[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1999,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer
02-124569-22 onder 4 primair, 4 subsidiair, 5 en 6 tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van:
Parketnummer 02-124569-22:
- feit 1 primair: medeplegen van oplichting;
- feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
- feit 3: medeplegen van eenvoudig witwassen;
Parketnummer 02-284765-21:
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden.
Daarnaast heeft de rechtbank van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geld een bedrag van € 1.170,- en een bedrag van € 8.300,- verbeurdverklaard en van een geldbedrag van € 500,- en een geldbedrag van € 130,- de teruggave aan de betreffende rechthebbenden gelast.
De benadeelde partij [benadeelde] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot dan toe begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde] is zoals hiervoor vermeld bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Aangezien zij haar vordering in hoger beroep niet heeft gehandhaafd, is deze niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraken door de rechtbank van de onder parketnummer 02-124569-22 onder 4 primair, 4 subsidiair, 5 en 6 tenlastegelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen.
De verdediging heeft (primair) vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 partieel onder parketnummer 02-124569-22 en het tenlastegelegde onder parketnummer 02-284765-21. Ter zake van het onder parketnummer 02-124569-22 onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ook heeft de verdediging (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof in de zaak met parketnummer
02-284765-21 tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
Parketnummer 02-124569-22:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten geld en/of een pincode en/of inloggegevens en/of een DigiD-code en/of betaalgegevens en/of een Random-reader en/of een of meer bankpassen/creditcards (ING en/of Rabo), in elk geval enig goed,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- via een telefonische verbinding zich tegenover voornoemde [benadeelde] voorgedaan als (een) medewerker(s) van de ING-bank, althans een financiële instelling, en/of
- die [benadeelde] voorgehouden dat er geld van haar rekening was afgeschreven en/of gevraagd of ze geld had verzonden en/of/althans dat iets niet goed was gegaan met haar rekening(en), en/of
- die [benadeelde] (aan de telefoon) begeleid met het verrichten van een aantal handelingen in haar computer en/of
- verzocht de toegangscode van telebankieren hardop in te spreken en/of/althans aanwijzingen te geven en/of
- gezegd dat ene ‘ [betrokkene] ’, althans een bankmedewerker, het ING-bankpasje en/of het Rabobank-pasje kwam ophalen en/of die [benadeelde] opgedragen de bankpasjes en/of de Random-reader in een envelop te doen en/of
- ( vervolgens) aangebeld bij de woning van die [benadeelde] (teneinde de bankpasjes/randomreader in ontvangst te nemen) en/of (daarbij) een pasje met zijn naam aan die [benadeelde] getoond, waardoor die [benadeelde] (telkens) werd bewogen tot voornoemde afgifte(n);
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen op of omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten geld en/of een pincode en/of inloggegevens en/of een DigiD-code en/of betaalgegevens en/of een Random-reader en/of een of meer bankpassen/creditcards (ING en/of Rabo), in elk geval enig goed,
hebbende die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn/hun mededaders met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- via een telefonische verbinding zich tegenover voornoemde [benadeelde] voorgedaan als (een) medewerker(s) van de ING-bank, althans een financiële instelling, en/of
- die [benadeelde] voorgehouden dat er geld van haar rekening was afgeschreven en/of gevraagd of ze geld had verzonden en/of/althans dat iets niet goed was gegaan met haar rekening(en) en/of
- die [benadeelde] (aan de telefoon) begeleid met het verrichten van een aantal handelingen in haar computer en/of
- verzocht de toegangscode van telebankieren hardop in te spreken en/of/althans aanwijzingen te geven en/of - gezegd dat ene ‘ [betrokkene] ’, althans een bankmedewerker, het ING-bankpasje en/of het Rabobank-pasje kwam ophalen en/of die [benadeelde] opgedragen de bankpasjes en/of de Random-reader in een envelop te doen en/of
- ( vervolgens) aangebeld bij de woning van die [benadeelde] (teneinde de bankpasjes/randomreader) in ontvangst te nemen en/of (daarbij) een pasje met zijn/een naam aan die [benadeelde] getoond, waardoor die [benadeelde] (telkens) werd bewogen tot voornoemde afgifte(n),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, door naar het woonadres van die [benadeelde] te rijden en/of door (als bankmedewerker en na het tonen van een kaartje met zijn/een naam) het/de bankpasje(s) (ING en/of Rabo) en/of de Random-reader bij de woning van die [benadeelde] op te halen en/of/althans in ontvangst te nemen en/of met dat/die bankpasje(s) te pinnen (bij geldautomaten aan [adres 2] en/of [adres 3] );
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (in totaal EUR 2980,-), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld/dat (die) goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) (kort na het in ontvangst nemen van de bankpas(sen) van die [benadeelde] ) zonder toestemming en/of medeweten van die [benadeelde] geld te pinnen/op te nemen (bij geldautomaten aan [adres 2] en/of [adres 3] );
3.
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal € 2980,- (in kleine coupures), althans enig (groot) geldbedrag,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
Parketnummer 02-284765-21:
hij op of omstreeks 19 mei 2021 te Tilburg, althans te Alkmaar, in elk geval in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte, van een voorwerp, te weten een (groot) geldbedrag van (totaal) (ongeveer) 10.100 euro, althans van enig contant geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of dat geldbedrag verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp/geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-124569-22 onder 1 primair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer
02-284765-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Parketnummer 02-124569-22:
1.
hij omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een pincode en inloggegevens en betaalgegevens en een Random-reader en bankpassen (ING en/of Rabo),
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- via een telefonische verbinding zich tegenover voornoemde [benadeelde] voorgedaan als een medewerker van de ING-bank en
- die [benadeelde] voorgehouden dat er geld van haar rekening was afgeschreven en gevraagd of ze geld had verzonden en
- die [benadeelde] aan de telefoon begeleid met het verrichten van een aantal handelingen in haar computer en
- verzocht de toegangscode van telebankieren hardop in te spreken en aanwijzingen te geven en
- gezegd dat ene ‘ [betrokkene] ’ het ING-bankpasje en het Rabobank-pasje kwam ophalen en die [benadeelde] opgedragen de bankpasjes en de Random-reader in een envelop te doen en
- vervolgens aangebeld bij de woning van die [benadeelde] (teneinde de bankpasjes/randomreader in ontvangst te nemen) en daarbij een pasje met zijn naam aan die [benadeelde] getoond, waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot voornoemde afgifte;
2.
hij op 15 oktober 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid geld (in totaal EUR 2980,-)die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door kort na het in ontvangst nemen van de bankpassen van die [benadeelde] zonder toestemming en medeweten van die [benadeelde] geld te pinnen bij geldautomaten aan [adres 2] en [adres 3] ;
3.
hij op 15 oktober 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van in totaal € 2980,= (in kleine coupures), heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat geldbedrag – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Parketnummer 02-284765-21:
hij op 19 mei 2021 te Alkmaar zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, van een voorwerp, te weten een groot geldbedrag van totaal 9.470 euro, de werkelijke aard en herkomst verhuld en verhuld wie de rechthebbende is en dat geldbedrag voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de navolgende bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
– tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van:
- het eindproces-verbaal met dossiernummer 2021276777 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 254 (hierna te noemen: proces-verbaal 1) of
- het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021126703 van de regionale politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 91 (hierna te noemen proces-verbaal 2).
Parketnummer 02-124569-22, feiten 1 tot en met 3
1.
Het proces-verbaal van aangifte door mevrouw [benadeelde] , pagina’s 45 t/m 47) van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 45)
Op donderdag 14 oktober 2021, omstreeks 18.30 uur, werd ik gebeld op mijn mobiele telefoon. De man die ik toen aan de telefoon had deed zich voor als een medewerker van de ING bank. De manier waarop hij sprak deed mij vermoeden dat deze man daadwerkelijk van de ING was. De man deelde mij mede dat er geld van mijn bankrekening geschreven zou zijn. Ik heb dit zelf niet gezien. De man vroeg mij enkele handelingen te verrichten op mijn computer. De man begeleidde mij in het aanpassen van mijn toegangscode tot het online internetbankieren. Ik heb de aanwijzingen van de vermeende bankmedewerker opgevolgd en hij heeft mij het een en ander laten aanpassen op de computer. Vandaag, 15 oktober 2021, omstreeks 16:00 uur, werd ik wederom gebeld door een onbekend nummer. Ik sprak wederom met de bankmedewerker van de ING. Deze man vroeg mij of ik geld verzonden had. Ik heb deze man verteld dat ik niet ben weggeweest of niets heb verstuurd vanaf mijn bankrekening. Deze man vroeg mij vervolgens allerlei vragen. Ik moest een veelvoud aan gegevens doorgeven, waaronder mijn pincode maar ook de toegangscode tot internetbankieren op mijn mobiele telefoon. De man deelde mij mede dat ik het niet moest intoetsen, maar dat ik het duidelijk in de telefoon moest inspreken. Daar ik in de veronderstelling was dat ik met iemand van de ING sprak heb ik dit dan ook gedaan.
Later in het telefoongesprek deelde de man mij mede dat er op een later moment, over ongeveer een half uur, een man mijn bankpasjes zou komen halen. Hij deelde mij mede dat de pasjes zouden worden opgehaald door ene ‘ [betrokkene] ’. Buiten de pasjes van de ING kwam hij ook mijn Rabobankpasje ophalen. Ook deze gegevens en pincodes heb ik telefonisch doorgegeven. Ik moest de pasjes in twee afzonderlijke envelopjes doen tezamen met mijn randomreader. Ik heb dit, na het gevoerde telefoongesprek, dan ook
(p. 46)
gedaan. Omstreeks 16.30 uur werd er aangebeld. De persoon stelde zich voor met bovengenoemde naam en liet ook een pasje zien met die naam erop. Ik heb hem vervolgens de envelopjes en pasjes aan hem gegeven. Kort hierop is hij weg gegaan.
Kort hierop heb ik ingelogd op mijn ING app op mijn mobiele telefoon. Ik zag dat er 500 euro van mijn rekening was geschreven. Hierop heb ik zelf contact opgenomen met de ING bank. De medewerker van de ING deelde mij mede dat ik was opgelicht. Hierop zijn de pasjes geblokkeerd, zowel van de ING als van de Rabobank.
Via mijn ING app zie ik dat de 500 euro is afgeschreven vanaf de geldautomaat aan [adres 2] . De navolgende gegevens staan erbij genoemd:
- tijdstip: 15:42
- transactie: 92S6N3
- term: 914631
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 49 en 50 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 49)
Op zaterdag 16 oktober 2021 ben ik, verbalisant, langs het adres gegaan van aangever/benadeelde [benadeelde] [het hof begrijpt: [benadeelde] ]. Dit om aanvullende informatie te krijgen omtrent de aangifte die zij op vrijdag 15 oktober 2021 heeft gedaan.
Hierna [heb ik,
hof] met haar op haar Rabobankrekening [rekeningnummer] gekeken. Hier zag ik het volgende:
- Op vrijdag 15 oktober 2021 om 15.43 uur is er bij Geldmaat aan [adres 2] een bedrag opgenomen van 20 euro.
- Op vrijdag 15 oktober 2021 om 15.54 uur is er bij Geldmaat aan [adres 2] een bedrag opgenomen van 1.000 euro.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 61 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 16 oktober 2021 ben ik, verbalisant [verbalisant 1] , langs het adres gegaan van aangever/benadeelde [benadeelde] [het hof begrijpt: [benadeelde] ]. Hiervan heb ik al een proces-verbaal opgemaakt [hof: zie hiervoor bewijsmiddel 2]. Abusievelijk was ik vergeten om te vermelden dat op 15 oktober 2021 om 16.06 uur ook gepind is bij Geldmaat aan [adres 3] . Hier is een bedrag van 1.460 euro opgenomen.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina’s 70 t/m 72 van proces-verbaal 1,
inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 70)
Op vrijdag 15 oktober 2021 omstreeks 17:00 uur bevonden wij ons als eenheid 12.02 op de A2 ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Hedel.
Via de mobilofoon hoorden wij dat er via de ANPR een melding binnen was gekomen omtrent een personenauto, vierwielig motorrijtuig, merk Peugeot, type 206, kleur rood en voorzien van het kenteken [kenteken 1] , welke door een ANPR camera was gekomen op de A65 links en welke richting A2 zou komen rijden.
De melding was dat de bestuurder/inzittende of gebruiker van dit motorrijtuig zojuist mogelijk betrokken was bij een oplichtingszaak en waarvan mogelijke gebruikers en/of inzittenden mogelijk gepind zouden hebben met gestolen passen.
Hierop hebben wij na enige tijd het bewuste motorrijtuig voorzien van het kenteken [kenteken 1] voorbij zien rijden over de A2, komende uit de richting ’s-Hertogenbosch en gaande in de richting van Utrecht. Hierop hebben wij het bewuste motorrijtuig een volgteken gegeven en wij hebben dit motorrijtuig begeleid naar de parkeerplaats langs de A2.
De bestuurder overhandigde ons een geldig Nederlands op zijn naam gesteld rijbewijs en deze persoon bleek te zijn genaamd:
[medeverdachte 1] .
(p. 71)
De persoon welke gezeten was op de bijrijdersplaats overhandigde ons een geldig Nederlands op zijn naam gesteld identiteitsbewijs en bleek te zijn genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1999.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , pagina’s 73 en 74 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 73)
Aan de bijrijderskant op het dashboard vond ik een grijze iPhone. Deze stond uitgeschakeld. In het handschoenenkastje trof ik 3 Random Readers van de Rabobank en 1 van de ABN AMRO. Op de achterbank onder de zitting aan de zijde van de passagier trof ik een Albert Heijn tas aan. Ik zag dat er in deze tas 3 iPhones en twee stapels met briefjes van 50 zaten. Ik gaf dit door aan collega's en zij hebben vervolgens de bestuurder aangehouden.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , pagina 75 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 15 oktober 2021 omstreeks 17.20 uur waren wij met collega’s belast met een aanhouding [verdachte] en de hierna gevolgde zoeking ter zake oplichting, in de gebruikte auto, een rode Peugeot 206, kenteken [kenteken 1] .
Hierbij trof collega [verbalisant 5] verstopt onder de achterbank van die auto een dichtgeknoopte blauwe plastic zak van Albert Heijn. Hij opende die zak en wij zagen daarin twee stapels bankbiljetten van 50 euro en 3 iPhones, in de kleuren wit, grijs en zwart.
Na telling van dit geld bleek het te gaan om: 59 bankbiljetten van 50 euro, 1 bankbiljet van 20 euro en 1 bankbiljet van 10 euro, totale waarde 2.980 euro (zegge negenentwintighonderd en tachtig).
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 18 april 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
U vraagt naar mijn rol. Ik heb alleen gepind.
U vraagt hoe ik aan de pasjes en pincodes ben gekomen. Die heb ik gekregen.
U vraagt met welk idee ik de pasjes heb gekregen. Ik wist waar het om ging. Ik wist dat die mevrouw benaderd zou worden en iemand langs zou gaan. Ik wist van het plan en mijn rol was om met haar pasjes en haar gegevens te pinnen.
U vraagt hoe de pasjes van de ophaler bij mij zijn gekomen. Die zijn via een andere auto bij mij gekomen.
U zegt dat ik met een chauffeur in de auto zat en dat er dus twee mensen in die auto zaten. U vraagt hoeveel mensen in de andere auto zaten. Er zaten twee mensen in. Dat waren de beller en de ophaler. Ik ben via de telefoon met hen in contact gekomen. Ik ben benaderd door iemand. Dat ging via Snapchat. Hij zei dat ik iets kon bijverdienen. Ik wist dat het tegen de wet is. Toch heb ik ja gezegd. Het is makkelijk geld verdienen. Ik wist dat het niet mocht en het was lekker verdienen. Ik heb ook daadwerkelijk geld gehad. Weet alleen niet precies meer wat de verdeling was. Ik moest ergens afspreken met het geld. Het adres werd via Snapchat gedeeld. Degene in de auto reed alleen de auto rond. Dat was zijn rol. U vraagt mij hoeveel personen er bij betrokken waren. U vraagt of het er vier waren, te weten de beller, de ophaler, de pinner en de chauffeur. Ja, dat klopt.
U houdt mij voor dat er eerst € 500,- is gepind, toen € 20,-, daarna € 1.000,- en vervolgens € 1.460,-. U vraagt of ik telkens de pinner was. Ja, dat klopt.
De oudste rechter houdt mij voor dat bij twee verschillende automaten is gepind en vraagt waar ik gepind heb. Ik heb bij beide pinautomaten gepind. Ik was de pinner.
U houdt mij voor dat bij het staande houden geld is aangetroffen in de auto. U vraag mij of ik het geld al had afgedragen of dat het nog voor de afdracht was. Ik had het geld nog niet afgedragen. Als u het de buit van de dag wil noemen, dan is dat zo.
U vraagt mij wat er met de pasjes en de gegevens is gebeurd na het pinnen. Ik moest die weggooien. Ik moest dat doen van de persoon van wie ik de pasjes had gekregen.
U houdt mij voor dat in de auto waar ik in zat een telefoon is aangetroffen en dat uit onderzoek op die telefoon is gebleken dat gezocht is naar het adres van de aangeefster en ook naar pinautomaten. U vraagt mij hoe die telefoon in mijn auto is gekomen. Ik had die gekregen. Ik moest filmen, want iemand moest meekijken.
U vraagt mij of dat was om de pinner te controleren. Ja, dat gebeurde met een telefoon. Ik kreeg een telefoon, want daar stond die pincode in.
U vraagt of ik instructies via een telefoon kreeg. Ja, de eerste keer wel. De tweede keer heb ik zelf een automaat gezocht. Ik [heb,
hof] de pinautomaat aan [adres 3] zelf gezocht.
De jongste rechter vraagt waar ik de telefoon bewaarde. Ik had deze gewoon vast in mijn hand. Ik had deze bij mij. Alleen op dat moment. Vanaf het moment dat ik de telefoon kreeg, heb ik deze bij mij gehouden.
U vraagt of elke transactie gefilmd werd. Ja, via WhatsApp. Ik werd gebeld. De telefoon stond de hele tijd aan. De hele tijd is er een liveverbinding geweest.
Parketnummer 02-284765-21
8.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina’s 4 en 5 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 4)
Op woensdag 19 mei 2021 omstreeks 16.40 uur kwam ik aan op de fiets bij de pinautomaat aan de Schouwburgring in Tilburg. lk zag dat er een jongen bij de pinautomaat aan het pinnen was. Ik zag dat de jongen meerdere transacties deed bij de pinautomaat. Ik stond schuin achter de jongen, dus ik kon het redelijk goed zien. Ik zag dat hij maar bleef pinnen. Ik zag dat er elke keer grote bundels met geld uit de automaat kwamen, welke hij wegstopte in zijn jaszakken. Ik heb dit wel 5 of 6 keer gezien. Ik zag dat hij meerdere pinpassen in zijn handen had. Na elke transactie stopte hij ook deze pinpas weer terug in zijn zak.
Het viel mij op. Het klopte gewoon niet. Hij droeg een capuchon en een mondkapje. Ik vond het vreemd. Niemand pint zulke bedragen en al helemaal niet 7 à 8 keer achter elkaar. Het was gewoon heel veel geld. De hele manier van doen van die jongen zag er gewoon vreemd uit.
Een andere man die ook in de rij stond en ik keken elkaar aan. Beiden zeiden we eigenlijk tegen elkaar dat het vreemd was. We hebben toen afgesproken dat de man op de fiets achter ze aan zou gaan, om te kijken waar ze naar toe zouden gaan. Ik ben ze achterna gelopen en zag dat ze in de richting liepen van de parkeergarage Louis Bouwmeesterplein in Tilburg. Ik heb ondertussen om 16.44 uur de politie gebeld om de melding door te geven, omdat ik het gewoon niet vertrouwde. Ik zag dat de man op de fiets terugkwam en hij vertelde tegen mij dat ze in een auto waren gestapt en hij had het kenteken genoteerd, wat ik vervolgens weer heb door gegeven aan de politie.
9.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina’s 6 en 7 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 6)
Ik ben werkzaam bij de gemeente Tilburg, cameratoezicht. Ik had op woensdag 19 mei 2021 dienst tot 18.00 uur. Omstreeks 16.45 uur hoorde ik dat de meldkamer een melding doorgaf. Er zou een verdachte situatie zijn geweest bij de pinautomaat, gelegen aan de Schouwburgpromenade in de gemeente Tilburg. Daar zouden door iemand meerdere bedragen gepind zijn. Tevens zou er een blauwe Ford Focus, Hatchback, voorzien van het kenteken [kenteken 2] bij betrokken zijn. De auto zou op naam staan van een leasemaatschappij. Ik ben direct in de omgeving gaan uitkijken naar de personenauto.
Op woensdag 19 mei 2021 om 17.00 uur, nadat ik ze niet meer aantrof in de omgeving, ben ik de camerabeelden terug gaan kijken. Om 16:39 uur zag ik een man aan komen lopen bij de pinautomaat. Ik vond het opvallen dat hij, toen hij bij de pinautomaat kwam aangelopen, hij zijn capuchon opzette en een groot mondkapje op zijn gezicht had. lk zag dat hij zeker 4 keer heeft gepind. Hij stopte de bedragen elke keer terug in zijn zakken. Om 16:43 uur zag ik dat hij weer wegliep bij de pinautomaat.
(p. 7)
Op de camera om 16:42 uur zag ik op de Schouwburgring in Tilburg de personenauto rijden.
Ik heb dit toen direct doorgegeven aan de meldkamer.
Om 16:44 uur zag ik de personenauto rijden bij de Korvelseweg/Lieve Vrouwenplein in Tilburg. Ik zag dat de auto reed in de richting van het Zomerpark in Tilburg. Ik zag tijdens de draai in de bocht dat er als bijrijder een man in de auto zat.
Op camera om 16:44 uur zag ik de auto langs het Zomerpark in Tilburg rijden in de richting van de parkeergarage Louis Bouwmeesterplein in Tilburg.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , pagina’s 8 en 9 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 8)
Ik heb camerabeelden van de gemeente Tilburg veiliggesteld. Dit betreffen beelden waarop het pinnen van de verdachte en de genoemde Ford Focus te zien zijn Alle camerabeelden zijn van 19 mei 2021 en in Tilburg.
Op de camerabeelden van de camera die onder andere gericht staat op de pinautomaat van Geldmaat is het volgende te zien:Om 16.39.12 uur komt er een jongeman (afgaand op postuur en beweging) vanaf de Schouwburgring het beeld ingelopen. Hij heeft een mondkapje op en trekt de capuchon van zijn jas ver over zijn hoofd. De jongeman loopt direct naar de pinautomaat en begint te pinnen. Te zien is dat hij meerdere keren pint, waarschijnlijk met verschillende pinpassen. 1e keer pinnen, omstreeks 16.39.25 uur
2e keer pinnen, omstreeks 16.40.10 uur
3e keer pinnen, omstreeks 16.40.55 uur
4e keer pinnen, omstreeks 16.41.45 uur
5e keer pinnen, omstreeks 16.42.25 uur
6e keer pinnen, omstreeks 16.43.15 uur.
De laatste keer lijkt het pinnen niet te lukken, waarop hij wegloopt terug richting de Schouwburgring.
De blauwe Ford Focus, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , die genoemd wordt, komt op 3 camera’s in beeld. Om 16.42.40 uur is te zien dat de Ford op de linker rijstrook over de Schouwburgring ter hoogte van Schouwburgring 12 [rijdt,
hof]. Vervolgens is de Ford om 16.44.24 uur te zien waarbij deze vanaf de Lange Schijfstraat het Lieve Vrouweplein opdraait. Vervolgens is de Ford om 16.44.43 uur te zien op de beelden waarbij deze vanaf de Zomerstraat het Louis Bouwmeesterplein opdraait.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , pagina’s 18 t/m 20 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 18)
Op woensdag 19 mei 2021 omstreeks 17:15 uur hoorde ik de melding dat er in Tilburg zich een verdachte situatie had voorgedaan. Er was namelijk door een man meerdere malen voor duizenden euro’s gepind bij een bankautomaat waarbij gebruik werd gemaakt van meerdere verschillende bankpassen. Deze man zou zijn ingestapt in een personenauto van het merk Ford, type Focus, kleur blauw, en voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Het voertuig zou mogelijk onderweg zijn naar Alkmaar. Het kenteken zou in de ANPR (Automatische Nummerplaat Herkenning) zijn gezet.
Omstreeks 18:27 uur hoorde ik dat de centralist de melding uitgaf dat de bovengenoemde personenauto de ANPR-paal op Rijksweg A9 bij Spaarnwoude passeerde. Het voertuig zou in de richting van Alkmaar ríjden. Hierop heb ik positie genomen op verkeersplein Kooimeer te Alkmaar. Dit betreft de afrit van Rijksweg A9. Vervolgens hoorde ik dat er een politie-eenheid van de Landelijke Eenheid zich bij Akersloot bevond en het desbetreffende voertuig in het zicht had. Hierop sprak ik portofonisch met de Landelijke Eenheid af dat zij het voertuig een stopteken zouden geven op verkeersplein Kooimeer.
Even later zag ik het eerdergenoemde voertuig aan komen rijden in gezelschap van de eenheid van de Landelijke Eenheid. Ik zag dat beide voertuigen stopten en vervolgens zag ik dat de collega’s van de Landelijke Eenheid de bestuurder aanspraken.
Ik zag dat er drie personen in de Ford zaten. lk hoorde en zag dat de collega’s Landelijke Eenheid de bestuurder en de twee passagier aanspraken en hun allen om een legitimatiebewijs vroegen. Ook hoorde ik de collega vragen waar ze zojuist vandaan kwamen rijden. Ik hoorde dat iemand vanuit de Ford antwoordde dat ze uit Amsterdam kwamen.
Ik zag de legitimatiebewijzen van de drie inzittenden en ik zag dat het ging om:
(Bestuurder)
[medeverdachte 2]
Geboren op [geboortedag 2] 2001 te [geboorteplaats 2]
(p. 19)
(Passagier rechtsvoor)
[medeverdachte 3]
Geboren op [geboortedag 3] 1978 te [geboorteplaats 3]
(Passagier rechtsachter)
[verdachte]
[geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats 1]
Ik vertelde hun dat ik zojuist had opgevangen dat iemand had gezegd dat ze uit Amsterdam kwamen. Ik hoorde dat [verdachte] en [medeverdachte 2] bevestigden in Amsterdam te zijn geweest. Vervolgens gaf ik aan dat er vanmiddag was gezien dat er iemand heel veel geld had gepind in Tilburg en meerdere passen zou hebben gebruikt, waarna diegene in de Ford met hetzelfde kenteken was gestapt als de Ford waar zij zojuist in hadden gereden.
Ik hoorde dat [verdachte] en [medeverdachte 2] allebei bleven ontkennen in Tilburg te zijn geweest. Vervolgens is er door de collega’s van de Landelijke Eenheid in het voertuig gekeken. Al snel werd ik door de collega’s aangesproken dat ze een witte envelop hadden aangetroffen met een dik pak 50 euro biljetten. Ik ben even gaan kijken en zag dat inderdaad een dik pak geld betrof. Ik schatte het in op meerdere duizenden euro’s.
Hierop ben ik teruggelopen naar de 3 inzittenden en heb hun gevraagd van wie het geld was dat in de auto was aangetroffen. Ik hoorde dat alle drie zeiden dat ze niet wisten van wie het geld was. Hierop heb ik nogmaals dezelfde vraag gesteld en hoorde ik [verdachte] zeggen dat het geld van hem was. Ik hoorde dat hij zei dat hij het geld in Amsterdam had gekregen en dat het geld van hem zou zijn. Ik hoorde dat hij zei dat hij ook nog ruim 1.000 euro in zijn broekzak had zitten.
12.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , pagina 17 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het linker achterportier van de Ford Focus geopend. Ik zag op de vloer van de Ford een roodkleurige plastic tas liggen die half open stond. Ik opende de roodkleurige plastic tas verder. Ik zag dat in deze tas, naast wat andere losse goederen, een dikke witkleurige enveloppe zat. Ik pakte de enveloppe beet en voelde dat de inhoud wat kon bewegen. Omdat ik het sterke vermoeden had dat de inhoud [van de,
hof] enveloppe uit losse bankbiljetten zou kunnen bestaan, heb ik met een van mijn vingers de enveloppe een stukje geopend. Ik heb hiervoor het papier in de hoek van de enveloppe op de sluiting ingescheurd. Ik kon duidelijk door deze opening waarnemen dat de inhoud van de enveloppe uit bankbiljetten bestond. Nadat ik deze bankbiljetten had gezien heb ik de gehele enveloppe aan de bovenzijde geopend. Ik zag daar een aanzienlijke hoeveelheid bankbiljetten in zitten, ik zag dat deze bankbiljetten bestonden uit bankbiljetten van 50 euro. Ik zag dat deze bankbiljetten netjes en op geen enkele wijze gekreukt waren. De bankbiljetten lagen netjes tegen elkaar aan gestapeld.
Goed(eren) : geld (Biljetten), totaal 8.300 EUR, Nederland, bijzonderheden: alle biljetten van 50 euro.
13.
Het geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1100- 2021101488-12, als bijlage bij een aanvullend proces-verbaal ongenummerd opgenomen, behorende bij proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1999
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1] in Brazilië
Goednummer: PL1100-2021101499-1262257
Categorie omschrijving: geld
Object: geld (biljetten)
Aantal: 1 stuks
Totale hoeveelheid: 1.170 euro
Bijzonderheden: biljetten van 50 euro, 1 biljet van 20 euro
Goednummer: PL1100-2021101499-1262256
Categorie omschrijving: geld
Object: geld (biljetten)
Aantal: 1 stuks
Totale hoeveelheid: 8.300 euro
Bijzonderheden: biljetten van 50 euro
14.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 18 april 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat in de auto kleding, zwarte schoenen met witte zolen en flink wat geld
is aangetroffen. U vraagt of ik wist van dat geld. Ja, ik wist van dat geld. Ik wist dus dat er geld [lag,
hof] in de auto. Het was mij verteld door één [van,
hof] de van mensen in de auto.
Parketnummer 02-124569-22 onder 1 en 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder parketnummer
02-124569-22 onder 1. De verdediging heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de verdachte geen strafbare betrokkenheid heeft gehad bij dit feit. Geen van de tenlastegelegde oplichtingshandelingen zijn door hem verricht. De tenlastegelegde handelingen, behorend bij de eerste vijf gedachtestreepjes, zijn door de ‘beller’ verricht en de tenlastegelegde handeling, behorend bij het zesde gedachtestreepje, door de ‘ophaler’. De verdachte was niet de ‘beller’ en ook niet de ‘ophaler’. De verdachte heeft alleen het geld gepind, maar dat is geen oplichtingshandeling, aldus de verdediging.
Met betrekking tot het onder parketnummer 02-124569-22 onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, omdat alle tenlastegelegde gedragingen alleen door hem zijn verricht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld wordt dat voor medeplegen sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn.
Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Het hof overweegt verder, gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat mevrouw [benadeelde] op 14 en 15 oktober 2021 telefonisch is benaderd door een persoon – de beller – die zich voordeed als een medewerker van de ING bank. Deze persoon heeft haar een verzonnen verhaal voorgehouden op grond waarvan mevrouw [benadeelde] haar bankgegevens aan die persoon heeft verschaft. Vervolgens heeft zij haar bankpassen aan een andere persoon overhandigd, de ophaler. Met de bankpassen en bankgegevens heeft de pinner, de verdachte, vervolgens meerdere pintransacties verricht en daarbij uiteindelijk een totaal bedrag van € 2.980,- weggenomen van zowel de ING rekening als de Rabo rekening van aangeefster [benadeelde] .
De verdachte heeft bekend dat hij dit geld heeft gepind.
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of sprake was van het medeplegen van oplichting, zoals
onder parketnummer 02-124569-22 onder 1 is tenlastegelegd.
Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het om oplichting ging, dat hij wist dat mevrouw [benadeelde] benaderd zou worden en dat er iemand langs zou gaan bij haar. Hij wist van het plan en dat het zijn rol was om met de door zijn medeverdachten buitgemaakte bankpassen en bankgegevens van mevrouw [benadeelde] te pinnen. Hij was telefonisch verbonden met zijn mededaders en hij werd opgewacht met een auto. Hij zou ook betaald krijgen voor zijn aandeel in dit geheel.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de verklaring van de verdachte, er een aantal rollen is te onderscheiden in deze situatie: er is de beller, de ophaler van de bankpasjes, de pinner (te weten de verdachte) en de chauffeur van de pinner. Hoewel hun rollen verschilden, was tussen hen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met als gezamenlijk doel financieel gewin voor hen allen. Samen is het hen gelukt om het vertrouwen van aangeefster te winnen, vervolgens eerst de bankpasjes en bankgegevens van aangeefster te bemachtigen en direct daarna daarmee het geld van haar bankrekeningen te pinnen. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte was hierbij van voldoende gewicht om van medeplegen van oplichting te kunnen spreken. Het pinnen was immers het sluitstuk om financieel gewin te bereiken. Het was de verdachte die wist van de hoed en de rand en die na het afhandig maken van de bankpassen en -gegevens gereed stond om de buit binnen te halen.
Om als medepleger te kunnen worden aangemerkt bij een oplichtingsdelict als het onderhavige is het gezien deze feiten en omstandigheden geen vereiste dat aan een of meer van de verfeitelijkte oplichtingshandelingen door elk der daders actief wordt bijgedragen.
Het hof acht daarom het medeplegen van oplichting bewezen.
In het verlengde hiervan, acht het hof het onder parketnummer 02-124569-22 onder 2 tenlastegelegde, kort gezegd diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, eveneens bewezen. Ook hier geldt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en zijn medeverdachten, waarbij ieders intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was, met als gezamenlijk doel financieel gewin voor hen allen door mevrouw [benadeelde] geld afhandig te maken. De medeverdachten hebben aangeefster haar bankpasjes en bankgegevens ontfutseld en daarmee heeft de verdachte het geld van mevrouw [benadeelde] bankrekeningen gepind dat vervolgens onder de daders zou worden verdeeld.
De bewijsverweren worden daarom verworpen.
Parketnummer 02-284765-21
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 02-284765-21 tenlastegelegde. De verdediging is het met de rechtbank eens dat geen brondelict bekend is waarmee de geldbedragen zijn verkregen. Volgens de verdediging heeft de rechtbank het stappenplan vervolgens echter niet juist toegepast. In de visie van de verdediging heeft de verdachte van het begin af aan een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geld: de verdachte had een (legale) baan. Het geld dat hij daarmee maandelijks verdiende, pinde hij. Dat was het geld dat hij bij zich had, in de envelop en in zijn zak.
Gelet hierop had het Openbaar Ministerie vervolgens nader onderzoek moeten doen naar die verklaring. Dat heeft het echter niet gedaan. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van (schuld)witwassen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis en 420quater, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien van de zijde van het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het (schuld)witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 19 mei 2021 viel in Tilburg een man op bij een geldautomaat, omdat hij aan één stuk door grote bundels geld pinde. Hij had meerdere bankpassen in zijn hand en na elke transactie stopte hij een pinpas in zijn zak. Daarbij droeg hij een capuchon en een mondkapje.
Deze man is vervolgens omstreeks 16:45 uur in een blauwe Ford Focus met kenteken [kenteken 2] gestapt. Door middel van een ANPR melding is de betreffende auto rond 18:27 uur gezien terwijl deze de ANPR-paal op Rijksweg A9 bij Spaarnwoude passeerde. Het voertuig reed op dat moment richting Alkmaar. Kort daarna is de betreffende auto in Alkmaar staande gehouden en bleek dat de verdachte en nog twee anderen in deze auto zaten. De verdachte zat op de achterbank.
Op de vraag van een van de verbalisanten waar ze zojuist vandaan kwamen rijden, zei een van de inzittenden dat ze uit Amsterdam kwamen. Toen daarna een andere verbalisant tegen hen zei dat hij zojuist had opgevangen dat iemand zei dat ze uit Amsterdam kwamen, bevestigden twee inzittenden, onder wie de verdachte, dat.
De verbalisant gaf vervolgens aan dat ’s middags was gezien dat iemand heel veel geld had gepind in Tilburg, waarbij meerdere passen waren gebruikt, waarna diegene in de Ford met hetzelfde kenteken was gestapt als de Ford waar zij zojuist in hadden gereden. De twee inzittenden die hadden gezegd dat ze uit Amsterdam kwamen, onder wie de verdachte, bleven allebei ontkennen dat zij in Tilburg waren geweest.
In de auto werd vervolgens onder meer een geldbedrag van € 8.300,- in coupures van € 50,- aangetroffen. De verdachte gaf tegenover de politie te kennen dat dit geldbedrag van hem was. Ook gaf hij aan dat hij ongeveer € 1.000,- in zijn broekzak had zitten. Later bleek dit € 1.170,- te zijn. Dit geldbedrag bestond, op één biljet van € 20,- na, eveneens uit coupures van € 50,-.
Uit het dossier blijkt niet dat de in de auto aangetroffen geldbedragen van € 8.300,- en € 1.170,-, die volgens de verdachte van hem waren, zijn te herleiden tot een concreet misdrijf. Evenmin valt naar het oordeel van het hof uit het politieonderzoek af te leiden, anders dan de hiervoor besproken zaak, dat het de verdachte was die de geldbedragen pinde dan wel dat hij daarbij een rol van betekenis had. Hoewel er geen brondelict bekend is geworden, acht het hof op grond van voormelde feiten en omstandigheden evenwel het vermoeden gerechtvaardigd dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit geld niet van misdrijf afkomstig is.
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt, dat het de verdachte was die op de op de herhaalde vraag aan de drie inzittenden van de blauwe Ford Focus van wie het geld in de envelop was, antwoordde dat het van hem was. Het hof stelt vast dat de verdachte ten overstaan van de politie verder niets heeft willen verklaren, behalve dat hij die dag niet in Tilburg was geweest maar in Amsterdam.
Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte op zijn eerdere verklaring teruggekomen en bleef hij erbij dat hij weliswaar wist van het geld in de auto, maar dat hij alleen verantwoordelijk is voor het bedrag van € 1.170,- euro dat in zijn zak zat en dat dit bedrag afkomstig was van legaal werk. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij legale inkomsten meteen van zijn rekening pint en dat hij geld bij mensen onderbrengt die hij kan vertrouwen. Wanneer hij geld nodig heeft, haalt hij dit op bij die mensen. De namen van deze mensen wilde de verdachte echter niet noemen.
Het hof stelt vast dat de verdachte in hoger beroep evenmin met nadere gegevens is gekomen. Ook heeft hij totaal niet duidelijk gemaakt waarom hij legaal geld zou gaan pinnen, zou afgeven aan andere mensen van wie hij de naam niet wil noemen en vervolgens weer bij hen zou ophalen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte opnieuw verklaard dat het niet juist is wat de politie heeft opgeschreven en dat hij ook meteen ten overstaan van de politie desgevraagd had verklaard dat louter het geld dat in zijn zak zat van hem was.
Het hof constateert derhalve dat de verdachte met betrekking tot het geld dat in de auto is aangetroffen eerst tegenover de politie heeft verklaard dat het zijn geld was en later heeft verklaard dat alleen het geld in zijn broekzak van hem was. De verdachte heeft geen stukken overgelegd met betrekking tot zijn gestelde legale werk. Bankafschriften die zijn lezing zouden kunnen onderbouwen heeft de verdachte ook niet getoond, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep. Verder heeft hij wat betreft het geld dat hij naar eigen zeggen maandelijks op zijn bankrekening ontving en vervolgens opnam nog wel verklaard dat zijn inkomsten ‘de ene keer legaler waren dan de andere keer’ en dat hij ook zwart heeft gewerkt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen van de verdachte weliswaar enigszins concreet zijn, maar niet verifieerbaar. De verdachte heeft geen concrete informatie gegeven, laat staan op enigerlei wijze onderbouwd zoals met behulp van bankafschriften of zelfs maar een bankrekeningnummer, op grond waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek zou kunnen doen naar de herkomst van het geld. Namen van mensen die voor hem zijn geld bewaarden en zijn lezing als getuige zouden kunnen bevestigen, zijn evenmin door hem genoemd. Daarbij komt dat het hof de wisselende verklaringen van de verdachte, die voor wat betreft deze zaak bovendien niet het achterste van zijn tong laat zien, ongeloofwaardig en daarmee op voorhand hoogst onwaarschijnlijk acht. Het hof heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de politie dat de verdachte ten aanzien van het geld in de envelop ter plaatse na herhaald vragen erkende dat dát geld van hem was.
Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van (schuld)witwassen geeft daarom onvoldoende aanleiding tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is naar ‘s hofs oordeel geen andere conclusie mogelijk dan dat de in de envelop en in de zak van de verdachte aangetroffen geldbedragen van € 8.300,- respectievelijk € 1.170,- (in totaal derhalve € 9.470,-) – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op de hierboven beschreven omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte minstgenomen redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het geldbedrag van in totaal € 9.470,- dat (in een envelop in een plastic zak) bij hem op de vloer achterin de auto lag (on)middellijk van misdrijf afkomstig was en heeft hij door te zwijgen dan wel ongeloofwaardig en hoogst onwaarschijnlijk te verklaren als voormeld, verhuld waar dat geld vandaan kwam en aan wie dat geld werkelijk toebehoorde. Het hof acht schuldwitwassen dan ook bewezen.
Het bewijsverweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-124569-22 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het in de zaak met parketnummer 02-124569-22 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in de zaak met parketnummer 02-124569-22 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van eenvoudig witwassen.
Het in de zaak met parketnummer 02-284765-21 bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een nieuwe weg is ingeslagen en geen nieuwe strafbare feiten heeft begaan alsmede dat zijn reclasseringsbegeleiding goed loopt.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft zij verzocht om het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.170,- aan hem terug te geven.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt verder, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan zogenoemde bankhelpdeskfraude. De verdachte en zijn mededaders hebben telefonisch contact gezocht met een beoogd slachtoffer. Aan het slachtoffer werd voorgehouden dat de bank had ontdekt dat er mogelijk fraude werd gepleegd met de bankrekening van het slachtoffer en aan haar werd zogenaamd de helpende hand geboden. Zo hebben de verdachte en zijn mededaders het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen. Door leugens en verzinsels hebben de daders het slachtoffer ertoe aangezet om bankpassen en bijbehorende pincodes af te staan. Met de aldus verkregen bankpassen en pincodes werd er vervolgens in rap tempo geld gepind van twee van haar rekeningen. Tegen de tijd dat het slachtoffer erachter kwam dat er iets niet in orde was, was er al een bedrag van € 2.980,- van haar rekening gepind.
Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij, samen met anderen, op zo’n doortrapte en slinkse wijze geld afhandig heeft gemaakt van een slachtoffer op hoge leeftijd. Zij was ten tijde van de oplichting 84 jaar oud. Het komt het hof voor dat het slachtoffer niet willekeurig is gekozen. Het zijn vaak de oudere medeburgers die slachtoffer worden van dergelijke oplichtingspraktijken. Ook het welbewust kiezen voor kwetsbare slachtoffers neemt het hof de verdachte kwalijk.
De verdachte en zijn mededaders waren kennelijk maar uit op één ding: snel en makkelijk veel geld verdienen, waarbij op geen enkele wijze oog is geweest voor de kwetsbaarheid en de belangen van het slachtoffer en voor wat dit met het slachtoffer doet.
Door hun geraffineerde wijze van oplichting hebben de verdachte en zijn mededaders niet alleen geld van het slachtoffer afgenomen, maar ook haar gevoel van vertrouwen en veiligheid, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de onderbouwing bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (welke vordering in hoger beroep zoals reeds eerder overwogen niet meer aan de orde is).
De verdachte heeft zich ook nog tot twee keer toe schuldig gemaakt aan een vorm van witwassen van geld. Witwassen in welke vorm dan ook is een ernstig misdrijf, omdat het witwassen van gelden een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer en daarmee op de maatschappij.
Het hof heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat het bewezenverklaarde niet op zichzelf staat. Ook nadien is de verdachte onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten, hetgeen het hof zorgen baart voor wat betreft verdachtes moraal.
Verder heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 4 april 2023 over de verdachte is opgesteld. De reclassering schat de kans op recidive gemiddeld-hoog in en adviseert een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante diagnostiek en behandeling en het meewerken aan ambulante begeleiding. Er worden door de reclassering geen contra-indicaties gezien voor een gevangenisstraf of een taakstraf.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op al het vorenoverwogene niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is verzocht, acht het hof niet passend bij deze opeenstapeling van ernstige strafbare feiten.
Wel zal het hof er in navolging van de rechtbank niet aan voorbijgaan dat de verdachte nadrukkelijk te kennen heeft gegeven zijn leven te willen beteren. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen als de rechtbank heeft gedaan, te weten een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden. Dat de verdachte inmiddels in een reclasseringstoezicht loopt en hij reeds aan dezelfde bijzondere voorwaarden is gebonden en een en ander reeds in gang lijkt te zijn gezet, laat onverlet dat het hof het voortduren van dat toezicht en de daarbij behorende voorwaarden voor langere tijd aangewezen acht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 1.170,- en € 8.300,-,
volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder parketnummer 02-284765-21 tenlastegelegde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 500,- en € 130,- heeft de rechtbank de teruggave gelast aan de medeverdachten van de verdachte. Op basis van de stukken van het dossier kan het hof evenwel niet vaststellen of zij daadwerkelijk redelijkerwijs als rechthebbenden van die geldbedragen kunnen worden aangemerkt. Anders dan de rechtbank, zal het hof daarom de bewaring van deze geldbedragen ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 311, 326, 420bis.1 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.