bij vakanties van meer dan één week waarbinnen de kinderen wisselen naar de andere ouder, is het wisselmoment de middelste zaterdag om 18:00 uur;
- indien de vakantieregeling tot gevolg heeft dat de kinderen meer dan drie achtereenvolgende weekenden bij de vrouw verblijven, verblijven de kinderen het eerste weekend van de vakantie tot zondag 18:00 uur bij de man, waarbij de cyclus van vier weken op het betreffende weekend na, niet wijzigt. Deze aanvulling geldt niet onverkort voor de zomervakantie, omdat beide ouders drie weken aangesloten contact met de kinderen hebben in die periode;
bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen zal betalen:
- met ingang van 15 mei 2024: € 19,36 per kind per maand,
- met ingang 1 januari 2025: € 20,62 per kind per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man € 10.000,-- aan de vrouw dient te betalen vanwege het vergoedingsrecht van de vrouw ter zake van het chalet;
bepaalt dat de man € 5.650,-- aan de vrouw dient te betalen vanwege het vergoedingsrecht van de vrouw ter zake van het legaat;
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling € 683,26 aan de man dient te betalen ter zake van de verdeling en verrekening van de saldi van de bankrekeningen van partijen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking;
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling € 2.525,-- aan de man dient te betalen ter zake van de verdeling en verrekening van de Opel Corsa en Volkswagen Touran binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en K.A. Boshouwers en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.