Oordeel van het hof
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is voor het hof het navolgende komen vast te staan.
a.
Inleiding
Op 29 maart 2023 omstreeks 07.04 uur is door [moeder van slachtoffer] (
hierna genoemd: [moeder van slachtoffer]) telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost, omdat [slachtoffer] (
hierna genoemd: [slachtoffer]) – geboren op [geboortedatum] – niet wilde drinken, bleek zag, kreunde, zijn ogen gesloten hield en moeizaam ademde. Aansluitend werd [slachtoffer] op de huisartsenpost gezien door de dienstdoende huisarts.
Ook op de arts maakte [slachtoffer] een zieke indruk, waarop de arts hem direct heeft verwezen naar de kinderarts in het Amphia Ziekenhuis.
Op 29 maart 2023 omstreeks 14.15 uur werd [slachtoffer] overgebracht naar het Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis voor verdere evaluatie en behandeling.
Gezien de uitgebreide hersenschade bij [slachtoffer] met zeer sombere prognose (zonder kans op betekenisvol herstel) in combinatie met persisterende epileptische activiteit, werd in multidisciplinair overleg besloten dat verdere medische behandeling niet zinvol was.
In de middag van 31 maart 2023 werd de behandeling gestaakt; [slachtoffer] overleed ongeveer twee uur later.
Aard van het letsel bij [slachtoffer] en de doodsoorzaak
Zowel bij leven als na de dood is [slachtoffer] onderzocht door verschillende artsen. Bij deze onderzoeken is (onder andere) het navolgende letsel bij [slachtoffer] geconstateerd:
- ernstige hersenfunctiestoornissen (ernstige ademhalingsstoornissen, verminderd bewustzijn, verhoogde spierspanning, ondertemperatuur, epileptische activiteit);
- subdurale bloeduitstorting interhemisferisch (tussen de grote hersenhelften) op het tentorium (harde hersenvlies tussen de grote en de kleine hersenen), en rechtsvoor langs de grote hersenen, op een CT- en MRI-scan; (op de MRI-scan ook enige vernauwing van de hersenvochtruimtes en hersenvochtholtes), gedateerd op circa 1 tot maximaal enkele dagen oud ten opzichte van het moment van overlijden;
- algeheel verlies van grijswitte stof differentiatie in de hersenen op de CT- en MRI-scan, als teken van doorgemaakt ernstig zuurstof/doorbloeding-tekort van de hersenen;
- recente, kort voor of in het kader van het overlijden, afwijkingen in/bij de hersenen als gevolg van zuurstof/ doorbloedingstekort, en hersenbeschadiging door krachtsinwerkingen op de hersenen;
- op borstniveau een bloeding in het ruggenmerg, die werd geduid als "suggestief voor traumatische (door krachtsinwerking veroorzaakte) beschadiging;
- netvliesbloedingen, veel en in meerdere lagen van het netvlies, verspreid over alle kwadranten, en rechts bij de macula was een glasvochtbloeding;
- bloeduitstorting onder de hersenvliezen beiderzijds rondom de oogzenuw (zowel subduraal, onder het harde hersenvlies, als subarachnoïdaal, onder het spinnenwebvlies, rond de oogzenuw).
Volgens de arts en forensisch patholoog drs. D.J. Rijken heeft het hoofdletsel aanleiding gegeven tot hersenfunctiestoornissen, op basis waarvan het ontstaan van de klinische noodsituatie en het uiteindelijke overlijden worden verklaard. Drs. Rijken komt dan ook tot de conclusie dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van hoofdletsel.
Oorzaak van het letsel bij [slachtoffer]
Met betrekking tot de oorzaak van het letsel komt drs. Rijken tot de conclusie dat het hoofdletsel als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden, is ontstaan door hevig stompend botsende en/of dynamische krachtinwerking op het hoofd.
De forensisch arts dr. H.G.T. Nijs acht het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen (hersenletsel) vanaf 29 maart 2023 veel waarschijnlijker (LR minimaal 100) onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking.
Datering van het letsel bij [slachtoffer]
Drs. Rijken stelt in zijn rapport dat er doorgaans sprake is van een direct ontstaan van ernstige klinische verschijnselen na fataal verlopende krachtinwerking op het hoofd, zoals abnormaal huilen met een atypisch geluid, inadequaat drinken, ademhalingsproblemen, trekkingen en stoornissen van het bewustzijn.
Dr. Nijs onderschrijft deze datering en vult hier nog op aan dat genoemde klinische verschijnselen al dan niet gepaard kunnen gaan met een reanimatiebehoeftige toestand en dat de datering van het hersenletsel valt na het laatste moment met normaal functioneren van het kind.
Volgens dr. Nijs is het normaal (en een substantiële hoeveelheid) flesvoeding drinken na het oplopen van ernstig, uiteindelijk fataal belopend, hersenletsel niet mogelijk.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat het fataal verlopen hoofdletsel bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht na het moment van normaal functioneren en kort voor het moment dat de klinische verschijnselen zich uitten.
Voorts stelt het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 28 maart 2023 om 22.42 uur nog normaal functioneerde. Immers op dat moment zijn er door [moeder van slachtoffer] zojuist genomen foto’s van [slachtoffer] naar de verdachte verzonden, waarop [slachtoffer] zijn ogen open had en alert oogde. Ook [moeder van slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] op dat moment grote ogen had, rond keek en echt wakker was. Tot slot blijkt ook uit de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] daarna nog zijn flesje goed en helemaal leeg heeft gedronken, hetgeen volgens dr. Nijs niet mogelijk zou zijn als op dat moment al sprake was van het, uiteindelijk fataal afgelopen, hersenletsel.
Tot slot stelt het hof op grond van de verklaring van de verdachte vast dat eerst op 29 maart 2023 omstreeks 05.30 uur de klinische verschijnselen van het uiteindelijk fataal verlopend hoofdletsel bij [slachtoffer] door de verdachte zijn opgemerkt. Immers, de verdachte heeft verklaard dat hij omstreeks dat tijdstip wakker werd en dat [slachtoffer] niet zichzelf was: hij was aan het kreunen, had zijn ogen niet echt open en was een beetje slapjes en niet zo bewegelijk als anders.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het uiteindelijk fataal verlopen hoofdletsel tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht.
Dader van het toebrengen van het hoofdletsel bij [slachtoffer]
De vraag die vervolgens voorligt, is door wie tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] is toegebracht.
Met de raadsvrouw stelt het hof vast dat de enige (volwassen) personen die tussen voornoemde tijdstippen in de buurt van [slachtoffer] aanwezig zijn geweest de verdachte en [moeder van slachtoffer] zijn en dat derhalve één van hen het letsel bij [slachtoffer] moet hebben toegebracht. Het hof volgt de raadsvrouw echter niet in haar betoog dat om die reden evengoed [moeder van slachtoffer] het fatale letsel aan [slachtoffer] heeft kunnen hebben toegebracht en wel om de volgende redenen.
Op de eerste plaats bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat [moeder van slachtoffer] in het tijdsbestek dat het hoofdletsel bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht, (fysiek) contact heeft gehad met [slachtoffer] en is daar anders dan de verdediging stelt wel degelijk onderzoek naar gedaan (het hof wijst in dit verband onder andere op het onderzoek naar de telefoon van [moeder van slachtoffer] ). Zowel [moeder van slachtoffer] als de verdachte hebben immers verklaard dat zij, nadat zij [slachtoffer] die avond naar beneden naar de verdachte had gebracht, weer naar boven naar bed is gegaan. Op dat moment vertoonde [slachtoffer] nog geen enkel klinisch verschijnsel behorende bij hoofdletsel, temeer [slachtoffer] daarna nog de fles die de verdachte hem gaf goed en helemaal leeg heeft gedronken, aldus verdachte. Voorts heeft [moeder van slachtoffer] bij herhaling verklaard dat zij die hele nacht heeft doorgeslapen. Zij heeft naar eigen zeggen ook niet gemerkt dat de verdachte [slachtoffer] naar bed heeft gebracht en ook niet dat hij hem weer uit bed heeft gehaald. Deze verklaringen vinden steun in de gegevens van de telefoon van [moeder van slachtoffer], in die zin dat daaruit blijkt dat er tussen 28 maart 2023 te 23.11.52 uur en 29 maart 2023 te 06.44.23 uur geen gebruikersactiviteit op de telefoon van [moeder van slachtoffer] is waargenomen.
De raadsvrouw heeft in dit kader nog aangevoerd dat [moeder van slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat zij de hele nacht heeft doorgeslapen, maar dat zij daarentegen in haar tweede verhoor heeft verklaard dat zij vóór het incident maar 3 à 4 uurtjes per nacht sliep. Hieruit leidt de raadsvrouw af dat [moeder van slachtoffer] kennelijk die nacht maar 3 à 4 uur heeft geslapen, zodat zij die nacht wel wakker moet zijn geweest en het om die reden ook mogelijk is dat zij uit bed is geweest. Het hof volgt de raadsvrouw niet in dit betoog, nu dit feitelijke grondslag mist. Weliswaar heeft [moeder van slachtoffer] in haar tweede verhoor verklaard: “Ik sliep eindelijk weer 3 uurtjes, 4 uurtjes op een nacht” doch gelet op de vraagstelling “Gezien de omstandigheden die er zijn, hoe gaat het met je?” en haar antwoord “Het lijkt of ik in een rollercoaster zit. Ik zei gisteren ook tegen mijn moeder: “Ik kon eindelijk weer een beetje lachen.” Al voelde ik me wel schuldig dat ik als ik een keer lachte. En dan na gister... Alles staat gewoon weer op zijn kop. Weer niet geslapen. Ik sliep eindelijk weer 3 uurtjes, 4 uurtjes op een nacht.”, leidt het hof af dat [moeder van slachtoffer] spreekt over de periode na het overlijden van [slachtoffer] en vóór de mededeling op 2 mei 2023 dat de verdachte is aangemerkt als verdachte. Dit geldt temeer nu zij in deze verklaring wederom heeft verklaard dat zij de nacht van 28 op 29 maart 2023 heeft doorgeslapen.
Op de tweede plaats blijkt uit de OVC-gesprekken, terwijl op dat moment de te horen sprekers zich onbespied waanden, en uit de opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en [moeder van slachtoffer] , dat de verdachte zelf [moeder van slachtoffer] expliciet uitsluit als degene die het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht, terwijl de verdachte in deze gesprekken juist zichzelf aanwijst als degene die ‘deze kankerzooi heeft veroorzaakt’.
Dat de verdachte zichzelf – en niet [moeder van slachtoffer] – verantwoordelijk acht voor het toegebrachte letsel leidt het hof ook impliciet af uit de inhoud van voornoemde gesprekken, waarin de verdachte aangeeft antwoorden voor [moeder van slachtoffer] te hebben over hetgeen is gebeurd met [slachtoffer] . Dit past enkel in het scenario dat de verdachte de dader is en niet in het scenario dat [moeder van slachtoffer] het gewraakte hoofdletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Immers, in dat laatste geval vermag het hof niet in te zien welke vragen over de toedracht [moeder van slachtoffer] van de verdachte wil hebben en welke hij dan zou kunnen geven. In dat geval zouden de rollen immers omgedraaid zijn: [moeder van slachtoffer] zou dan beschikken over de antwoorden en de verdachte zou deze willen krijgen van [moeder van slachtoffer] .
Dit alles maakt dat het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft bekomen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Daarbij weegt het hof ook mee dat het gedrag van de verdachte, te weten in eerste instantie ontkennen dat er iets is gebeurd en op het moment dat er aanwijzingen zijn dat er wel iets is gebeurd, zijn handelen in verzwakte vorm toegeven waarbij hij geen volledige openheid van zaken geeft, sterke gelijkenis toont met zijn gedrag na het incident met [slachtoffer] op
19 maart 2023. Ook toen heeft de verdachte in eerste instantie gezwegen over hetgeen was voorgevallen. Pas nadat er aanwijzingen waren van een incident, te weten in dat geval een blauw en gezwollen oogje bij [slachtoffer] , heeft de verdachte aan [moeder van slachtoffer] toegegeven dat hij [slachtoffer] had laten vallen. Ook bij dat incident gaf de verdachte, nadat hij niet meer kon ontkennen dat er een incident had plaatsgevonden, geen volledige openheid van zaken maar maakte hij zijn handelen zo klein mogelijk. Immers, in eerste instantie verklaarde de verdachte dat [slachtoffer] van hem was afgerold terwijl hij op de bank lag en dat [slachtoffer] daarbij op hoogpolig tapijt terecht was gekomen.Maar toen dat na kennisneming van het sectierapport niet houdbaar bleek, heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] vanuit een staande positie had laten vallen op het laminaat.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet meteen over dit incident aan [moeder van slachtoffer] had verteld uit schaamte en omdat hij bang was voor [moeder van slachtoffer] ’s reactie. Hetzelfde lijkt te zijn gebeurd in de onderhavige zaak. Hoewel de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde toen de verdachte hem in de vroege ochtend van 29 maart 2023 uit zijn bedje haalde, ook voor de verdachte verontrustend was, liet hij na om [moeder van slachtoffer] direct te waarschuwen. Het hof kan dit, in het licht van wat er op
19 maart is gebeurd en gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, niet anders zien dan dat er iets tussen hem en [slachtoffer] was gebeurd dat de verdachte niet aan haar heeft durven te vertellen.
Opzet bij de verdachte
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt ter vaststelling dat de verdachte het fatale hoofdletsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht met de bedoeling hem te doden. Van vol opzet bij de verdachte op de dood van [slachtoffer] is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Het hof stelt voorop dat evenwel voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande is wettig en overtuigend vast komen te staan dat de verdachte tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur het hersenletsel dat [slachtoffer] uiteindelijk fataal is geworden, bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Weliswaar heeft de verdachte geen openheid van zaken gegeven omtrent zijn gedragingen die het fatale hoofdletsel hebben veroorzaakt, doch op grond van de tot het bewijs gebezigde rapporten is voor het hof komen vast te staan dat dit letsel door hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking is veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat de kans op overlijden van een baby door deze heftig te schudden, dan wel door een contacttrauma op het hoofd, aanmerkelijk is te achten. Ook de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij hiervan op de hoogte was.
Voorts stelt het hof vast dat, blijkens het relaas van dr. Nijs , wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) vereist is in het geval dat schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig (hersen)letsel. Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij jonge kinderen door middel van schudden en/of contacttrauma van het hoofd, is dusdanig ernstig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Immers, om dusdanig fataal hersenletsel toe te brengen als is toegebracht bij [slachtoffer] moet er sprake zijn geweest van dusdanig ernstig schudden en/of contacttrauma van het hoofd dat deze handelingen direct als gevaarlijk zouden worden gekwalificeerd door omstanders en dus ook door de verdachte.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Conclusie van het hof
Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte de primair tenlastegelegde doodslag jegens [slachtoffer] heeft begaan, zoals dit hieronder is bewezenverklaard.
Anders dan betoogd door de raadsvrouw zal het hof de verdachte niet partieel vrijspreken van het derde en vierde gedachtestreepje. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar heeft de verdachte een aantal keren toegegeven dat hij [slachtoffer] zou hebben geschud, doch ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft hij verklaard dat dit schudden zachtjes was waarbij hij het hoofdje van [slachtoffer] heeft ondersteund. Op grond van de tot het bewijs gebezigde rapporten kan (enkel) dit handelen van de verdachte niet hebben geleid tot het fatale hoofdletsel. Nu de verdachte voor het overige geen openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn handelingen die hebben geleid tot het fatale hoofdletsel, gaat het hof uit van hetgeen de deskundigen hierover hebben gerelateerd, te weten dat dit letsel door hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking is veroorzaakt.
Bij gebrek aan een andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte acht het hof dan ook bewezenverklaard dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door één of meermalen één of meer van de tenlastegelegde handelingen te hebben uitgevoerd, nu al deze handelingen vallen onder hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 29 maart 2023 te Breda, [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem meermalen, althans eenmaal, met kracht:
- hevig door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- tegen een oppervlak te slaan en/of stoten en/of
- hard op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- anderszins hevig geweld en/of een forse krachtsinwerking op/tegen zijn hoofd en/of lichaam uit te oefenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op: