ECLI:NL:GHSHE:2025:1346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.348.508_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en bewindvoering met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor een minderjarige, geboren in 2019. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Limburg verzocht om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De rechtbank had echter een lagere alimentatie vastgesteld dan door de bewindvoerder was aangeboden. De vrouw was van mening dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd was getreden door een lager bedrag vast te stellen dan het door de bewindvoerder aangeboden bedrag. Het hof heeft vastgesteld dat de man onder bewind staat en dat er onvoldoende financiële gegevens zijn overgelegd door de bewindvoerder. De vrouw heeft betoogd dat de man zijn verdiencapaciteit niet benut en dat hij geen alimentatie heeft betaald, zelfs niet het door de rechtbank opgelegde bedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de man verplicht om € 204,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van 5 januari 2023. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.348.508/01
zaaknummer rechtbank : C/03/320363 / FA RK 23-2758
beschikking van de meervoudige kamer van 15 mei 2025
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y.K. Kunze te Kerkrade,
tegen
[B.V.] B.V., in de hoedanigheid van bewindvoerder van
[de man],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 13 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 20 november 2024 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking.
2.2.
De bewindvoerder heeft geen schriftelijke reactie ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 2 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger] .
De man is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het V-formulier van de advocaat van de vrouw van 20 maart 2025 met bijlagen.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 10 maart 2009 zijn de goederen van de man onder bewind gesteld en is [B.V.] benoemd tot zijn bewindvoerder. Deze situatie is nog steeds actueel.
3.2.
Voordat de man en de vrouw een relatie met elkaar kregen, hadden zij ieder uit een vorige relatie al een kind voor wie ze onderhoudsplichtig zijn: de vrouw voor haar 15-jarige dochter [dochter 1] en de man voor zijn 11-jarige dochter [dochter 2] .
3.3.
Tijdens de relatie die de man en de vrouw met elkaar hebben gehad, is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat de rechtbank bij beschikking van 27 juli 2023 een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] heeft vastgesteld, waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijft. Bij die beschikking is tevens bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen.
3.4.1.
De vrouw heeft de rechtbank op 14 juli 2023 verzocht om vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van [minderjarige] van € 204,- per maand met ingang van 5 januari 2023.
3.4.2.
De bewindvoerder heeft hierop een verweerschrift ingediend (en dit later gewijzigd) en de rechtbank verzocht primair het verzoek van de vrouw af te wijzen, althans af te wijzen voor zover dit in 2023 het bedrag van € 104,- per maand te boven gaat en vanaf 1 januari 2024 het bedrag van € 77,- per maand te boven gaat.
3.4.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 augustus 2023 bepaald op € 69,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken
alsnog toe te wijzen, althans dat het hof een zodanige beslissing neemt die het hof juist acht.
Standpunten van partijen
4.2.
In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert de vrouw, samengevat, het volgende aan:
De ingangsdatum moet worden vastgesteld op 5 januari 2023, omdat de vrouw toen aan de man heeft verzocht aan haar zijn financiële gegevens te doen toekomen voor het berekenen van een kinderbijdrage voor [minderjarige] . Het niet aanleveren van verificatoire stukken heeft de rechtbank beloond, terwijl heeft te gelden dat het niet aanleveren van stukken ertoe dient te leiden dat haar verzoek dient te worden toegewezen. De rechtbank is voorts kennelijk van oordeel dat een onderhoudsplichtige zijn maximale verdiencapaciteit benut als de onderhoudsplichtige 2,65 dagen per week, dan wel 1,65 dagen per week werkt. Het is onnavolgbaar dat de man niet meer uren kan werken in de bouwsector of als stukadoor. De man benut zijn verdiencapaciteit niet. De vrouw heeft in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat de man via een uitzendbureau werkzaam is en niet vaak werd opgeroepen. De vrouw heeft in haar verzoekschrift aan de rechtbank het inkomen van de man geschat op € 2.800,- bruto per maand. Ze becijfert dit op basis van het uurloon dat wordt vermeld op één van de in totaal drie overgelegde salarisstroken vermenigvuldigd met 36 uren tot een fictief fulltime inkomen. De man rekent zelf met een hoger netto besteedbaar inkomen (€ 2.087,- per maand) dan de rechtbank heeft gedaan (€ 2.054,- per maand). De man geeft onregelmatig uitvoering aan de zorgregeling met [minderjarige] . De man zegt hierover zelf dat hij van baan is gewisseld en dat hij [minderjarige] niet meer op vrijdagmiddag bij de vrouw kan ophalen, omdat hij pas om 17.00 uur klaar is met zijn werkzaamheden als magazijnwerker.
Er dient geen rekening te worden gehouden met eventuele schulden omdat het niet duidelijk is waar de gestelde schuld betrekking op heeft. De bewindvoerder heeft hierover enkel gesteld dat er een schuld is van € 2.989,44 en dat daarop wordt afgelost. Het is onduidelijk hoe de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat deze schuld niet vermijdbaar respectievelijk niet verwijtbaar is. Behalve een algemene e-mail van de bewindvoerder zijn er geen stukken overgelegd. De vrouw heeft hiertegen tijdens de mondelinge behandeling ook gemotiveerd verweer gevoerd. De man heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij geen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [dochter 2] betaalt en dat er met een bedrag van € 50,- per maand rekening moet worden gehouden voor als [dochter 2] bij hem verblijft. De man heeft echter geen contact met [dochter 2] en maakt de gepretendeerde kosten niet. Bovendien is de behoefte van [dochter 2] onbekend en de draagkracht van de moeder van [dochter 2] ook. De man heeft meerdere keren de gelegenheid gehad om dit inzichtelijk te maken. Er zijn geen stukken overgelegd over [dochter 2] , zodat een eventuele bijdrage ten behoeve van haar buiten beschouwing moet blijven. De man heeft nog steeds niets betaald voor [minderjarige] , zelfs niet de € 69,- per maand die de rechtbank hem heeft opgelegd terwijl uit de door de man overgelegde stukken is gebleken dat de man in ieder geval toen nog wel inkomen uit arbeid had.
4.3.
De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende verklaard.
De bewindvoerder probeert de man al wekenlang te bereiken, maar hij neemt de telefoon niet op. De man is niet verschenen op de zitting bij het hof, omdat hij van de trap is gevallen. Dat is het enige bericht dat de bewindvoerder de laatste tijd van de man heeft ontvangen. De man ontvangt een WW-uitkering van het UWV nadat hij in september 2024 zijn laatste loon heeft ontvangen. De man heeft zijn uitkering meerdere keren op zijn eigen rekening laten storten buiten het zicht van de bewindvoerder om. De bewindvoerder is in december 2024 op huisbezoek geweest. De man gaf toen aan dat hij bereid was om weer te gaan werken en dat hij vanaf februari 2025 weer een inkomen zou hebben. Achteraf zei hij dat hij toch niet gewerkt had. Omdat er, naast de WW-uitkering, ook andere bijschrijvingen op de rekening van de man waren gestort, had hij een hoger inkomen dan 120% van de bijstandsnorm. De gemeente is daarom gestopt met het vergoeden van bijzondere bijstand (ad € 141,- per maand) aan de bewindvoerder. De WW-uitkering van de man bedraagt nu € 1.264,- netto per maand. De bewindvoerder kan geen kinderalimentatie betalen aan de vrouw, want er komt geen geld meer binnen op de rekening. De man laat nog steeds zijn uitkering op een andere – door hem geopende – bankrekening storten. Allerlei betalingsachterstanden lopen nu op. De bewindvoerder weet niet of de man een mentale beperking heeft waardoor hij niet meer uren kan werken dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De bewindvoerder kan niet herleiden of de man inderdaad een bijdrage aan kinderalimentatie heeft betaald voor zijn dochter [dochter 2] . De bewindvoerder weet niet hoe hoog de oorspronkelijke schuldenlast was. De enige schuld waarop nu nog afgelost wordt, is die aan de Rabobank met € 53,- per maand. De bewindvoerder weet niet waar deze schuld op ziet. Er kan geen schuldenregeling wordt opgestart, omdat het inkomen van de man instabiel is. De man heeft nu € 75,- op zijn rekening staan. De hoogte van zijn Rabobankschuld is nog € 2.255,- en hij heeft nog een schuld aan de Belastingdienst (inkomstenbelasting 2022) van € 1.643,-. Recent is daar nog een huurachterstand bijgekomen, omdat de bewindvoerder de vaste lasten niet meer kan betalen voor de man.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Partijen zijn het eens over de volgende uitgangspunten:
  • de behoefte van [minderjarige] in 2023 bedraagt € 357,- per maand en in 2024 € 379,- per maand;
  • de vrouw heeft slechts de draagkracht om met een minimumbijdrage te voorzien in de behoefte van [minderjarige] .
Grenzen van de rechtsstrijd
5.2.
Door de kinderalimentatie te bepalen op € 69,- per maand is de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Dit komt omdat de bewindvoerder in de procedure bij de rechtbank een hoger bedrag aan kinderalimentatie heeft aangeboden, namelijk € 104,- per maand, althans € 77,- per maand. De rechtbank had de kinderalimentatie daarom nooit op een lager bedrag kunnen vaststellen dan op € 77,- per maand. De bestreden beschikking kan alleen al om deze reden niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.
De ingangsdatum van de kinderalimentatie
5.3.1.
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de advocaat van de vrouw de toenmalige advocaat van de bewindvoerder (mr. [toenmalige advocaat] ) op 5 januari 2023 heeft verzocht om haar de recente financiële gegevens van de man te doen toekomen om de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] te berekenen. De bewindvoerder en de man hebben er daarom in ieder geval met ingang van 5 januari 2023 rekening mee kunnen houden dat er van de man een onderhoudsbijdrage zou kunnen worden gevergd voor [minderjarige] . Het hof volgt daarom het verzoek van de vrouw om de ingangsdatum te bepalen op 5 januari 2023.
De hoogte van de kinderalimentatie
5.3.2.
Omdat deze alimentatieprocedure over de geldzaken van de man gaat, is de bewindvoerder de formele procespartij. Het is dan ook aan de bewindvoerder om aan het hof inzichtelijk te maken hoe de financiële situatie van de man eruit ziet (o.a. vermogen, inkomsten, uitgaven, schulden), voorzien van onderliggende stukken zodat het voor het hof inzichtelijk wordt met welk inkomen er in welke periode dient te worden gerekend. Nu de vrouw alle stellingen van de bewindvoerder, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, gemotiveerd heeft betwist, dient te bewindvoerder zijn verweer – dat de man
nietin staat is om € 204,- per maand te betalen met ingang van 5 januari 2023 – te onderbouwen met voldoende concrete en verifieerbare gegevens. Dat heeft de bewindvoerder echter nagelaten.
5.3.3.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de man zijn WW-uitkering van € 1.264,- netto per maand en andere inkomsten – zonder toestemming en buiten het zicht van de bewindvoerder om – op zijn eigen rekening heeft laten storten. De gemeente vergoedt de bewindvoerderskosten niet meer, omdat de man te veel geld op zijn rekening heeft staan (meer dan 120% van de bijstandsnorm). Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vrouw bovendien verklaard dat de man [minderjarige] op vrijdagmiddag niet meer kan ophalen omdat hij dan tot 17.00 uur moet werken. Dit sluit aan bij de verklaring van de bewindvoerder dat er ‘andere inkomsten’ op de rekening van de man zijn gestort. De man beschikt kennelijk over meer en andere inkomsten waarover hij de bewindvoerder en het hof niet wil informeren, terwijl de man zijn inkomsten niet aanwendt voor betaling van alimentatie aan [minderjarige] . Dit rekent het hof de man aan. Van de man wordt – als alimentatieplichtige ouder – verwacht dat hij, zelf of via de bewindvoerder, inzicht geeft over zijn inkomsten en zijn verdiencapaciteit. Indien hij dat niet doet, komt dat voor zijn rekening en risico. Het is het hof niet gebleken, voor zover de man dit al niet doet, waarom de man niet fulltime zou kunnen werken in onder andere de functies waar hij ervaring in heeft en die de vrouw noemt, zoals magazijnwerker, stukadoor en in de bouw. Desgevraagd is de bewindvoerder niet bekend met fysieke dan wel mentale beperkingen die dit zouden verhinderen. De bewindvoerder heeft geen financiële stukken overgelegd noch anderszins concrete informatie gegeven (of kunnen geven) over de inkomsten of uitgaven van de man. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de man zijn volledige verdiencapaciteit kan benutten op de manier zoals de vrouw heeft uitgerekend. Gezien de beperkte financiële gegevens (drie loonstroken) die de bewindvoerder in eerste aanleg heeft overgelegd, heeft de vrouw op basis van deze gegevens tot haar berekening kunnen komen van de verdiencapaciteit van de man op een fictieve fulltime basis. Het hof volgt dan ook de vrouw hierin. Het hof houdt geen rekening met een eventuele onderhoudsplicht die de man voor [dochter 2] is verschuldigd. Ook hierover heeft de bewindvoerder het hof geen informatie verstrekt; de behoefte van [dochter 2] is onduidelijk, er zijn geen financiële gegevens van de moeder van [dochter 2] overgelegd en de door de bewindvoerder gestelde kosten van € 50,- per maand zijn niet onderbouwd. Tot slot slaat het hof geen acht op de schuldenlast van de man. De noodzaak en/of de onvermijdbaarheid van deze schuldenlast, die in ieder geval al bestaat sinds 2009, is onvoldoende duidelijk geworden. Bewijs ervan is niet overgelegd. Het is onduidelijk waar de schulden op zien, wat er wanneer is afgelost, of ze niet al lang afgelost hadden kunnen zijn gelet op de verdiencapaciteit van de man en in hoeverre de schuldenlast daadwerkelijk drukt op zijn draagkracht.
5.3.4.
Al met al beschikt het hof over volstrekt onvoldoende informatie om de draagkracht van de man te kunnen becijferen. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden valt het voor het hof niet te toetsen dat het de man inderdaad aan draagkracht ontbreekt om de door de vrouw verzochte bijdrage voor [minderjarige] te voldoen. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek in eerste aanleg van de vrouw alsnog volledig dient te worden toegewezen en dat het van de man kan worden gevergd om € 204,- per maand met ingang van 5 januari 2023 te voldoen voor [minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de zaak.
5.3.5.
Beslist wordt als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking met uitzondering van de proceskosten, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 5 januari 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ) € 204,- per maand dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep zodat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.D.M van der Linden, A.M. van Riemsdijk en is op 15 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.