In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en had de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen afgewezen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging. De raadsvrouw van de verdachte heeft een partiële vrijspraak bepleit en verzocht om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging vernietigd en deze vorderingen toegewezen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal verbeterd en de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen door de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen is gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.