ECLI:NL:GHSHE:2025:1247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.351.060_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van de moeder over haar dochter met zorgen over de uitvoering van de ouderlijke verantwoordelijkheden door de GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van de moeder over haar dochter, geboren op 10 januari 2021. De moeder is het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank die haar ouderlijk gezag heeft beëindigd en de GI tot voogd heeft benoemd. Het hof heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er zorgen zijn over de uitvoering van de ouderlijke verantwoordelijkheden door de GI. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen, maar dat zij momenteel stappen onderneemt om haar situatie te verbeteren. De moeder heeft een verleden van psychische problemen en heeft hulp gezocht om haar leven op orde te krijgen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor zes maanden om de GI de gelegenheid te geven verslag uit te brengen over de uitvoering van de voogdijmaatregel en de betrokkenheid van de moeder en andere belanghebbenden. De beslissing van het hof om de zaak aan te houden is ingegeven door de zorgen over de huidige situatie en de noodzaak om de belangen van het kind te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 mei 2025
Zaaknummer: 200.351.060/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/408442 / FA RK 24-3815
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een postadres in [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad
,
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een postadres in [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
voormalig advocaat: mr. W. Kolmans (onttrokken 24 maart 2025),
thans zonder advocaat.
[pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
zijnde de grootouders moederszijde,
hierna te noemen: de pleegouders.
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In het kort:
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank het ouderlijk gezag heeft beëindigd over haar minderjarige dochter
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021 (hierna: [minderjarige] ) en de GI tot voogd heeft benoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 november 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2025, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad af te wijzen en aldus het gezag van de moeder over [minderjarige] in stand te houden casu quo te bepalen dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] zal blijven uitoefenen.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 21 maart 2025, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
-de pleegouders;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De vader is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met als bijlagen producties 8 tot en met 13 van de advocaat van de moeder
d.d. 17 maart 2025;
- het V2-formulier d.d. 10 maart 2025 waarin mr. Kolmans zich stelt als advocaat van de vader;
- het V2-formulier d.d. 24 maart 2025 waarin mr. Kolmans zich onttrekt als advocaat van de vader;
- de brief van de GI d.d. 24 maart 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Op 10 januari 2021 is [minderjarige] geboren. De biologische vader van [minderjarige] (niet zijnde N. [de vader] ) is niet in beeld. De vader heeft [minderjarige] erkend. De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 12 juli 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 12 april 2025.
Bij beschikking van 15 oktober 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend. De machtiging is daarna telkens verlengd, voor het laatst bij genoemde beschikking van 17 juni 2024 tot 12 april 2025.
[minderjarige] verblijft sinds 15 oktober 2021 bij de pleegouders
.
3.3.
De moeder heeft één keer per twee weken gedurende twee uur begeleid contact met [minderjarige] . De vader heeft geen contact met [minderjarige] .
3.4.
De vader en de moeder oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.5.
De vader en de moeder hebben samen een zoon, [zoon] , geboren op [geboortedatum] 2022. De moeder woonde tot 15 augustus 2024 met [zoon] in een moeder-kindhuis. Ook [zoon] staat onder toezicht van de GI. Inmiddels verblijft [zoon] met een daartoe strekkende machtiging van de kinderrechter in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder vaderszijde.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep van belang - het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De moeder verzet zich uitdrukkelijk tegen de beëindiging van het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Het door de moeder gevoerde verweer is niet dan wel onvoldoende meegewogen in de beoordeling van het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging.
De moeder is rond haar vierde gediagnostiseerd met PDD-NOS en ADHD. Dit maakt het voor de moeder extra lastig om met bepaalde dingen om te gaan. Haar symptomen zijn gedurende haar hele leven onderdrukt met medicatie in plaats van behandeld. De neurodiversiteit van de moeder maakt niet dat er iets ‘mis’ met haar is of dat dit haar belemmert in het ouderschap. Het vraagt alleen om een andere benadering. De hulpverlening die haar eerder geboden werd sloot niet aan op haar behoefte.
Momenteel heeft de moeder hulp gevonden bij [instantie] . [instantie] is samen met de moeder bezig met het verkrijgen van urgentie voor een woning en ambulante (woon-)begeleiding. Doordat de moeder tot nu toe nooit passende hulp heeft gehad heeft zij nooit de kans gehad de moeder voor [minderjarige] en [zoon] te zijn waarvan zij weet dat ze die kan zijn. Door de gezagsbeëindiging is de kans van de moeder op een gezinsleven met [minderjarige] verkeken. Hoewel de moeder erkent dat zij op dit moment nog te weinig stabiliteit heeft, is het nu te vroeg om de deur definitief te sluiten. De moeder is nu stappen aan het zetten en in de toekomst kan pas bekeken worden of de moeder voor [minderjarige] kan zorgen.
Daarnaast heeft de moeder een traumatisch verleden met huiselijk geweld door haar ouders, die nu de pleegouders van [minderjarige] zijn. Ook is zij op een ongewenste manier aangeraakt door de pleegvader. De relatie met de pleegouders is grillig en de moeder is met hulpverlening bezig om haar trauma’s te verwerken. Toen de moeder achttien werd, wilden haar ouders haar zo snel mogelijk uit huis hebben. Zij was op dat moment zwanger van [minderjarige] . De moeder heeft toen op verschillende plekken gewoond en toen [minderjarige] acht maanden oud was is zij uit huis geplaatst bij de pleegouders.
[minderjarige] verblijft nu dus bij de pleegouders terwijl de moeder daar zelf onveilig is opgegroeid. De moeder kan niet bewijzen dat zij in het verleden is mishandeld maar er heeft ook geen gedegen onderzoek plaatsgehad.
De moeder zou uiteindelijk, met moeite en verdriet, kunnen accepteren dat [minderjarige] niet bij haar zal opgroeien, maar zij kan niet accepteren dat zij bij deze pleegouders zal opgroeien. Het is er niet veilig voor [minderjarige] en de zorg over de veiligheid van [minderjarige] is zowel door de GI als ook door de raad niet serieus genomen. De moeder erkent dat een wisseling van pleeggezin ingrijpend voor [minderjarige] zal zijn, maar opgroeien in een onveilige omgeving beschadigt [minderjarige] nog meer.
Na een gezagsbeëindiging krijgt de moeder alleen een rol op afstand. De afstand zal bij deze plaatsing steeds groter worden en het contact zal steeds verder worden beperkt. Dat is al gebleken nu men het contact tussen de moeder en [minderjarige] wil verplaatsen omdat [minderjarige] sinds kort naar school gaat maar er dan geen ruimte meer was om het contact tussen haar en [minderjarige] te begeleiden. Hierdoor heeft de moeder [minderjarige] op 10 januari 2025 voor het laatst gezien. Dat is in strijd met het belang van [minderjarige] en is precies waar de moeder bang voor was ten tijde van de beslissing van de kinderrechter om het gezag te beëindigen
[minderjarige] heeft last van de moeizame verhouding tussen de moeder en de pleegouders. Het beëindigen van het gezag maakt dit echter niet anders. Het plaatsen van [minderjarige] in een ander veilig pleeggezin, maakt dit op termijn wel anders.
De beoordeling of de aanvaardbare termijn is verstreken is maatwerk. Er moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van het kind en die van de ouder. Alleen tijdsverloop is onvoldoende. De raad heeft niet gemotiveerd waarom de aanvaardbare termijn verstreken zou zijn en waar dit uit blijkt. De moeder verwijst in dit verband naar de jurisprudentie van het Europese Hof van de rechten van de mens (EHRM) (Strand-Lobben en Moldavië) en daarnaast nog naar een uitspraak van Hof Amsterdam van 5 september 2017 en een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2021.
De moeder heeft onvoldoende passende hulp gehad om tot positieve ontwikkelingen te kunnen komen, waardoor het te vroeg is om te oordelen dat het perspectief van [minderjarige] definitief bij de pleegouders ligt. Het ligt op de weg van de GI en de raad om nader te onderzoeken of en in hoeverre, dan wel onder welke voorwaarden de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn toch in staat is voor haar de verantwoordelijkheid te dragen. Terugplaatsing bij de moeder moet het uitgangspunt zijn. Beëindiging van het gezag is de meest verstrekkende kinderbeschermingsmaatregel en daartoe bestaat in dit geval geen noodzaak.
3.9.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Uit het raadsrapport van 10 september 2024 en de meest actuele informatie is voldoende duidelijk geworden dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. Er kan niet met een lichtere maatregel worden volstaan omdat het nemen van gezagsbeslissingen erg moeizaam verloopt. Het ouderlijk gezag wordt door de moeder ingezet als pressiemiddel in de spanningsvolle relatie tussen de moeder en de pleegouders. [minderjarige] heeft last van de spanningen in die relatie. Door de GI tot voogd te benoemen is er minder strijd en kunnen belangrijke beslissingen worden genomen door een neutrale, professionele partij. Er is nu ook meer rust gekomen voor de pleegouders en daarmee dus ook voor [minderjarige] . Dit moet worden gecontinueerd in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] . De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om onzekerheid over haar toekomstperspectief te verdragen, is verstreken. [minderjarige] woont al drie-en-een-half jaar bij de pleegouders, is daar veilig gehecht en ontwikkelt zich goed. Nu de moeder [minderjarige] niet de emotionele en woordelijke toestemming kan geven om bij de pleegouders op te groeien, is het voor [minderjarige] extra belangrijk dat zij weet waar zij mag en kan opgroeien. In de gegeven omstandigheden dient aan de belangen van [minderjarige] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder om met het gezag te blijven belast.
De raad betwist dat aan de moeder niet voldoende passende hulp zou zijn geboden en dat haar geen kans zou zijn gegeven om er voor [minderjarige] te zijn. Moeder heeft vanaf de geboorte van [minderjarige] tot aan de uithuisplaatsing in verschillende woonvoorzieningen gewoond met 24-uurs begeleiding. Dit bleek niet voldoende om de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Sinds de uithuisplaatsing heeft de GI veel geïnvesteerd om aan een thuisplaatsingstraject te werken, maar dit is niet gelukt. Het ontbreekt de moeder aan probleeminzicht, er is een terugkerend patroon in samenwerkingsproblemen met personen en instanties om [minderjarige] heen en het is voor moeder lastig gebleken om haar eigen leven voldoende op orde te krijgen.
De beschuldigingen van de moeder aan het adres van de pleegouders zijn serieus genomen en hebben de aandacht van de raad, GI en de pleegzorgwerker. De raad wil zeker weten of een kind ergens veilig is en dat heeft prioriteit. De raad heeft daar op doorgevraagd. Er is veel zicht op [minderjarige] en er is geen enkel signaal dat het onveilig is bij de pleegouders. Zij krijgen opvoedondersteuning. Het is niet in het belang van [minderjarige] om haar bij de pleegouders weg te halen, aangezien dit opnieuw zou leiden tot een hechtingsbreuk.
Het enkele feit dat het ouderlijk gezag is beëindigd betekent niet dat de moeder geen rol meer heeft of zal hebben in het leven van [minderjarige] . Zij dient door de pleegouders en de GI nadrukkelijk te worden betrokken bij het leven van [minderjarige] .
[minderjarige] gaat sinds januari 2025 naar school en omdat het belangrijk is dat [minderjarige] onderwijs kan volgen en niet onnodig een uitzonderingspositie krijgt door structureel op bepaalde momenten weg te zijn, is het niet meer wenselijk de contactmomenten met de moeder op een doordeweekse ochtend te laten plaatsvinden. Bundelzorg heeft geen mogelijkheid om de contacten op de woensdagmiddag te begeleiden en de weekenden zijn ook niet haalbaar gebleken. Momenteel ligt er een nieuw voorstel bij Bundelzorg om de begeleide contacten op dinsdagmiddag na school te laten plaatsvinden. Omdat er een periode is geweest waarin er geen contact was tussen de moeder en [minderjarige] zijn er in de carnavalsvakantie twee contactmomenten geweest. De contacten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen overwegend goed.
[minderjarige] laat geen traumagedrag of zorgelijke signalen zien. Het is op dit moment niet nodig en niet passend om hulpverlening in te zetten voor [minderjarige] .
De uitspraak van de moeder over het vermeende misbruik van de pleegvader heeft ervoor gezorgd dat de situatie onder hoogspanning staat. Dit heeft de pleegouders zoveel emotionele pijn, verdriet en boosheid gebracht dat het hen op dit moment nog niet lukt om het contact met de moeder weer op te pakken. Ondanks hun pijn en verdriet zien de pleegouders weldegelijk het belang in van contact tussen [minderjarige] en de moeder.
3.10.
De GI heeft in de brief van 24 maart 2025, aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] ontwikkelt zich op dit moment goed. Haar eerste maanden op school zijn goed verlopen. De GI betwist dat er niet voldoende hulpverlening voor de moeder is geweest en de GI heeft van alles geprobeerd om er voor te zorgen dat [minderjarige] weer bij de moeder kon gaan wonen. Dat is niet gelukt. Uiteindelijk is er een ingrijpende maatregel genomen en is - op juiste gronden - het gezag van de moeder beëindigd. Wanneer de moeder het gezag zou terugkrijgen zou [minderjarige] klem komen te zitten tussen de moeder en de pleegouders en opnieuw ernstig in haar ontwikkeling worden bedreigd. De moeder zal de strijd weer oppakken en onophoudelijk acties blijven uitzetten in een poging om [minderjarige] bij de pleegouders weg te krijgen. De moeder blijft van mening dat [minderjarige] niet veilig kan opgroeien bij de pleegouders. De GI heeft deze signalen serieus genomen. Tot aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg hebben er regelmatig gesprekken plaatsgevonden met de pleegouders en de moeder. Dit staat momenteel stil omdat het de pleegouders (nadat de moeder hen beschuldigd heeft van seksueel misbruik) nu niet lukt hun ouderrol naar de moeder (hun kind) te pakken. De GI verwacht niet dat dit blijvend is en hoopt dat de gesprekken in de toekomst weer kunnen plaatsvinden en dat de moeder een plaats krijgt bij de pleegouders. De zorgen die de moeder heeft geuit hebben volgens de GI geen invloed op de veiligheid van [minderjarige] op dit moment. De GI blijft toetsen bij de school, pleegzorg en het consultatiebureau maar er zijn geen signalen dat het voor [minderjarige] niet veilig zou zijn bij de pleegouders.
3.11.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het is erg pijnlijk dat de pleegouders de beschuldigingen die hun dochter naar hen heeft geuit moeten betwisten. De pleegouders ontkennen ten stelligste dat zij de moeder in het verleden hebben mishandeld. Er is ook geen bewijs van, geen aantekeningen van het ziekenhuis en dergelijke. De pleegouders nemen de aantijgingen van seksueel misbruik zwaar op. Ook daarvan is nooit sprake geweest. Er zijn zonder enig bewijs schokkende feiten naar voren gebracht die onjuist zijn. Deze valse beschuldigingen maken het voor de pleegouders lastig om met de moeder in gesprek te blijven. De verhoudingen staan zwaar onder druk maar de pleegouders zien wel dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij een moeder heeft. De moeder moet aan zichzelf werken en voor de pleegouders heeft het tijd nodig om de pijn te laten afzwakken. Hoewel het belangrijk is dat [minderjarige] contact heeft met haar halfbroertje [zoon] is het niet aan de pleegouders om dat te organiseren.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.12.2.
Het hof overweegt dat er geen sprake is van misbruik van het gezag. De vraag die aldus aan het hof voorligt, is of [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Bij artikel 1:266 lid 1 aanhef en sub a BW is blijkens de memorie van toelichting het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind.
De rechter dient na te gaan of de gezagsbeëindiging in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteitsbeginsel) en of het te beogen resultaat niet met een minder ingrijpend alternatief bereikt kan worden (subsidiariteitsbeginsel).
Uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vloeit voort dat de beëindiging van het gezag van de ouder(s) in het belang van de minderjarige noodzakelijk dient te zijn.
Iedere kinderbeschermingsmaatregel is in principe tijdelijk en moet als doel hebben om het kind weer terug naar thuis te laten keren. De overheid moet hulpverlening of andere ondersteuning inzetten die ervoor kan zorgen dat een kind weer terug naar huis kan en met het gezin wordt herenigd. De mogelijkheid van terugplaatsing moet serieus zijn overwogen en de ouders moeten in voldoende mate in het besluitvormingsproces zijn betrokken.
Voor het beëindigen van het gezag is vereist dat de rechter een afweging maakt tussen de belangen van het kind en die van zijn ouder(s). Die belangenafweging kan in het nadeel van de ouder(s) uitvallen als het belang van het kind om na het verstrijken van een (aanzienlijke) periode bij het pleeggezin te kunnen blijven opgroeien zwaarder weegt dan het belang van de ouders bij gezinshereniging.
Er kan echter slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag wanneer de instandhouding van het gezag van het kind schadelijk is voor de gezondheid en ontwikkeling van het kind.
3.12.3.
Er is bij de moeder sprake van forse persoonlijke problematiek waardoor zij grote moeite heeft om een stabiel leven te leiden en invulling te geven aan haar rol als moeder van [minderjarige] . De moeder is nog steeds dakloos, wat vreselijk voor haar is. De verhouding tussen de moeder en de pleegouders is zeer gespannen en dat heeft gevolgen wanneer er belangrijke beslissingen genomen moeten worden over [minderjarige] . Door alle persoonlijke problematiek van de moeder en de systemische problematiek tussen de moeder en haar ouders kunnen gezagsbeslissingen niet op een voor [minderjarige] goede manier tot stand komen waardoor zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het hof heeft gelet daarop niet zozeer twijfel over de noodzaak tot een gezagsbeëindiging. Het hof heeft echter wel grote zorgen over de uitvoering van de voogdij en de daaruit voortvloeiende ouderlijke verantwoordelijkheden door de GI.
Hoewel een gezagsbeëindiging in beginsel op zijn plaats is, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Het hof legt dat hieronder uit.
3.12.4.
[minderjarige] woont sinds oktober 2021 onafgebroken bij de pleegouders en heeft een gehechtheidsrelatie met hen opgebouwd. De pleegouders kunnen [minderjarige] een stabiele opvoedomgeving bieden en er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De pleegouders krijgen begeleiding in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Ook de school van [minderjarige] is tevreden over haar wenperiode. Desondanks zijn er zorgen.
De moeder is van mening dat [minderjarige] niet veilig kan opgroeien bij de pleegouders en zij kan daarom niet accepteren dat [minderjarige] bij hen zal opgroeien. De moeder stelt dat zij in het verleden door de pleegouders is mishandeld en dat zij door de pleegvader seksueel is misbruikt. De pleegouders betwisten deze beschuldigingen. Zowel de raad als de GI hebben aangegeven geen enkele aanwijzing te hebben voor deze beschuldigingen, met als gevolg dat de moeder zich niet serieus genomen voelt. De raad heeft benadrukt de beschuldigingen serieus te hebben genomen en hierop te hebben doorgevraagd bij de GI, maar er is geen nader onderzoek verricht naar de beschuldigingen van de moeder, althans dat is niet voldoende gebleken. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de waarheid niet te kunnen achterhalen maar heeft er tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook blijk van gegeven de moeder gewoonweg niet te geloven in haar beschuldigingen en als gevolg daarvan geen nader onderzoek nodig te vinden.
De GI heeft desgevraagd aangegeven niet te hebben onderzocht of het in het belang van [minderjarige] mogelijk beter zou zijn haar in een ander, neutraal pleeggezin te plaatsen. Tegelijkertijd is er sprake van een verstoorde relatie tussen de moeder en de pleegouders die maakt dat er een toenemende kloof is die niet overbrugbaar lijkt.
Een zorg die daarmee verband houdt, is dat [minderjarige] op dit moment geen contact heeft met haar halfbroertje [zoon] omdat de pleegouders, vanwege de verstoorde relatie met de moeder, geen contact met [zoon] willen. Evenmin vinden zij dat het op hun weg ligt, in het belang van [minderjarige] , contact tussen [minderjarige] en [zoon] te realiseren.
[minderjarige] heeft op dit moment evenmin contact met de vader. Het hof acht dit zorgelijk.
Ondanks dat zowel de raad als de GI ervan uitgaan dat de verstandhouding tussen de pleegouders en de moeder op termijn zal verbeteren heeft het hof daar zijn bedenkingen bij. Dit brengt met zich dat het hof ook zijn twijfels heeft over de vraag of [minderjarige] in de toekomst onbelast contact met de moeder en met haar halfbroertje [zoon] zal kunnen hebben indien de plaatsing bij de pleegouders wordt voortgezet. Het is van groot belang dat de moeder een plaats in het leven van [minderjarige] heeft, nu en in de toekomst.
3.12.5.
Voor het hof is het op dit moment niet voldoende inzichtelijk geworden dat de GI in het belang van [minderjarige] voldoende voortvarend aan de slag is gegaan met vorenstaande zorgen en het hof maakt zich zorgen over de manier waarop de GI momenteel uitvoering geeft aan de voogdijmaatregel en de daarmee op de GI rustende ouderlijke verantwoordelijkheden.
3.12.6.
Het hof acht zich gelet op het vorenstaande dan ook onvoldoende voorgelicht om op dit moment een eindbeslissing te kunnen nemen over de gezagsbeëindiging van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd.
3.12.7.
Het hof zal daarom de beslissing en de verdere behandeling van de zaak aanhouden voor een periode van zes maanden. De GI dient tijdens deze periode te laten zien op welke manier zij, met inachtneming van voormelde zorgen, invulling geeft aan de voogdijmaatregel en de daaruit voortvloeiende plichten en verantwoordelijkheden en hoe de moeder en de pleegouders, de vader en [zoon] hierin zijn betrokken.
3.12.8.
De GI zal worden verzocht om uiterlijk één maand voor de hierna te noemen pro forma datum verslag uit te brengen over de manier waarop invulling is en wordt gegeven aan de voogdijmaatregel. De moeder, de raad, de pleegouders en de vader zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op dit verslag van de GI.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing PRO FORMA aanhouden tot 1 november 2025.

4.De beslissing

Het hof:
houdt iedere beslissing PRO FORMA aan tot 1 november 2025 in afwachting van de schriftelijke verslaglegging van de GI zoals omschreven onder 3.12.4. en verder van deze beschikking, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de raadslieden van) partijen en belanghebbenden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.