ECLI:NL:GHSHE:2025:1397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
200.341.551_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van campingstandplaats na politie-invallen en drugsvondsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De zaak betreft de ontruiming van een campingstandplaats door de huurder, [geïntimeerde], na herhaalde politie-invallen waarbij harddrugs zijn aangetroffen in het chalet dat op de standplaats staat. De huurder had eerder een kort geding aangespannen tegen de verhuurder, Camping [XX] B.V., om toegang tot de camping te behouden, maar de kantonrechter had de vorderingen van de huurder afgewezen. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. D. Vellinga, had de huurovereenkomst opgezegd en de ontruiming aangezegd, wat leidde tot deze procedure. Het hof oordeelde dat de verhuurder een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de overlast en de risico's die de aanwezigheid van de huurder met zich meebrengt voor andere campinggasten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de verhuurder toe, waarbij het de huurder veroordeelde tot ontruiming van de standplaats binnen drie maanden na betekening van het arrest. De proceskosten werden eveneens aan de huurder opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.341.551/01
arrest van 20 mei 2025
in de zaak van
Camping [XX] B.V.,
gevestigd [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. D. Vellinga te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 september 2024 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , rechtdoende als voorzieningenrechter, onder zaaknummer 10961350 \ VV EXPL 24-12 gewezen kortgedingvonnis van 19 april 2024.

5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 3 september 2024 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024;
  • de door [appellante] genomen memorie van grieven, tevens houdende een vermeerdering van de gronden van de eis, met producties A tot en met T;
  • de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord;
  • de door [appellante] genomen akte met producties U tot en met W;
  • de door [geïntimeerde] genomen antwoordakte.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
6.1.1.
Het gaat in dit kort geding naar de kern genomen om de vraag of [geïntimeerde] moet worden veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde vaste standplaats op de door [appellante] geëxploiteerde camping.
6.1.2.
In dit hoger beroep kan op hoofdlijnen worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. [appellante] is eigenaar van een perceel aan [adres A] . [appellante] exploiteert op dat perceel een camping (hierna: de camping).
  • b. Bij huurovereenkomst van 19 augustus 2020 heeft [appellante] een van de standplaatsen op de camping, standplaats nummer [--] (hierna: het gehuurde of de standplaats), verhuurd aan [geïntimeerde] . Op de standplaats stond bij het aangaan van de huurovereenkomst een chalet (hierna: het chalet). [geïntimeerde] is eigenaar van het chalet en heeft – naar het hof begrijpt – de eigendom van het chalet overgenomen van de vorige huurder van de standplaats.
  • c. In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
“Bij ondertekening ontvangt u een slagboomsleutel dat u akkoord gaal met ons kampeer regelement.
En verklaart u uw caravan niet voor permanente bewoning te zullen gebruiken.”
  • d. Op de huurovereenkomst is het kampeerreglement van [appellante] van toepassing. In artikel 10 van het kampeerreglement staat onder meer dat de jaarlijkse huur (“het staangeld”) uiterlijk op 31 januari van het betreffende jaar in zijn geheel moet worden betaald.
  • e. Op 10 juli 2023 is door de politie een inval gedaan in het chalet van [geïntimeerde] .
  • f. Bij brief van 28 juli 2023 heeft [appellante] [geïntimeerde] aangezegd dat hem met ingang van 1 september 2023 de toegang tot de camping wordt ontzegd, en heeft [appellante] zich het recht voorbehouden de huurovereenkomst te beëindigen.
  • g. [geïntimeerde] heeft [appellante] vervolgens in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats [YY] . [geïntimeerde] vorderde in dat kort geding – kort gezegd – [appellante] te verbieden hem de toegang tot de camping en de op die camping gelegen standplaats [--] te ontzeggen, te verhinderen en/of te belemmeren totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, op straffe van een dwangsom.
  • h. Die kortgedingprocedure heeft geresulteerd in een kortgedingvonnis van 13 september 2023 (hierna: het eerste kortgedingvonnis). Bij dat eerste kortgedingvonnis is [appellante] veroordeeld om het gebruik van de standplaats door [geïntimeerde] te gehengen en te gedogen en is [appellante] geboden zich te onthouden van gedragingen die dit gebruik beperken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. In het kortgedingvonnis is daartoe onder meer het volgende overwogen:
“4.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [geïntimeerde] bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. In dit geval vloeit het spoedeisend belang voort uit de aard van de vordering nu [geïntimeerde] , kort gezegd, heeft gesteld dat hij voor zijn huisvesting op het gebruik van zijn op de door hem gehuurde standplaats geplaatste chalet is aangewezen.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst voor de standplaats nog voortduurt. [appellante] heeft toegelicht dat zij de huurovereenkomst op dit moment ook nog niet wenst te beëindigen, omdat zij [geïntimeerde] geen financiële schade wil toebrengen en hem voldoende tijd wil geven om zijn chalet voor een redelijke prijs te kunnen verkopen.
4.3.
Aangezien de huurovereenkomst voortduurt, betekent dit dat [geïntimeerde] in beginsel recht heeft op huurgenot en (dus) op toegang tot de camping en de daarop gelegen standplaats [--] , zoals ook omschreven in het kampeerreglement
4.4.
[appellante] voert evenwel aan dat zij uit hoofde van het kampeerreglement gerechtigd is om [geïntimeerde] de toegang tot de camping te ontzeggen, omdat [geïntimeerde] zich niet houdt aan de regels. In dat verband maakt [appellante] [geïntimeerde] het verwijt dat zijn aanwezigheid op de camping zorgt voor onrust en overlast. [appellante] verwijst daarbij naar de politie inval op 10 juli 2023 en naar twee incidenten die zich volgens [appellante] op 22 juni en 19 juli 2023 hebben voorgedaan, waarbij personen die als gast van [geïntimeerde] op de camping aanwezig waren, voor overlast hebben gezorgd.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de gestelde overlast in dit geval niet leidt tot het oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de ontzegging aan [geïntimeerde] van de toegang tot de camping gerechtvaardigd is. Daartoe acht de kantonrechter het volgende redengevend.
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat [appellante] [geïntimeerde] na het incident van 22 juni 2023 heeft gewaarschuwd voor de mogelijke sancties als zijn gast(en) voor overlast op de camping zorgen. Het incident van 22 juni 2023 wordt ook niet aangehaald in de brief van 28 juli 2023 van [appellante] waarin de ontzegging van de toegang tot de camping wordt aangezegd, zodat dit incident kennelijk van onvoldoende gewicht was om op zichzelf het ontzeggen van de toegang te rechtvaardigen.
4.7.
Hoewel aannemelijk is dat de politie inval die op 10 juli 2023 heeft plaatsgevonden voor onrust heeft gezorgd en door [appellante] als ongewenst voor het imago van haar camping is ervaren, heeft [appellante] nagelaten om [geïntimeerde] met gepaste spoed, dat wil zeggen onmiddellijk na de politie inval, de toegang tot de camping te ontzeggen. Ook na het incident van 19 juli 2023 heeft [appellante] niet onmiddellijk een dergelijke aanzegging gedaan. [appellante] heeft dit pas op 28 juli 2023 gedaan en derhalve pas enkele weken na de politie inval en ruim een week na het incident van 19 juli 2023. Daar komt bij dat [geïntimeerde] de toegang tot de camping ook niet met onmiddellijke ingang is ontzegd, maar pas per 1 september 2023, terwijl [appellante] vervolgens in het minnelijke overleg tussen partijen, voorafgaand aan deze procedure, nog heeft aangeboden om deze termijn te verlengen tot 1 oktober 2023, zodat [geïntimeerde] , met het oog op de verkoop van zijn chalet de keuken nog zou kunnen opknappen. Die opstelling van [appellante] valt moeilijk te rijmen met haar stelling dat de aanwezigheid van [geïntimeerde] op de camping voor (te) veel onrust en overlast zorgt en dat daarom de ontzegging van de toegang tot de camping noodzakelijk is. Temeer niet nu ook niet is gesteld of gebleken dat door [geïntimeerde] (of zijn gasten) na 19 juli 2023 nog overlast is veroorzaakt.
4.8.
Voorts acht de kantonrechter in dit kader van belang dat [appellante] de
huurovereenkomst niet heeft opgezegd. Ter zitting heeft zij medegedeeld dat zij ook niet voornemens is dit te doen, zolang [geïntimeerde] de huur voor de standplaats blijft betalen en het chalet nog niet is verkocht. Hoewel duidelijk is dat [appellante] daarmee onder meer aan [geïntimeerde] ruim de gelegenheid wil geven – hetwelk te prijzen valt – om zijn chalet tegen een redelijke prijs te verkopen, is het voortduren van de huurovereenkomst moeilijk te verenigen met een zwaarwegende inperking van het huurgenot van [geïntimeerde] , dat onder de geschetste omstandigheden in beginsel voor onbepaalde tijd zou kunnen voortduren.
4.9. (…)
Voorts ziet de kantonrechter aanleiding om te benadrukken dat [geïntimeerde] zich ervan bewust dient te zijn dat hij een gewaarschuwd mens is en dat in het onverhoopte geval van herhaling van overtreding van (overlast-)bepalingen uit de huurovereenkomst en/of het kampeerreglement door de rechter die de zaak dan ter beoordeling voorgelegd krijgt anders geoordeeld zou kunnen worden.”
- i. Bij brief (van haar advocaat) van 20 december 2023 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] de huurovereenkomst opgezegd en de ontruiming aangezegd tegen 31 januari 2024. [appellante] heeft deze brief (hierna: de opzeggingsbrief) bij deurwaardersexploot van 28 december 2023 aan [geïntimeerde] laten beteken. In de opzeggingsbrief is onder meer het volgende opgenomen:
“Sinds 19 augustus 2020 huurt u een standplaats (nummer [--] ) van cliënte. De
huurovereenkomst is bijgevoegd alsbijlage 1bij deze brief.
Hierbij zeg ik namens cliënte de huurovereenkomst op. Cliënte zegt de huurovereenkomst op tegen 31 januari 2024. Dit houdt in dat u uiterlijk op die dag het gehuurde, de standplaats, dient op te leveren (dus: zonder de aan u toebehorende chalet). Volledigheidshalve zeg ik u hierbij ook de ontruiming aan tegen 31 januari 2024.
De huurrelatie is niet langer houdbaar, u bekend. Cliënte verwijst in dit stadium slechts nog naar een verslag van binnentreden van de politie d.d. 10 juli 2023, waarbij er in uw chalet meerdere patronen en meerdere soorten drugs zijn aangetroffen(bijlage 2)en óók de voortdurende overlast die u(w gasten) veroorzaakt(/veroorzaken). In dat kader verwijst cliënte nog expliciet naar een citaat van een WhatsAppbericht van u aan cliënte van d.d. 7 december jl.(bijlage 3):
“En die [persoon A] heb ik bont en blauw geslagen om haar duidelijk te maken dat ze niet op camping moet komen. Blijkbaar niet hard genoeg Dus ik kan er verder ook niks aan doen als ze dan toch komt. (..)”
De maat is nu echt meer dan vol. Dit soort gedrag kan niet door de beugel en terzake behoud ik mij namens cliënte alle rechten en weren voor.”
- j. Bij e-mail van 5 februari 2024 heeft de advocaat van [appellante] aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Ik vernam zojuist dat uw cliënte de standplaats niet heeft opgeleverd. Uw cliënte verblijft op dit moment zonder recht of titel (en dus: onrechtmatig) op de camping van cliënte, terzake behoud ik mij namens cliënte alle rechten en weren voor.
Ik verzoek u vriendelijk te bevorderen dat uw cliënte binnen twee weken na heden de camping verlaat en de standplaats leeg en schoon achterlaat. Ik ontvang daar graag binnen één week na heden van u een bevestiging van. Hoor ik niet of niet tijdig, dan heb ik van cliënte opdracht om een ontruimingsprocedure in kort geding te starten.”
  • k. Bij e-mail van 13 februari 2024 heeft de advocaat van [appellante] aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer geschreven dat helaas geen reactie van laatstgenoemde is ontvangen, dat tot dagvaarding zal worden overgegaan en dat [appellante] hem heeft gemeld dat er op 11 februari 2024
  • l. [geïntimeerde] heeft de standplaats niet ontruimd en heeft de huur voor het jaar 2024 niet, althans in elk geval niet tijdig voldaan.
6.1.3.
Nadat in het onderhavige kort geding het beroepen vonnis van 19 april 2024 was gewezen, hebben zich nog enkele relevante feiten voorgedaan. Het hof zal die feiten hierna in rov. 6.3 weergeven.
Het kort geding bij de kantonrechter
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] , na haar eis in het geding bij de kantonrechter te hebben verminderd, samengevat:
  • I. veroordeling van [geïntimeerde] om binnen drie dagen na betekening van het vonnis standplaats [--] met de daarop staande opstallen, gelegen aan [adres A] , volledig ontdaan van zijn eigendommen te ontruimen en ontruimd te houden, zodat [appellante] over haar eigendom kan beschikken, met machtiging aan [appellante] om deze ontruiming, indien nodig, voor rekening van [geïntimeerde] te doen bewerkstelligen;
  • II. [appellante] te machtigen om, indien [geïntimeerde] niet vrijwillig aan voornoemde veroordeling tot ontruiming voldoet, eventuele achtergebleven eigendommen van [geïntimeerde] te (laten) vernietigen;
Met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Doordat [appellante] de huurovereenkomst ter zake de standplaats op 20 december 2023 heeft opgezegd per 31 januari 2024, is de huurovereenkomst op 31 januari 2024 geëindigd. [geïntimeerde] houdt de standplaats sinds 1 februari 2024 zonder recht of titel in gebruik. [appellante] heeft een spoedeisend belang bij ontruiming van de standplaats omdat [geïntimeerde] inbreuk maakt op haar eigendomsrecht en [appellante] de standplaats daardoor niet aan een derde
kan verhuren, en omdat [geïntimeerde] telkens veel overlast veroorzaakt en bovendien de huur voor 2024 onbetaald heeft gelaten.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het beroepen kortgedingvonnis van 19 april 2024 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Het gehuurde moet gekwalificeerd worden als een onbebouwde onroerende zaak. Het gehuurde is geen woonwagenstandplaats. De dwingendrechtelijke huurbescherming die voor woonruimte geldt, is daarom niet van toepassing op het gehuurde (rov. 4.2).
  • Er is evenmin grond aanwezig voor analoge toepassing van de dwingendrechtelijke huurbescherming die voor woonruimte geldt (rov. 4.3).
  • De huuropzegging moet dus worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:228 lid 2 BW. Gelet op de inhoud van dat wetsartikel heeft [appellante] de huur van de standplaats in beginsel in december 2023 tegen 31 januari 2024 kunnen opzeggen (rov. 4.4).
  • Onder omstandigheden kunnen aan een opzegging nadere eisen gesteld worden of kan een beroep op een bevoegdheid een overeenkomst op te zeggen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (rov. 4.5).
  • Omdat [geïntimeerde] met het chalet in zijn huisvesting voorziet en het chalet bij het eind van de huur zal moeten verwijderen of op de standplaats zal moeten verkopen, en elders woonruimte zal moeten vinden, is in dit geval voor de opzegging van de huurovereenkomst een zwaarwegende grond vereist (rov. 4.6).
  • De stellingen van [appellante] over door [geïntimeerde] veroorzaakte overlast zijn tegenover de betwisting daarvan door [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd, en dus onvoldoende om vooruitlopend op een bodemprocedure de gevorderde ontruiming toe te wijzen (rov. 4.11).
  • Dat [appellante] in gesprek is met de gemeente over een uitbreiding van de camping en dat zij in het verleden een slechte naam had, voert niet tot een ander oordeel (rov. 4.12).
  • Voorshands is dus onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd en geëindigd per 31 januari 2024 en dat [geïntimeerde] het gehuurde sindsdien zonder recht of titel in gebruik heeft. Dat [geïntimeerde] de jaarhuur over 2024 nog niet heeft voldaan, maakt dat niet anders (rov. 4.13).
  • De vordering van [appellante] tot ontruiming en daarmee ook haar overige vorderingen zijn dus niet toewijsbaar (rov. 4.15).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
Feiten die zich na het beroepen kortgedingvonnis van 19 april 2024 hebben voorgedaan.
6.3.
Nadat het in dit hoger beroep bestreden kortgedingvonnis van 19 april 2024 was gewezen, heeft zich op hoofdlijnen onder meer nog het volgende voorgedaan (waarbij het hof aansluit op de letteraanduiding uit rov. 6.1.2).
  • m. In de nacht van 16 op 17 december 2024 heeft de politie een inval gedaan in het chalet van [geïntimeerde] . De politie heeft in het chalet de navolgende hoeveelheden harddrugs aangetroffen: 508,08 gram flakka, 934,35 gram ketamine, 1.093,61 gram (meth)amfetamine, 331,57 gram MDMA en 741,92 gram bruto GHB.
  • n. Kort voor het onderzoek in het chalet, is [geïntimeerde] op 16 december 2024 aangehouden door de politie. [geïntimeerde] was ten tijde van de aanhouding in het bezit van een jerrycan met een vloeistof die positief testte op cocaïne.
  • o. Bij besluit van 4 februari 2025 heeft de burgemeester van de gemeente [YY] , kort gezegd, op grond van artikel 13b van de Opiumwet het chalet van [geïntimeerde] gesloten voor de duur van drie maanden, ingaande 18 februari 2025 en eindigend op 18 mei 2025.
  • p. Bij brief van haar advocaat van 19 februari 2025 heeft [appellante] de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk ontbonden met een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW. In de brief is [geïntimeerde] verzocht om uiterlijk op 8 juni 2025 – drie weken na heropening van het chalet – de standplaats volledig te ontruimen en in de oorspronkelijke staat op te leveren.
Het geding in hoger beroep
6.4.1.
[appellante] heeft in de memorie van grieven zes grieven aangevoerd en de gronden van haar vordering tot ontruiming vermeerderd. Die vermeerdering van de gronden van de vordering heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Het hof zal de vermeerdering van de gronden voor zover nodig bij de beoordeling in hoger beroep betrekken.
Verder heeft [appellante] in haar akte de nadere feiten gesteld die het hof hiervoor in rov. 6.3 heeft weergegeven. Het hof zal die feiten bij de beoordeling van het hoger beroep betrekken, hoewel zij niet in de memorie van grieven zijn vermeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze feiten zich pas hebben voorgedaan nadat de memorie van grieven bij het hof was ingediend, zodat het niet mogelijk was om die feiten al in de memorie van grieven op te nemen. Het hof neemt hier voorts bij in aanmerking dat [geïntimeerde] bij zijn antwoordakte op de gestelde nadere feiten heeft kunnen reageren.
6.4.2.
[appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, samengevat:
  • het alsnog toewijzen van haar vorderingen;
  • veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het beroepen kortgedingvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met wettelijke rente.
6.4.3.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
Over de grieven: moeten de vorderingen van [appellante] in dit kort geding worden toegewezen?
6.5.1.
De zes grieven die [appellante] heeft aangevoerd, zijn gericht tegen de overwegingen in het beroepen vonnis die dragend zijn geweest voor de beslissing tot afwijzing van de vorderingen van [appellante] . De grieven overlappen elkaar voorts ten dele. Het hof zal daarom niet alle grieven afzonderlijk behandelen, maar beoordelen of de vorderingen van [appellante] kunnen worden toegewezen op grond van hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd.
6.5.2.
Het hof stelt evenals de kantonrechter voorop dat het gehuurde een standplaats is die bestemd is voor de plaatsing van een caravan of chalet. Het gehuurde is daarom een onbebouwde onroerende zaak, terwijl het geen standplaats voor een woonwagen is in de zin van artikel 7:235 en artikel 7:236 BW. Dit brengt mee dat de dwingendrechtelijke huurbescherming die voor woonruimte geldt, niet van toepassing is op de onderhavige campingstandplaats.
6.5.3.
Uit het voorgaande volgt dat de bevoegdheid tot opzegging van de huur van de standplaats geregeld is in artikel 7:228 lid 2 BW. Volgens dat artikelonderdeel eindigt de huur door opzegging, en dient de opzegging te geschieden tegen een voor de huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand. Aan die voorwaarden is voldaan bij de opzegging van de huur door [appellante] bij brief van 20 december 2023 tegen 31 januari 2024.
6.5.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat in dit geval voor de opzegging een zwaarwegende grond vereist is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] de standplaats inmiddels ruim vier jaar huurt en, als de huurovereenkomst eindigt, genoodzaakt is het chalet van de standplaats te verwijderen, met alle kosten van dien, dan wel dit op de standplaats aan een derde te verkopen, waarvoor hij de instemming van [appellante] nodig heeft. Voorts acht het hof voorshands voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] het chalet in de praktijk als woonruimte gebruikt, zodat ook om die reden een opzegging van de huur van de standplaats ingrijpende gevolgen voor hem heeft. Het hof volgt [appellante] voorshands niet in haar standpunt dat [geïntimeerde] het recht om zich op de noodzaak van een zwaarwegende grond voor de opzegging te beroepen heeft verwerkt, en evenmin in haar standpunt dat de opzegging onherroepelijk is omdat [geïntimeerde] met de opzegging zou hebben ingestemd.
6.5.5.
Volgens [appellante] heeft zij een zwaarwegende grond voor opzegging van de huur. [geïntimeerde] heeft dat betwist.
6.5.6.
[appellante] heeft in haar memorie van grieven als aanvullende grondslag voor haar vordering tot ontruiming aangevoerd dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door – kort gezegd – zich niet als goed huurder te gedragen, en dat die tekortkoming van de huurovereenkomst de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. In haar akte heeft [appellante] voorts als grondslag voor haar vorderingen aangevoerd dat zij de huurovereenkomst inmiddels rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW (naar het hof begrijpt, in verband met artikel 6:267 lid 1 BW).
6.5.7.
Het hof constateert dat artikel 7:231 BW in dit geval niet van toepassing is, omdat het gehuurde geen gebouwde onroerende zaak, geen woonwagen, en geen woonwagenstandplaats is. De sluiting door de burgemeester ziet op het chalet dat niet tot het gehuurde behoort; het gehuurde is slechts de standplaats op de camping. Dat laat onverlet dat ontbinding van de huurovereenkomst ter zake deze campingstandplaats op de voet van artikel 6:265 in verband met artikel 6:267 lid 1 buitengerechtelijk kan plaatsvinden, als sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die de ontbinding met haar gevolgen rechtvaardigt.
6.5.8.
Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure, afhankelijke van de primair door [appellante] aangevoerde gronden, zal worden geoordeeld:
  • dat [geïntimeerde] op zodanige wijze in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten, dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, en/of
  • dat de gedragingen van [geïntimeerde] voor [appellante] een zwaarwegende grond voor opzegging van de huurovereenkomst opleveren.
Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
  • De politie heeft in de nacht van 16 op 17 december 2024 een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen in het chalet van [geïntimeerde] op de door [geïntimeerde] gehuurde standplaats. [geïntimeerde] heeft in deze procedure consequent voorgehouden dat hij het chalet permanent bewoont. [geïntimeerde] heeft – mede gelet op die permanente bewoning – niet en in elk geval onvoldoende betwist dat hij van de aanwezigheid van de drugs in zijn chalet op de hoogte was.
  • Toen [geïntimeerde] op 16 december 2024 door de politie werd aangehouden, was hij in het bezit van een jerrycan met een vloeistof die positief testte op cocaïne. Ook dit wijst erop dat [geïntimeerde] betrokken was bij het bezit, vervoer en mogelijk de handel in drugs.
  • Handelingen die verband houden met het bezit en de handel in drugs, roepen risico’s in het leven voor de omgeving van de locatie van waaruit die handelingen worden verricht. Zo kunnen die handelingen leiden tot bezoek van verslaafden of criminelen aan de betreffende locatie. [appellante] hoeft dergelijke risico’s, mede vanwege haar verantwoordelijkheid jegens de andere huurders van standplaatsen op de camping, niet te accepteren.
  • Vast staat dat er ook op 10 juli 2023 al een inval van de politie in het chalet van [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. De politie heeft daarbij meerdere patronen en meerdere soorten drugs aangetroffen. Dit wijst erop dat de gebeurtenissen van 16 en 17 december 2024 geen op zichzelf staand incident betreffen, maar passen in een trend.
  • In de nacht van 4 op 5 oktober 2024 heeft de politie de auto van [geïntimeerde] doorzocht, terwijl die auto op het parkeerterrein naast de camping stond. Ook dit wijst erop dat de politie reden had om [geïntimeerde] van strafbare feiten te verdenken.
  • Politie-invallen en -onderzoeken zoals hierboven geschetst, zorgen voor een negatieve uitstraling op de camping, kunnen gevoelens van onveiligheid oproepen bij campinggasten en kunnen campinggasten ertoe brengen de camping voortaan te mijden. Deze gevolgen zijn onwenselijk voor [appellante] .
  • [appellante] heeft onder meer door het overleggen van diverse foto’s en van door campinggasten mede ondertekende waarschuwingsbrieven voldoende aannemelijk gemaakt dat het chalet van [geïntimeerde] regelmatig bezocht werd door “ongure types” en verwarde personen. Dit past bij het drugsmilieu waarin [geïntimeerde] zich heeft begeven.
  • [geïntimeerde] is door de kortgedingrechters meermaals gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van zijn gedrag, namelijk in rov. 4.9 van het eerste kortgedingvonnis van 13 september 2023 en in rov. 4.14 van het beroepen kortgeding vonnis van 19 april 2024. Desondanks hebben zich nadien weer meerdere incidenten voorgedaan.
Al deze feiten en omstandigheden maken naar het voorshands oordeel van het hof dat van [appellante] niet te vergen is om de huurovereenkomst met [geïntimeerde] nog langer voort te zetten. Het hof acht voldoende aannemelijk dat dit oordeel ook in een eventuele bodemprocedure zal worden geveld. Dat een beëindiging van de huur voor [geïntimeerde] ingrijpende gevolgen heeft, voert niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft die gevolgen aan zijn eigen gedragingen te wijten, en hij zal die gevolgen zelf moeten dragen.
6.5.9.
Het hof is verder van oordeel dat [appellante] een spoedeisend belang heeft bij een vertrek van [geïntimeerde] van de camping op relatief korte termijn, en dat van [appellante] dus niet te vergen is om de uitkomst van een eventuele bodemprocedure af te wachten. [appellante] dient immers te zorgen voor een veilige omgeving van de door haar aan andere huurders verhuurde standplaatsen. Verder moet voorshands worden aangenomen dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zodat [geïntimeerde] nu zonder recht of titel op de eigendom van [appellante] verblijft. Ook dat hoeft [appellante] niet gedurende langere tijd te accepteren. Het hof acht het daarom gerechtvaardigd om vordering I van [appellante] , strekkende tot veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van standplaats [--] , toe te wijzen.
6.5.10.
Een afzonderlijke machtiging aan [appellante] om deze ontruiming, indien nodig, voor rekening van [geïntimeerde] te doen bewerkstelligen, zal het hof niet geven. Op grond van artikel 556 Rv moet een gedwongen ontruiming geschieden door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen machtiging om de veroordeling tot ontruiming ten uitvoer te leggen, en kan indien hem dit noodzakelijk voorkomt, de hulp van de politie inroepen.
6.5.11.
[geïntimeerde] heeft als subsidiair verweer aangevoerd dat, als de vordering tot ontruiming wordt toegewezen, hem een termijn van drie maanden moet worden gegeven om het chalet te verkopen dan wel het chalet van de standplaats te verwijderen. Volgens [geïntimeerde] moet die termijn niet eerder ingaan dan op 18 mei 2025, de datum waarop de termijn van sluiting van het chalet door de burgemeester is verstreken. Het hof acht een termijn van drie maanden in dit geval gerechtvaardigd. Het hof zal bepalen dat die termijn ingaat na betekening van het onderhavige arrest.
6.5.12.
Vordering II van [appellante] strekt tot machtiging van [appellante] om, indien [geïntimeerde] niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoet, eventuele achtergebleven eigendommen van [geïntimeerde] te (laten) vernietigen. Het hof zal deze vordering afwijzen omdat [appellante] de veroordeling tot ontruiming kan laten uitvoeren door de deurwaarder.
Conclusie en afwikkeling
6.6.1.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven doel hebben getroffen. Het hof zal daarom het beroepen vonnis vernietigen en opnieuw recht doen zoals hieronder bij “De uitspraak” te vermelden.
6.6.2.
Het bovenstaande brengt mee dat [geïntimeerde] de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij is en daarom de proceskosten van beide instanties moet dragen.
6.6.3.
Het hof zal de kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] vaststellen op:
  • Explootkosten € 112,99
  • Griffierecht € 130,--
  • Salaris gemachtigde € 543,--
Totaal € 785,99
6.6.4.
Het hof zal de kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] vaststellen op:
  • Explootkosten € 112,99
  • Griffierechten € 798,--
  • Salaris advocaat € 3.035,-- (2,5 punten x tarief II)
  • Nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 4.123,99
6.6.5.
Hieruit volgt dat het hof geen aanleiding ziet om af te wijken van het liquidatietarief.
6.6.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.6.7.
[appellante] heeft veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van de terugbetaling. Het hof zal die vordering op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
6.6.8.
Uit het bovenstaande volgt onderstaande uitspraak.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, rechtdoende als voorzieningenrechter, onder zaaknummer 10961350 \ VV EXPL 24-12 tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 19 april 2024;
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie maanden na betekening van dit arrest standplaats [--] met de daarop staande opstallen, gelegen aan [adres A] , volledig ontdaan van zijn eigendommen te ontruimen en ontruimd te houden, zodat [appellante] over haar eigendom kan beschikken;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het kortgeding bij de kantonrechter ten bedrage van € 785,99;
veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van de terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep ten bedrage van € 4.123,99, te betalen binnen veertien dagen na heden; als [geïntimeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [geïntimeerde] € 92,-- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van het geding bij de kantonrechter en van het hoger beroep als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, J.B. Smits en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 mei 2025.
griffier rolraadsheer