6.3.Nadat het in dit hoger beroep bestreden kortgedingvonnis van 19 april 2024 was gewezen, heeft zich op hoofdlijnen onder meer nog het volgende voorgedaan (waarbij het hof aansluit op de letteraanduiding uit rov. 6.1.2).
- m. In de nacht van 16 op 17 december 2024 heeft de politie een inval gedaan in het chalet van [geïntimeerde] . De politie heeft in het chalet de navolgende hoeveelheden harddrugs aangetroffen: 508,08 gram flakka, 934,35 gram ketamine, 1.093,61 gram (meth)amfetamine, 331,57 gram MDMA en 741,92 gram bruto GHB.
- n. Kort voor het onderzoek in het chalet, is [geïntimeerde] op 16 december 2024 aangehouden door de politie. [geïntimeerde] was ten tijde van de aanhouding in het bezit van een jerrycan met een vloeistof die positief testte op cocaïne.
- o. Bij besluit van 4 februari 2025 heeft de burgemeester van de gemeente [YY] , kort gezegd, op grond van artikel 13b van de Opiumwet het chalet van [geïntimeerde] gesloten voor de duur van drie maanden, ingaande 18 februari 2025 en eindigend op 18 mei 2025.
- p. Bij brief van haar advocaat van 19 februari 2025 heeft [appellante] de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk ontbonden met een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW. In de brief is [geïntimeerde] verzocht om uiterlijk op 8 juni 2025 – drie weken na heropening van het chalet – de standplaats volledig te ontruimen en in de oorspronkelijke staat op te leveren.
Het geding in hoger beroep
6.4.1.[appellante] heeft in de memorie van grieven zes grieven aangevoerd en de gronden van haar vordering tot ontruiming vermeerderd. Die vermeerdering van de gronden van de vordering heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Het hof zal de vermeerdering van de gronden voor zover nodig bij de beoordeling in hoger beroep betrekken.
Verder heeft [appellante] in haar akte de nadere feiten gesteld die het hof hiervoor in rov. 6.3 heeft weergegeven. Het hof zal die feiten bij de beoordeling van het hoger beroep betrekken, hoewel zij niet in de memorie van grieven zijn vermeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze feiten zich pas hebben voorgedaan nadat de memorie van grieven bij het hof was ingediend, zodat het niet mogelijk was om die feiten al in de memorie van grieven op te nemen. Het hof neemt hier voorts bij in aanmerking dat [geïntimeerde] bij zijn antwoordakte op de gestelde nadere feiten heeft kunnen reageren.
6.4.2.[appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, samengevat:
- het alsnog toewijzen van haar vorderingen;
- veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het beroepen kortgedingvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met wettelijke rente.
6.4.3.[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
Over de grieven: moeten de vorderingen van [appellante] in dit kort geding worden toegewezen?
6.5.1.De zes grieven die [appellante] heeft aangevoerd, zijn gericht tegen de overwegingen in het beroepen vonnis die dragend zijn geweest voor de beslissing tot afwijzing van de vorderingen van [appellante] . De grieven overlappen elkaar voorts ten dele. Het hof zal daarom niet alle grieven afzonderlijk behandelen, maar beoordelen of de vorderingen van [appellante] kunnen worden toegewezen op grond van hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd.
6.5.2.Het hof stelt evenals de kantonrechter voorop dat het gehuurde een standplaats is die bestemd is voor de plaatsing van een caravan of chalet. Het gehuurde is daarom een onbebouwde onroerende zaak, terwijl het geen standplaats voor een woonwagen is in de zin van artikel 7:235 en artikel 7:236 BW. Dit brengt mee dat de dwingendrechtelijke huurbescherming die voor woonruimte geldt, niet van toepassing is op de onderhavige campingstandplaats.
6.5.3.Uit het voorgaande volgt dat de bevoegdheid tot opzegging van de huur van de standplaats geregeld is in artikel 7:228 lid 2 BW. Volgens dat artikelonderdeel eindigt de huur door opzegging, en dient de opzegging te geschieden tegen een voor de huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand. Aan die voorwaarden is voldaan bij de opzegging van de huur door [appellante] bij brief van 20 december 2023 tegen 31 januari 2024.
6.5.4.Het voorgaande neemt niet weg dat in dit geval voor de opzegging een zwaarwegende grond vereist is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] de standplaats inmiddels ruim vier jaar huurt en, als de huurovereenkomst eindigt, genoodzaakt is het chalet van de standplaats te verwijderen, met alle kosten van dien, dan wel dit op de standplaats aan een derde te verkopen, waarvoor hij de instemming van [appellante] nodig heeft. Voorts acht het hof voorshands voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] het chalet in de praktijk als woonruimte gebruikt, zodat ook om die reden een opzegging van de huur van de standplaats ingrijpende gevolgen voor hem heeft. Het hof volgt [appellante] voorshands niet in haar standpunt dat [geïntimeerde] het recht om zich op de noodzaak van een zwaarwegende grond voor de opzegging te beroepen heeft verwerkt, en evenmin in haar standpunt dat de opzegging onherroepelijk is omdat [geïntimeerde] met de opzegging zou hebben ingestemd.
6.5.5.Volgens [appellante] heeft zij een zwaarwegende grond voor opzegging van de huur. [geïntimeerde] heeft dat betwist.
6.5.6.[appellante] heeft in haar memorie van grieven als aanvullende grondslag voor haar vordering tot ontruiming aangevoerd dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door – kort gezegd – zich niet als goed huurder te gedragen, en dat die tekortkoming van de huurovereenkomst de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. In haar akte heeft [appellante] voorts als grondslag voor haar vorderingen aangevoerd dat zij de huurovereenkomst inmiddels rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW (naar het hof begrijpt, in verband met artikel 6:267 lid 1 BW).
6.5.7.Het hof constateert dat artikel 7:231 BW in dit geval niet van toepassing is, omdat het gehuurde geen gebouwde onroerende zaak, geen woonwagen, en geen woonwagenstandplaats is. De sluiting door de burgemeester ziet op het chalet dat niet tot het gehuurde behoort; het gehuurde is slechts de standplaats op de camping. Dat laat onverlet dat ontbinding van de huurovereenkomst ter zake deze campingstandplaats op de voet van artikel 6:265 in verband met artikel 6:267 lid 1 buitengerechtelijk kan plaatsvinden, als sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die de ontbinding met haar gevolgen rechtvaardigt.
6.5.8.Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure, afhankelijke van de primair door [appellante] aangevoerde gronden, zal worden geoordeeld:
- dat [geïntimeerde] op zodanige wijze in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten, dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, en/of
- dat de gedragingen van [geïntimeerde] voor [appellante] een zwaarwegende grond voor opzegging van de huurovereenkomst opleveren.
Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
- De politie heeft in de nacht van 16 op 17 december 2024 een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen in het chalet van [geïntimeerde] op de door [geïntimeerde] gehuurde standplaats. [geïntimeerde] heeft in deze procedure consequent voorgehouden dat hij het chalet permanent bewoont. [geïntimeerde] heeft – mede gelet op die permanente bewoning – niet en in elk geval onvoldoende betwist dat hij van de aanwezigheid van de drugs in zijn chalet op de hoogte was.
- Toen [geïntimeerde] op 16 december 2024 door de politie werd aangehouden, was hij in het bezit van een jerrycan met een vloeistof die positief testte op cocaïne. Ook dit wijst erop dat [geïntimeerde] betrokken was bij het bezit, vervoer en mogelijk de handel in drugs.
- Handelingen die verband houden met het bezit en de handel in drugs, roepen risico’s in het leven voor de omgeving van de locatie van waaruit die handelingen worden verricht. Zo kunnen die handelingen leiden tot bezoek van verslaafden of criminelen aan de betreffende locatie. [appellante] hoeft dergelijke risico’s, mede vanwege haar verantwoordelijkheid jegens de andere huurders van standplaatsen op de camping, niet te accepteren.
- Vast staat dat er ook op 10 juli 2023 al een inval van de politie in het chalet van [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. De politie heeft daarbij meerdere patronen en meerdere soorten drugs aangetroffen. Dit wijst erop dat de gebeurtenissen van 16 en 17 december 2024 geen op zichzelf staand incident betreffen, maar passen in een trend.
- In de nacht van 4 op 5 oktober 2024 heeft de politie de auto van [geïntimeerde] doorzocht, terwijl die auto op het parkeerterrein naast de camping stond. Ook dit wijst erop dat de politie reden had om [geïntimeerde] van strafbare feiten te verdenken.
- Politie-invallen en -onderzoeken zoals hierboven geschetst, zorgen voor een negatieve uitstraling op de camping, kunnen gevoelens van onveiligheid oproepen bij campinggasten en kunnen campinggasten ertoe brengen de camping voortaan te mijden. Deze gevolgen zijn onwenselijk voor [appellante] .
- [appellante] heeft onder meer door het overleggen van diverse foto’s en van door campinggasten mede ondertekende waarschuwingsbrieven voldoende aannemelijk gemaakt dat het chalet van [geïntimeerde] regelmatig bezocht werd door “ongure types” en verwarde personen. Dit past bij het drugsmilieu waarin [geïntimeerde] zich heeft begeven.
- [geïntimeerde] is door de kortgedingrechters meermaals gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van zijn gedrag, namelijk in rov. 4.9 van het eerste kortgedingvonnis van 13 september 2023 en in rov. 4.14 van het beroepen kortgeding vonnis van 19 april 2024. Desondanks hebben zich nadien weer meerdere incidenten voorgedaan.
Al deze feiten en omstandigheden maken naar het voorshands oordeel van het hof dat van [appellante] niet te vergen is om de huurovereenkomst met [geïntimeerde] nog langer voort te zetten. Het hof acht voldoende aannemelijk dat dit oordeel ook in een eventuele bodemprocedure zal worden geveld. Dat een beëindiging van de huur voor [geïntimeerde] ingrijpende gevolgen heeft, voert niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft die gevolgen aan zijn eigen gedragingen te wijten, en hij zal die gevolgen zelf moeten dragen.
6.5.9.Het hof is verder van oordeel dat [appellante] een spoedeisend belang heeft bij een vertrek van [geïntimeerde] van de camping op relatief korte termijn, en dat van [appellante] dus niet te vergen is om de uitkomst van een eventuele bodemprocedure af te wachten. [appellante] dient immers te zorgen voor een veilige omgeving van de door haar aan andere huurders verhuurde standplaatsen. Verder moet voorshands worden aangenomen dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zodat [geïntimeerde] nu zonder recht of titel op de eigendom van [appellante] verblijft. Ook dat hoeft [appellante] niet gedurende langere tijd te accepteren. Het hof acht het daarom gerechtvaardigd om vordering I van [appellante] , strekkende tot veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van standplaats [--] , toe te wijzen.
6.5.10.Een afzonderlijke machtiging aan [appellante] om deze ontruiming, indien nodig, voor rekening van [geïntimeerde] te doen bewerkstelligen, zal het hof niet geven. Op grond van artikel 556 Rv moet een gedwongen ontruiming geschieden door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen machtiging om de veroordeling tot ontruiming ten uitvoer te leggen, en kan indien hem dit noodzakelijk voorkomt, de hulp van de politie inroepen.
6.5.11.[geïntimeerde] heeft als subsidiair verweer aangevoerd dat, als de vordering tot ontruiming wordt toegewezen, hem een termijn van drie maanden moet worden gegeven om het chalet te verkopen dan wel het chalet van de standplaats te verwijderen. Volgens [geïntimeerde] moet die termijn niet eerder ingaan dan op 18 mei 2025, de datum waarop de termijn van sluiting van het chalet door de burgemeester is verstreken. Het hof acht een termijn van drie maanden in dit geval gerechtvaardigd. Het hof zal bepalen dat die termijn ingaat na betekening van het onderhavige arrest.
6.5.12.Vordering II van [appellante] strekt tot machtiging van [appellante] om, indien [geïntimeerde] niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoet, eventuele achtergebleven eigendommen van [geïntimeerde] te (laten) vernietigen. Het hof zal deze vordering afwijzen omdat [appellante] de veroordeling tot ontruiming kan laten uitvoeren door de deurwaarder.
6.6.1.Uit het voorgaande volgt dat de grieven doel hebben getroffen. Het hof zal daarom het beroepen vonnis vernietigen en opnieuw recht doen zoals hieronder bij “De uitspraak” te vermelden.
6.6.2.Het bovenstaande brengt mee dat [geïntimeerde] de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij is en daarom de proceskosten van beide instanties moet dragen.
6.6.3.Het hof zal de kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] vaststellen op:
Totaal € 785,99
6.6.4.Het hof zal de kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] vaststellen op:
beslissing)
Totaal € 4.123,99
6.6.5.Hieruit volgt dat het hof geen aanleiding ziet om af te wijken van het liquidatietarief.
6.6.6.De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.6.7.[appellante] heeft veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van de terugbetaling. Het hof zal die vordering op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
6.6.8.Uit het bovenstaande volgt onderstaande uitspraak.