ECLI:NL:GHSHE:2025:1286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
20-001062-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar zes jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een gewelddadige woningoverval op 4 februari 2021 in Best, waarbij de 65-jarige aangeefster, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de vrouw overvallen, haar geslagen en haar sieraden en geld afgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte past binnen het signalement van een van de daders en dat er DNA-materiaal van hem is aangetroffen op de jas van het slachtoffer. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, en de verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001062-22
Uitspraak : 7 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 12 mei 2022, parketnummer 01-047585-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 96-088009-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1992,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 6.093,83 (bestaande uit materiële schade van
€ 2.313,83 en immateriële schade van € 3.780,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opgelegd voor hetzelfde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, tot de datum van het vonnis begroot op nihil. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij vonnis van de politierechter Oost-Brabant d.d. 2 juli 2019 (parketnummer 96-088009-19) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden afgewezen. Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank de inbeslaggenomen telefoon onttrokken aan het verkeer. Tot slot heeft de rechtbank de schorsing van het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het moment dat de uitspraak onherroepelijk is.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging, voor zover deze betrekking heeft op een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken, zal toewijzen en, voor zover deze betrekking heeft op een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, zal afwijzen;
  • de inbeslaggenomen telefoon zal onttrekken aan het verkeer;
  • de schorsing van het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis bij arrest zal opheffen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging bepleit dat het hof de teruggave zal gelasten van de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 februari 2021 te Best, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een geldbedrag van ongeveer € 3.000,00 en/of
- een/of meerdere sieraden,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer 1] tegen de grond aan te werken en/of tegen de grond gedrukt te houden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of vlakke hand tegen haar hoofd en/of gezicht en/of gelaat, althans tegen haar lichaam te slaan en/of stompen en/of
- een jas over het hoofd van die [slachtoffer 1] te trekken en/of
- die [slachtoffer 1] over de grond naar de slaapkamer te slepen,
welk geweld en/of bedreiging met geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad, te weten één of meerdere fractu(u)r(en), namelijk (een) gebroken rib(ben) (drietal dorsale ribfracturen links) en/of een breuk in de jukboog en/of een breuk in de oogkas en/of een neusfractuur.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 februari 2021 te Best tezamen en in vereniging met een ander,
- een geldbedrag van ongeveer € 3.000,00 en
- meerdere sieraden,
die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- die [slachtoffer 1] tegen de grond aan te werken en tegen de grond gedrukt te houden en
- die [slachtoffer 1] meermalen tegen haar gezicht en haar lichaam te slaan en
- een jas over het hoofd van die [slachtoffer 1] te trekken en
- die [slachtoffer 1] over de grond naar de slaapkamer te slepen,
welk geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad, te weten meerdere fracturen, namelijk gebroken ribben (drietal dorsale ribfracturen links) en een breuk in de jukboog en een breuk in de oogkas en een neusfractuur.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2021, dossierpagina's 22-24, met als bijlage goederen, dossierpagina's 26-28, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(Dossierpagina 22)
Plaats delict: Best;
Pleegdatum: 4 februari 2021.
Vanmorgen omstreeks 09.15 uur stond ik middenin de woonkamer toen ik in mijn ooghoek twee personen achter mijn woning zag aan komen hollen. Voordat ik het wist, lag ik op de grond en werd ik geslagen. Ik heb twee daders gezien. Een van de daders, nader te noemen dader 1, heeft mij geslagen, naar de grond gewerkt en op de grond gehouden. De andere dader, nader te noemen dader 2, had een bivakmuts op en hij was ondertussen mijn woning aan het doorzoeken. De daders spraken Nederlands tegen mij en tegen elkaar. Ik weet dat ze geld wilden en hierom vroegen.
Toen dader 1 mij naar de grond werkte, heeft hij mijn jas over mijn hoofd getrokken. Door dader 1 ben ik meerdere malen op mijn gezicht en mijn lichaam geslagen. Dit deed pijn. Ik heb op dit moment erg veel pijn aan mijn ribben, vooral aan de linkerzijde van mijn lichaam.
(Dossierpagina 23)
Volgens mij ben ik door dader 1 naar de slaapkamer gesleept.
Ik kan dader 1 als volgt omschrijven:
- man;
- Antilliaans uiterlijk;
- bol gezicht;
- gezetter postuur;
- spreekt Nederlands.
Ik kan dader 2 als volgt omschrijven:
- man;
- bivakmuts op (ik kon alleen zijn ogen zien);
- spreekt Nederlands.
(Dossierpagina 26)
Bijlage goederen
- gouden herenhalsketting en gouden hanger van hoefijzer;
- damesketting met cameehanger en bijbehorende hangers;
- twee grote damesringen met blauwe steen en camee;
- gouden trouwringen heren en dames;
- gouden damesring met zwarte steen en omlegd met briljantjes;
(Dossierpagina 27)
- witgouden ring, vier briljantjes in S-vorm;
- twee gouden schakelarmbanden;
- drie zilveren ringen met een figuurtje en gevlochten;
- gouden ring met een parel;
- gouden herenzegelring met een zwarte plaat met briljantje;
- gouden horloge;
- een geldbedrag van € 3.350,00.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 7 december 2021 (bron II), voor zover inhoudende als verklaring van die [slachtoffer 1] :
De voorste persoon was een heel donkergetinte man. Ik vind het lastig te omschrijven, maar ik vond hem heel donker, maar hij was niet zwart. Ik ken iemand uit Midden-Afrika en die is heel zwart en dat was deze man niet. Mijn schoonzoon komt uit Indonesië en die is dan weer lichter dan deze man was. Hij was best wel een flinke en forse man. Hij was helemaal ingepakt in kleding.
Hij, die eerste persoon, is heel de tijd met mij bezig geweest. Die andere is in
de slaapkamer geweest. Aan de raamkant had ik een nachtkastje staan met een juwelenkistje en daarin lagen een trouwring en ketting. Dat juwelenkistje heeft hij helemaal uit elkaar getrokken en alles meegenomen.
3.
De ID-staat (op basis van identificatie met biometrie) betreffende [verdachte] d.d. 4 mei 2021, dossierpagina 292:
Het hof neemt waar dat [verdachte] een donker getinte huidskleur en een gezet postuur heeft.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2021, dossierpagina’s 37-38, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(Dossierpagina 38)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg aan [slachtoffer 1] (
het hof begrijpt:aangeefster [slachtoffer 1] ) of het klopte dat de weggenomen sieraden in een sieradendoosje/kistje zaten. Wij hoorden dat ze zei dat dat klopte en dat het sieradenkistje ook laatjes had. [slachtoffer 1] had dit sieradenkistje al ongeveer 15 jaar en daar lagen alleen haar sieraden in. Niemand had een reden om aan/in haar sieradenkistje te komen, want alleen zij gebruikte die. [slachtoffer 1] vertelde dat ze het sieradendoosje nog nooit mee uit huis genomen had en dat het altijd bij haar thuis gebleven was sinds ze die had.
5.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) d.d. 25 maart 2021, dossierpagina's 156-163, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(Dossierpagina 156)
Op 4 februari 2021 kwamen wij naar aanleiding van een diefstal met geweld in een woning voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] .
(Dossierpagina 159)
In het midden van de woonkamer bevond zich een tussendeur naar de hal en voordeur. Wij zagen dat naast de tussendeur, nabij het zitgedeelte in de woonkamer, een fauteuil aanwezig was. Op de fauteuil zagen wij een groene jas liggen, welke afkomstig was van het slachtoffer. De jas werd door ons verpakt in een steriel laken en papieren zak, welke werd gewaarmerkt, verzegeld en voorzien van SIN AANO0970NL.
6.
Het rapport van C. van Kooten, als deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 20 april 2021, nummer 2021.02.24.189 (aanvraag 002), dossierpagina's 212-218, voor zover inhoudende:
(Dossierpagina 213)
Onderzoek naar biologische sporen
Jas AANO0970NL van slachtoffer [slachtoffer 1]
De jas AANO0970NL is bemonsterd met als doel DNA van de belager van het slachtoffer te verzamelen. De bemonsteringen zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek.

DNA-onderzoek

Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.

Tabel 1: Bemonsteringen van sporenmateriaal

SIN
Omschrijving
Buitenzijde van jas AANO0970NL
AANO0970NL#01:
Bemonstering met bloed ter hoogte van de rechterzijde van de kraag
AANO0970NL#03:
Bemonstering met bloed ter hoogte van de linkerzijde van de kraag
AANO0970NL#04:
Bemonstering met bloed ter hoogte van de linkerzijde van de jas ter hoogte van de borst
(Dossierpagina 214)
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
Tabel 3: Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AANO0970NL#01 (rechterzijde kraag, buitenzijde)
Minimaal vier personen:
- slachtoffer [slachtoffer 1] ;
- slachtoffer [slachtoffer 2] ;
- [verdachte] ;
- minimaal een onbekende persoon.
- meer dan 1 miljard.
AANO0970NL# (linkerzijde kraag, buitenzijde) 03 en #04 (linkerzijde borst, buitenzijde)
Minimaal drie personen:
Relatief grote hoeveelheid DNA:
Slachtoffer [slachtoffer 1] .
Relatief geringe hoeveelheid DNA:
- [verdachte] ;
- minimaal een andere persoon
- meer dan 1 miljard.
(Dossierpagina 215)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AANO0970NL#01 (rechterzijde kraag, buitenzijde)
DNA-mengprofiel AANO0970NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en drie willekeurige onbekende personen.
AANO0970NL#03 (linkerzijde kraag, buitenzijde) en #04 (linkerzijde borst, buitenzijde)
DNA-mengprofielen AANO0970NL#03 en #04 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
7.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) d.d. 1 mei 2021, dossierpagina's 181-182, PL2100-2021126176-16, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 5] :
(Dossierpagina 181)
Naar aanleiding van een overval in de woning op [adres 2] werd door mij op 4 februari 2021 een onderzoek verricht aan een sieradendoos.
Ik zag dat in de slaapkamer een tweepersoonsbed aanwezig was, waarnaast een nachtkastje aanwezig was. Ik zag dat in het nachtkasje onder andere een zwarte kunstleren doos aanwezig was. Ik zag dat de doos voorzien was van een slot dat ontzet was. Daarnaast zag ik dat op de bovenzijde een handvat aanwezig was en dat een gedeelte van het handvat was losgescheurd.
Door mij werd de doos bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen. Het handvat, het slot en de randen van de doos werden bemonsterd met en wattenstaafje dat werd voorzien van SIN AANT3130 NL.
8.
Het rapport van C. van Kooten, als deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 20 april 2021, nummer 2021.02.24.189 (aanvraag 001), dossierpagina's 207-211, voor zover inhoudende:
(Dossierpagina 208)
DNA-onderzoek
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.

Tabel 2: Bemonsteringen van sporenmateriaal

SIN
Omschrijving bemonstering
AANT3130NL#01
In nachtje naast bed, zwart leder sieradendoosje
(Dossierpagina 209)
Tabel 4: Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AANT3130NL#01 (in nachtkastje naast bed, zwart leder sieradendoosje)
Minimaal drie personen:
- [medeverdachte] ;
- slachtoffer [slachtoffer 1] ;
- minimaal een onbekende persoon.
Meer dan 1 miljard

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

AANT3130NL#01 (in nachtkastje naast bed)
Voor de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en het DNA-mengprofiel van deze bemonstering is de bewijskracht berekend.
DNA-mengprofiel AANT3130NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
DNA-mengprofiel AANT3130NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] , [medeverdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2021, dossierpagina’s 112-124, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
(Dossierpagina 112)
Ik bekeek de uitgelezen telefoongegevens van de mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte] .
(Dossierpagina 116)
WhatsAppgesprek tussen [telefoonnummer 1] en [medeverdachte] .
[medeverdachte] zegt op 3 februari om 20.20 uur dat zijn maat z’n wekker op tijd moet zetten en dat hij op tijd moet zijn.
(Dossierpagina 118)
WhatsAppgesprek tussen [medeverdachte] en [telefoonnummer 2] .
Op 4 februari 2021 vraagt het contact om 07.45 uur aan [medeverdachte] of hij wakker is. [medeverdachte] zegt: ‘Half 9 daar, goed’.
(…)
Contact stuurt om 11:45 uur naar [medeverdachte] dat hij op Omroep Brabant moet kijken. ` [medeverdachte] zegt: ‘Stuur maar niet’.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 125-127, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
(Dossierpagina 125)
Uit onderzoek in de mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte] kwam onder andere een WhatsAppgesprek waarin het contact van [medeverdachte] hem attendeerde op een bericht van Omroep Brabant. Dit bericht werd gestuurd op 4 februari 2021 om 11.45 uur (UTC+1).
Nummer [telefoonnummer 2] stuurt op 4 februari 2021 te 11:45:26 uur: ‘Omroep braband maat kijk’.
[medeverdachte] stuurt op 4 februari 2021 te 11:46:49 uur: ‘Stuur maar niet’.
(Dossierpagina 126)
Vervolgens bekeek ik de website van Omroep Brabant en zocht naar geplaatste nieuwsberichten in de ochtend van 4 februari 2021. Ik zag dat op genoemde datum om 10.31 uur onderstaande bericht geplaatst werd.
Daders op de vlucht na overval op huis in Best.
In Best is donderdagmorgen een huis aan de Stanserstraat overvallen. De daders sloegen na de overval op de vlucht.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2024, proces-verbaalnummer OBRAD23005-008 (Bron III), voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
In dit proces-verbaal wordt het onderzoek beschreven naar de identiteit van de gebruiker van de volgende Sky ECC-account (hierna: Sky-account, Sky-ID of account):
Sky-ID
Gebruikersnaam
IMEI-nummer
Periode metadata
OWO5X7
Binkie
[IMEI-nummer]
26-12-2020 t/m 09-03-2021
Op basis van feiten en omstandigheden zoals nader in dit proces-verbaal vermeld wordt vermoed dat deze account gebruikt is door: [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1988 in [geboorteplaats 2] .
12.
Het proces-verbaal restinformatie d.d. 28 februari 2024, proces-verbaalnummer OBRAD23005-16 (Bron IV), voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 6] :
Berichten met Sky-ID GG6X0A rond gepleegde overval
In een chat van Sky-ID OWO5X7 met Sky-ID CG6X0A worden in de periode van de gepleegde overval onderstaande berichten gestuurd.
Bericht
Datum en tijd
Chat
Verstuurd door
IMG-1612103785491
2021-01-31, 15:36:28
GG6X0A, OWO5X7
OWO5X7
Heb goeie idee
2021-01-31, 15:42:03
GG6X0A, OWO5X7
OWO5X7
Het lag niet
2021-02-04, 09:47:15
GG6X0A, OWO5X7
OWO5X7
Foto [adres 2] (OWO5X7)
Op 31 januari 2021 om 15:35:28 uur stuurt OWO5X7 ( [medeverdachte] ) bovenstaande afbeelding. Om 15:42:03 uur stuurt OWO5X7 ( [medeverdachte] ) het bericht: ‘Heb goeie idee’. Ik zag met gebruikmaking van de functie Cyclomedia in de applicatie PolitieAtlas dat bovenstaande foto was gemaakt van [adres 2] . De woning aan de rechterzijde op de foto betreft [adres 2] , zijnde de woning die op 4 februari 2021 is overvallen.
13.
Een geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie d.d. 15 februari 2021, dossierpagina 33:
Verzoek om medische informatie over:
Achternaam: [slachtoffer 1] ;
Voornaam: [slachtoffer 1] ;
Geboortedatum: [geboortedag 3] 1955.
Datum onderzoek: 08-02-2021.
Uitwendig waargenomen letsel:
- hematomen/bloeduitstortingen in het aangezicht;
- verminderd gevoel in de linker gelaatshelft;
- gebroken neus;
- gebroken jukboog en oogkas links.
14.
Een geschrift, te weten een brief van arts-assistent spoedeisende hulp M.C. Kamp d.d. 5 februari 2021, dossierpagina’s 34-36:
(Dossierpagina 34)
Betreft: Mevrouw [slachtoffer 1] , geboren [geboortedag 3] 1955.
Bovengenoemde patiënt bezocht op 04-02-2021 de spoedeisende hulp.
(Dossierpagina 35)
Lichamelijk onderzoek
Aangezicht:
Zwelling en hematoom rondom linkeroog;
Ossale drukpijn over orbita boven- en onderrand links.
CT-aangezicht:
- fractuur laterale orbita- als sinus maxillariswand;
- fractuur orbitabodem met intraorbitaal gas;
- impressie ventrale wand sinus maxillaris;
- os nasale fractuur.
15.
Een geschrift, te weten een brief van de kaakchirurg E.E.M. van der Rijt van het Maxima Medisch Centrum d.d. 20 juli 2021 (Bron V), gevoegd als bijlage 4 bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Betreft: Mevrouw [slachtoffer 1] , geboren [geboortedag 3] 1955.
Bij controle na 6 weken (23-03-2021) waren de bloeduitstortingen hersteld en er was nog wat lichte zwelling. Er werd geen afvlakking van de jukboog waargenomen. Er was wel nog steeds sprake van gevoelsverlies/tintelingen in het gelaat rechts.
T.a.v. deze zenuwuitval is er geen behandeling mogelijk om dit herstel (
het hof begrijpt: van dit letsel) te herstellen.
Het kan soms tot 2 jaar duren voordat het normale gevoel in de rechter gelaatshelft
weer terug zal komen, maar het is ook mogelijk dat dit gevoel nooit meer helemaal terug komt. De ervaring is dat wanneer het gevoel na 2 jaar nog niet volledig hersteld is dit meestal na 2 jaar niet veel meer zal verbeteren.
16.
Een geschrift, te weten een radiologiebericht van 16 februari 2021 betreffende [slachtoffer 1] (Bron VI), gevoegd als bijlage 6 bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Drietal dorsale ribfracturen links.
17.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 7 mei 2021 (Bron VII), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
Ik ken meneer [medeverdachte] (
het hof begrijpt:de medeverdachte [medeverdachte] ). Dit is een vriend van mij. Ik zie hem ook regelmatig.
18.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 mei 2021, dossierpagina’s 307-311, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
Het contact met [medeverdachte] is goed. We zien elkaar regelmatig, soms twee of drie keer in de week.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgegeven signalementen van de dader niet overeenkomen met de verdachte. Het signalement zoals door de aangeefster is gegeven past niet bij de verdachte. De verdachte heeft daar zelf over verklaard dat hij destijds blond haar had en zijn tatoeages niet te missen zijn. Daarnaast past het signalement van de dader, zoals opgegeven door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 1] , eveneens niet bij de verdachte. De raadsman heeft hierbij verwezen naar het rapport van MSNP Forensics d.d. 30 november 2021.
De raadsman heeft ten tweede aangevoerd dat het DNA van de verdachte via een handschoen op de jas van het slachtoffer kan zijn terechtgekomen. De handschoen zou door een ander gedragen zijn tijdens de overval.
De raadsman heeft ten derde bepleit dat de verdachte een alibi heeft gegeven dat weliswaar niet volledig is geverifieerd, maar dat betekent – (mede) gelet op de door de verdediging aangehaalde onderzoeken – niet dat het een ongeloofwaardige verklaring van de verdachte betreft.
Tot slot heeft de verdediging gewezen op de Layered Voice Analyses (hierna: LVA), uitgevoerd door F.J. Ketelaars, waaruit volgens de raadsman in de kern blijkt dat de ontkennende verklaring van de verdachte oprecht is.
Het hof overweegt als volgt.
Signalement opgegeven door mevrouw [slachtoffer 1]
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte een beschrijving gegeven van de wijze waarop zij in haar woning door twee daders werd overvallen. Van beide daders heeft zij ook een signalement opgegeven. Ze heeft dader 1 omschreven als een man, met een Antilliaans uiterlijk, een bol gezicht en een gezetter postuur. Ze heeft daarbij benoemd dat dader 1 ingepakt zat in kleding.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte niet past in het voornoemde signalement. Het hof deelt deze mening niet. Het hof stelt vast dat de verdachte past binnen het signalement van een van de twee overvallers en wel de overvaller door mevrouw [slachtoffer 1] aangemerkt als dader 1. Het hof heeft hierbij de ID-staat van de verdachte
(dossierpagina 292)in ogenschouw genomen, waarop te zien is dat de verdachte een donker getinte huidskleur heeft, gezet is en het gegeven dat de verdachte zich ook ter terechtzitting van het hof als fors gebouwd heeft omschreven. Voor zover de verdachte heeft aangevoerd dat hij destijds blond haar had en zijn tatoeages niet te missen zijn, overweegt het hof als volgt. Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op 4 februari 2021 blond haar had. Ten tweede heeft mevrouw [slachtoffer 1] verklaard dat dader 1 ingepakt zat in kleding, hetgeen eraan kan hebben bijgedragen dat de tatoeages bij de verdachte voor haar niet zichtbaar waren.
Signalement opgegeven door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 1]
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet past bij het signalement zoals gegeven door de verbalisanten [verbalisant 8] , die op 4 februari 2021, omstreeks 9:18 uur in de buurt van het kruispunt van de Europalaan met de Bataweg te Best twee mannen zag lopen en [verbalisant 1] , die op de veiliggestelde camerabeelden van het bedrijf C-Park Bata van 4 februari 2021 om 9:21:39 uur twee mannen in een witte bus zag stappen, overweegt het hof dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de waargenomen personen door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 1] de daders van de woningoverval betroffen. Om die reden heeft het hof voornoemde waarnemingen van de verbalisanten buiten beschouwing gelaten en niet meegewogen in zijn oordeel.
DNA-spoor is daderspoor
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft verklaard over de rolverdeling tussen de twee daders. Ze heeft verklaard dat dader 1 haar naar de grond heeft gewerkt, een jas over haar hoofd heeft getrokken en haar heeft mishandeld en dat dader 2 de sieraden en het geld heeft weggenomen. Onder meer de jas is door het NFI onderzocht. Aan zowel de rechter- als linkerzijde van de jas is DNA-materiaal aangetroffen, waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen, dat mede bevat, zo concludeert het hof, DNA-materiaal van de verdachte.
Aangeefster heeft voorts wisselend verklaard of de daders tijdens de woningoverval al dan niet handschoenen droegen. Bij gebrek aan andere concrete aanknopingspunten ter beantwoording van de vraag of de daders al dan niet handschoenen hebben gedragen, kan naar het oordeel van het hof niet met (minstgenomen) de voor de maatstaf van aannemelijkheid vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de daders, dan wel een van hen, handschoenen hebben gedragen. Het betoog van de verdediging bij pleidooi in hoger beroep als weergegeven bij randnummer 35 van de pleitnota, onder verwijzing naar hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd en het door de verdediging overgelegde rapport van R. Eikelenboom, levert naar het oordeel van het hof niet een dergelijk concreet aanknopingspunt op. Dit omdat in laatstgenoemd rapport het gebruik van handschoenen - zo volgt uit de in het rapport gebruikte bewoordingen - enkel als een mogelijkheid wordt aangeduid, zonder dat een waarschijnlijkheidsoordeel over deze mogelijkheid is gegeven. Reeds gelet op het vorenstaande is het verweer van de verdediging dat sprake is of kan zijn van indirecte overdracht van het DNA-materiaal van de verdachte via bij de overval gebruikte handschoenen niet aannemelijk geworden.
Het hof is gelet op de voorgaande overwegingen, in samenhang bezien, van oordeel dat het DNA-materiaal op de jas een door de verdachte achtergelaten daderspoor betreft. Daarbij komt nog dat de verdachte tevens past in het door de aangeefster opgegeven signalement van dader 1.
Tevens heeft het hof hier in aanmerking genomen dat het aangetroffen DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte] eveneens een daderspoor betreft, gelet op de plaats(en) van aantreffen van het DNA-materiaal, in combinatie met de beschrijving van mevrouw [slachtoffer 1] over de door dader 2 uitgevoerde handelingen en al wat zij als voormeld heeft verklaard over het sieradenkistje en te meer nu met betrekking tot dit DNA-materiaal door de verdediging in deze zaak ook niet concreet is betwist dat dit een daderspoor betreft. Daarenboven betrekt het hof in zijn oordeel de onderlinge band en regelmatige omgang tussen de verdachte en [medeverdachte] .
Gelet op de voorgaande overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, wordt het scenario dat de verdachte op 4 februari 2021 met [medeverdachte] als daders van de tenlastegelegde overval in de woning was buiten redelijke twijfel bekrachtigd. De omstandigheid dat in het op de jas van het slachtoffer aangetroffen DNA spoor tevens het DNA van een onbekende derde is onderkend, doet hier niets aan af. Daarbij heeft het hof meegewogen dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen alternatieve, niet strafrechtelijk relevante, mogelijkheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan zou kunnen worden verklaard dat het DNA van de verdachte (direct) op de jas van het slachtoffer is overgedragen. Daarbij is van belang dat het slachtoffer en de verdachte onbekenden van elkaar waren en ook overigens buiten de tenlastegelegde overval geen mogelijkheden van (direct) contact tussen het slachtoffer en de verdachte naar voren zijn gekomen. Van het DNA-profiel van de onbekende derde kan daarentegen bepaald niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van een, zogezegd, onschuldige wijze van overdracht van DNA-materiaal. Als willekeurige voorbeelden kunnen daarbij worden genoemd het vasthouden van de jas door een garderobe-medewerker of een medewerker van een naai-atelier.
Alibi
De verdachte heeft gesteld een alibi te hebben. Hij heeft in meerdere verhoren gesteld zeker te weten dat hij in de ochtend (een concreter tijdstip dan dit is niet naar voren gekomen) van 4 februari 2021 bij een autogarage en daarna een automaterialenhandel in Best is geweest. Het hof overweegt dat het gestelde alibi, wat hiervan verder ook zij, niet oplevert dat de verdachte op de tijd dat de overval heeft plaatsgevonden (ruwweg halverwege de ochtenduren) niet bij de woning van het slachtoffer kan zijn geweest. Daarbij weegt het hof mee dat zowel de door de verdachte bedoelde autogarage en automaterialenhandel als deze woning zijn gelegen in Best. Reeds hierom kan het door de verdachte gestelde alibi hem niet disculperen.
LVA
De raadsman heeft tot slot op de LVA-test gewezen. Overeenkomstig de rechtbank overweegt het hof dat in het Nederlandse strafproces een LVA-test (ontlastend dan wel belastend) niet de waarde heeft die de raadsman daaraan toekent. Het gaat om een weging en waardering van de beschikbare stukken in het procesdossier, waarbij de rechter het gewicht uiteindelijk bepaalt. Het hof weegt in deze de belastende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, zwaarder dan het mogelijk ontlastende materiaal, waaronder de LVA-test.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van zodanig gewicht zijn dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte een van de twee personen is geweest die samen mevrouw [slachtoffer 1] op 4 februari 2021 te Best in haar woning met geweld hebben bestolen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Bij deze overval is het slachtoffer, een 65 jarige dame, in de ochtend van 4 februari 2021 in haar woning overrompeld door de verdachte en de medeverdachte toen zij alleen in huis nietsvermoedend in de woonkamer stond. De verdachte en de medeverdachte zijn via de achterdeur haar woning binnengedrongen, waarna een jas over het hoofd van mevrouw [slachtoffer 1] werd getrokken en zij werd geslagen, naar de grond gewerkt en op de grond werd gehouden. Haar verzet werd gebroken met stompen en slagen op haar hoofd en lichaam. Mevrouw [slachtoffer 1] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een breuk in de jukboog, een breuk in de linkeroogkas, een gebroken neus en drie gebroken ribben. Zij heeft tot op de dag van vandaag last van de botbreuken, zoals blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring waarvan een slachtoffer nog jarenlast last kan hebben. Met name nu in dit geval de overval plaatsvond in de woning van mevrouw [slachtoffer 1] , een plek die haar juist een gevoel van veiligheid zou moeten bieden. Ten gevolge van de overval, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring, voelde zij zich niet meer veilig in haar eigen huis en zag zij zich zelfs gedwongen te verhuizen. Uit voornoemde slachtofferverklaring blijkt voorts dat mevrouw [slachtoffer 1] als gevolg van de woningoverval nog steeds ’s nachts nu en dan wakker schrikt. De verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft haar lichamelijke integriteit aangetast. Overvallen leiden bovendien niet alleen bij het slachtoffer, maar ook meer in het algemeen, tot gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving. De verdachte en de medeverdachte hebben met die gevoelens kennelijk geen rekening gehouden toen zij besloten op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Daarnaast heeft het hof wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor een woningoverval met ander dan licht geweld of bedreiging een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
In strafverzwarende zin heeft het hof ten opzichte van genoemd oriëntatiepunt meegewogen dat het feit tezamen en in vereniging met een ander is gepleegd en dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2025. In strafverzwarende zin heeft het hof daarbij meegewogen dat de verdachte in het verleden meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor (mede) feiten betreffende de uitoefening van fysiek of verbaal geweld, te weten in 2017 voor bedreiging en in 2014 voor een poging tot zware mishandeling en een bedreiging. . Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft de verdachte (onder meer) ter terechtzitting in hoger beroep geen verantwoordelijkheid genomen, laat staan een schuldbewuste houding aangenomen. Hij heeft er geen blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien.
Het hof heeft evenzeer gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte een woning heeft gekocht, een bedrijf met betrekking tot de verkoop van olifantengras is gestart en hij samen met zijn vriendin in mei een kind verwacht. Deze overige persoonlijke omstandigheden leggen, afgezet tegen de overige door het hof bij de straftoemeting in aanmerking genomen feiten en omstandigheden echter maar beperkt gewicht in de schaal.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en speciale en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor aanmerkelijke duur. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit zal het hof een hogere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Alles afwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Wanneer een verdachte in verband met de zaak in eerste aanleg in voorlopige hechtenis verkeert, zoals hier aan de orde, behoort de zaak in die instantie binnen 16 maanden te zijn afgedaan.
In het onderhavige geval vangt de termijn aan op 4 mei 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 14 januari 2022 geschorst. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 mei 2022. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer een jaar, zodat de eerste rechter binnen zestien maanden na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 12 mei 2022, en de datum waarop het hof thans uitspraak doet, 7 mei 2025, is een periode van ongeveer drie jaren verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar, de in hoger beroep toepasselijke termijn, nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, met bijna een jaar, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf met zes maanden verminderen en aldus een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bevel gevangenneming
Het hof is van oordeel dat uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert. De bewezenverklaring betreft immers een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Het tijdsverloop maakt dat niet anders. Het maatschappelijk belang bij een spoedige en doeltreffende executie van de gevangenisstraf prevaleert in dit geval, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, boven het persoonlijk belang van de verdachte om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in vrijheid af te wachten. Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven telefoon kan thans geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. Daarvan zal het hof daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.093,87, bestaande uit materiële schade van
€ 2.313,87 en immateriële schade van € 3.780,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.093,83 (bestaande uit € 2.313,83 aan immateriële schade en € 3.780,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2021.
De benadeelde partij heeft de vordering gehandhaafd.
De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.313,87 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof constateert daarbij dat voor de verschillende (sub)schadeposten sprake is van verschillende ingangsdata voor de wettelijke rente. Het hof zal bij wijze van moderatie de ingangsdatum voor de wettelijke rente stellen op 11 mei 2021.
Immateriële schade
Bewezen is verklaard dat de benadeelde partij door de verdachte en zijn mededader is overvallen. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat bij de benadeelde een breuk in de jukboog, een breuk in de oogkas, een gebroken neus en drie gebroken ribben is geconstateerd. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde overval rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede gelet op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van (minimaal) € 3.780,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2021.
Proceskosten
De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 6.093,87. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet reden om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdata zoals hierboven genoemd tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2019 (parketnummer 96-088009-19) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken en voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht op grond van hetgeen tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet opportuun en daarom zal deze vordering worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, merk Google, G669840.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.093,87 (zesduizend drieënnegentig euro en zevenentachtig cent), bestaande uit € 2.313,87 (tweeduizend driehonderddertien euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 3.780,00 (drieduizend zevenhonderdtachtig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.093,87 (zesduizend drieënnegentig euro en zevenentachtig cent), bestaande uit € 2.313,87 (tweeduizend driehonderddertien euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 3.780,00 (drieduizend zevenhonderdtachtig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 mei 2021.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 februari 2021.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het arrondissement Oost-Brabant van 22 juni 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de Oost-Brabant van 2 juli 2019, parketnummer 96-088009-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken en voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R. Lonterman en mr. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 7 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.J. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Districtsrecherche Eindhoven, proces-verbaalnummer 2021026176, onderzoek Baldock, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] , ondertekend en gesloten op 4 augustus 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 1-348, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften (Bron I). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.