ECLI:NL:GHSHE:2025:1352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.346.461_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2019, en de zorg- en contactregeling tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn. De moeder heeft haar verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats ingetrokken, maar verzoekt het hof om een zorg- en contactregeling vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2025 is gebleken dat er sinds de verhuizing van de minderjarige naar de vader op 19 augustus 2024 geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is en heeft besloten een minimale zorg- en contactregeling vast te stellen. De ouders dienen de zorg- en contactregeling gezamenlijk te dragen, waarbij de vader de minderjarige naar de moeder brengt en de moeder de minderjarige na het contactmoment weer terugbrengt. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats, maar heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en een zorgregeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 mei 2025
Zaaknummer: 200.346.461/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/400046 / FA RK 23-5387
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.H. Hermans.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van [minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen alsnog af te wijzen als ongegrond en onbewezen.
2.1.1.
De moeder heeft op 11 november 2024 aanvullend een
subsidiairverzoek in hoger beroep met één productie ingediend. De moeder verzoekt
subsidiaireen zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft in de oneven weken van vrijdag na school tot zondag 18:30 uur, waarbij de vader zorg zal dragen voor het halen en brengen van [minderjarige] , althans een zorg- en contactregeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.1.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar primaire verzoek over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ingetrokken.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hermans;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 18 maart 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 februari 2024;
  • het V6-formulier met bijlage van 12 november 2024 ingediend door de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige] en zijn oudere broer [broer] geboren.
Partijen hebben desgevraagd op de mondelinge behandeling bevestigd dat zij eerder met elkaar afspraken hebben gemaakt onder andere over het hoofdverblijf van de kinderen en zorgregeling. Na de echtscheiding in 2010 en tot aan de bestreden beschikking had [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en was er een zorgregeling tussen hem en de vader.
3.2.
Deze zaak gaat alleen over [minderjarige] .
De procedure in eerste aanleg
3.3.
[minderjarige] heeft de kinderrechter een brief gestuurd.
[minderjarige] heeft, via de zogenaamde informele rechtsingang minderjarigen, de kinderrechter gevraagd om naar de vader te mogen verhuizen.
3.4.
De kinderrechter heeft genoemd verzoek met [minderjarige] besproken. Daarna heeft de kinderrechter het verzoek van [minderjarige] met de ouders en de raad besproken. Vervolgens heeft de kinderrechter de raad verzocht om een onderzoek te doen naar de vraag – kort gezegd – of een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voortaan bij de vader zal zijn.
De procedure in hoger beroep
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] woont sinds 19 augustus 2024 bij de vader. De zorgen over [minderjarige] zijn sindsdien toegenomen. De relatie tussen de moeder en [minderjarige] is door de verhuizing van [minderjarige] verder onder druk komen te ontstaan. De in het raadsrapport genoemde tweedeling binnen het gezin is alleen maar groter geworden. Ondanks dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat zij ervan uitgaat dat de zorg- en contactregeling wordt omgedraaid, geeft de vader daar geen uitvoering aan. De vader kan [minderjarige] niet de emotionele goedkeuring geven om onbelast contact met de moeder te hebben. De vader heeft bij e-mail van 21 augustus 2024 op een aantal punten om toestemming dan wel medewerking van de moeder gevraagd. De vader heeft de zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder afhankelijk gesteld van deze toestemming/medewerking. Per e-mail van 30 augustus 2024 heeft de advocaat van de moeder de vader verzocht om de zorg- en contactregeling spoedig op te starten. De vader heeft hier geen gehoor aan gegeven. Recent is wel een traject bij [instantie] gestart om tot contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] te komen. Dit traject ligt nu – in afwachting van deze procedure – stil. De moeder heeft – na een korte schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep – besloten om haar primaire verzoek in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] in te trekken. Zij vindt het contactherstel met [minderjarige] belangrijker.
De vader dient ter uitvoering van de nog vast te stellen zorg- en contactregeling [minderjarige] naar de moeder te brengen en bij de moeder op te halen. De vader is zonder overleg met de moeder van [plaats] naar [woonplaats] verhuisd. Het is niet redelijk dat de gevolgen hiervan voor rekening van de moeder komen.
3.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan.
De vader staat het contact tussen de moeder en [minderjarige] niet in de weg. [minderjarige] wil – ondanks de inspanningen van de vader – geen contact met de moeder. De moeder heeft [minderjarige] vier jaar lang niet gehoord in zijn wens om bij de vader te gaan wonen. [minderjarige] heeft geen vertrouwen meer in de moeder. Ook wil [minderjarige] sinds hij 16 jaar oud is niet meer dat informatie over hem met de moeder wordt gedeeld. De moeder kan zelf informatie over [minderjarige] bij de instanties opvragen. Het gaat nu goed met [minderjarige] . Hij is na de verhuizing naar de vader op een andere school begonnen. [minderjarige] zit in zijn examenjaar en hij ‘staat er goed voor’. Hij maakt deel uit van een vriendengroep. De vader heeft het Sociaal Team om hulp gevraagd om met de moeder te leren communiceren en om contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder te realiseren. Het Sociaal Team kon de geschikte hulp hiervoor niet bieden. De vader is verwezen naar [instantie] . [instantie] heeft de moeder gevraagd om bij het traject aan te sluiten. Er heeft een eerste gesprek plaatsgevonden met de moeder en [minderjarige] . Dit traject stagneert echter door deze procedure.
De vader is niet in staat om [minderjarige] ter uitvoering van een zorg- en contactregeling naar de moeder te brengen en weer op te halen. De vader ervaart angst en paniek tijdens het autorijden. De moeder is na de echtscheiding zelf verder weg gaan wonen en zij heeft na haar verhuizing naar [woonplaats] ermee ingestemd om de kinderen naar de vader te brengen en weer op te halen.
3.9.
De raad heeft – samengevat – het volgende geadviseerd.
De raad hoort niet dat de moeder een slechte opvoeder is. [minderjarige] heeft alleen al jarenlang een intrinsieke wens om bij de vader te gaan wonen. Zolang de moeder zich tegen de wens van [minderjarige] om bij de vader te gaan wonen blijft verzetten, dan staat dit het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] in de weg. [minderjarige] voelt zich niet gezien en niet gehoord door de moeder. Er is sprake van contactverwijdering. De ouders leggen nu zowel voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] als het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] te veel bij [minderjarige] neer. [minderjarige] zit klem tussen de ouders omdat zij niet met elkaar communiceren. De ouders moeten daarin hun verantwoordelijkheid gaan nemen. Er moet een zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder worden vastgesteld. Deze zorg- en contactregeling moet door allebei de ouders worden gedragen. Er kan bijvoorbeeld worden toegewerkt naar een regeling waarbij [minderjarige] één dag in het weekend bij de moeder verblijft. [minderjarige] heeft dan de andere dag in het weekend nog beschikbaar voor vrienden, hobby’s en/of een bijbaan. De opbouw van deze regeling moeten de ouders niet laten afhangen van de hulpverlening. In de tussentijd is er alle tijd om ‘de lucht tussen de moeder en [minderjarige] te klaren’. Ook dient de vader – al is [minderjarige] inmiddels 16 jaar oud – de moeder over [minderjarige] te informeren. Deze informatie draagt ook bij aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder kan dan tijdens het contact met [minderjarige] beter bij zijn belevingswereld aansluiten. Het halen en brengen van [minderjarige] ter uitvoering van de zorg- en contactregeling dient tussen de ouders te worden verdeeld. [minderjarige] ervaart dan emotionele toestemming om contact met de andere ouder te hebben.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang van het geschil
3.10.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar
primaireverzoek in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de moeder haar grief ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet langer handhaaft. Dit brengt met zich dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar
primaireverzoek in hoger beroep. Dit betekent dat alleen nog het
subsidiaireverzoek in hoger beroep van de moeder over de vast te stelen zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] aan het hof voorligt.
Ontvankelijkheid van de moeder in het subsidiaire verzoek
3.10.2.
[minderjarige] heeft de kinderrechter via de informele rechtsingang gevraagd om naar de vader te mogen verhuizen. Daarmee heeft [minderjarige] – naar het oordeel van het hof – beoogd om het contact met de vader en de moeder te veranderen, in die zin, dat hij de zorg- en contactregeling met zijn ouders wil omdraaien zodat hij de meeste tijd bij de vader doorbrengt. De kinderrechter heeft dit verzoek van [minderjarige] toegewezen en overwogen dat hij, net als de raad, ervan uitgaat dat de zorg- en contactregeling nu wordt omgedraaid en dat [minderjarige] om het weekend en een gedeelte van de schoolvakanties bij de moeder verblijft. De moeder verzoekt het hof
subsidiairom die omgedraaide zorg- en contactregeling in een beschikking vast te leggen. Omdat uit het voorgaande volgt dat de zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en zijn ouders al in de procedure bij de rechtbank aan de orde was, mag de moeder als belanghebbende dit verzoek in hoger beroep doen. De moeder is in zoverre ontvankelijk in haar
subsidiaireverzoek in hoger beroep, waardoor het hof aan de inhoudelijke beoordeling hiervan toekomt. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het wettelijk kader
3.10.3.
Op grond van artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a BW of 377b BW, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e BW van dit boek wijzigen.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW zijn de artikelen 377e BW en 377g BW van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De inhoudelijke beoordeling
3.10.4.
Vast staat dat er sinds de verhuizing van [minderjarige] naar de vader op 19 augustus 2024 geen contact meer tussen de moeder en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er geen contra-indicaties voor contact tussen de moeder en [minderjarige] aanwezig zijn. Feit is wel dat [minderjarige] zich tegen contact met zijn moeder verzet. Het hof is, met de raad, van oordeel dat de vader hierin ook zijn rol en verantwoordelijkheid had moeten nemen, temeer omdat [minderjarige] ten tijde van de verhuizing nog maar 15 jaar oud was. De huidige situatie waarin ieder contact tussen de moeder en [minderjarige] langdurig ontbreekt, is niet in het belang van [minderjarige] en mag daarom geen eindstation zijn. Omdat het in het belang is van [minderjarige] om contact te hebben met zijn moeder, zal het hof dan ook een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vaststellen.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat recent een eerste stap in het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] is gezet binnen het traject bij [instantie] . Er heeft daarbij een eerste gesprek tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] heeft aangegeven dat hij geen vertrouwen meer in de moeder heeft. Dit vertrouwen zal naar het oordeel van het hof moeten worden hersteld. De door de moeder verzochte (omgekeerde) zorg- en contactregeling, zoals die tussen de vader en [minderjarige] gold, acht het hof – gelet op de leeftijd en weerstand van [minderjarige] tegen het contact met moeder – op dit moment niet passend. Om die reden zal het hof een minimale zorg- en contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] vaststellen, waarbij [minderjarige] één zaterdag of zondag per maand van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de moeder verblijft. Dit is een minimale zorgregeling. Als de ouders en [minderjarige] de regeling willen uitbreiden, dan kan en mag dit. Verder verwacht het hof van de vader dat hij de moeder – ondanks de leeftijd en de bezwaren van [minderjarige] – over [minderjarige] informeert. De moeder is dan tijdens de contactmomenten met [minderjarige] beter in staat om bij zijn belevingswereld aan te sluiten zodat het contactherstel vereenvoudigd wordt.
3.10.5.
Verder is tussen de ouders de haal- en brengregeling ter uitvoering van de zorg- en contactregeling in geschil. Allebei de ouders vinden dat de andere ouder het halen en brengen van [minderjarige] volledig voor diens rekening moet nemen. Het hof is met de raad van oordeel dat het halen en brengen van [minderjarige] ter uitvoering van de zorg- en contactregeling tussen de ouders bij helfte dient te worden verdeeld. Het hof zal daarom bepalen dat de vader [minderjarige] naar de moeder brengt en dat de moeder [minderjarige] na het contactmoment weer naar de vader terugbrengt. Op die manier ervaart [minderjarige] de emotionele toestemming van beide ouders om contact met de andere ouder te hebben. Het staat de ouders uiteraard vrij om [minderjarige] , al dan niet (gedeeltelijk), met het openbaar vervoer naar de andere ouder te brengen of om af te spreken dat [minderjarige] (gedeeltelijk) zelf met het openbaar vervoer reist.
De slotsom
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar primaire verzoek in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2024, waarbij de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft gewijzigd en heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voortaan bij de vader zal zijn;
en in aanvulling op de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2024:
  • stelt, onder wijziging van de (eerder geldende en bij partijen genoegzaam bekende) regeling tussen de vader en de moeder over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, een minimale regeling tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] vast, waarbij [minderjarige] één zaterdag of zondag per maand van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de moeder verblijft;
  • bepaalt dat de vader [minderjarige] ter uitvoering van de hiervoor genoemde regeling naar de moeder brengt en de moeder [minderjarige] na het contactmoment weer naar de vader terugbrengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.