ECLI:NL:GHSHE:2025:1398

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
200.346.021_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging in hoger beroep en de vereisten voor kennisgeving aan geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [X B.V.] tegen [Z B.V.], die niet verschenen is. Het hoger beroep is ingeleid met een dagvaarding op 23 juli 2024, tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 april 2024. In eerste aanleg had [X B.V.] gevorderd dat de rechtbank [Z B.V.] zou veroordelen tot betaling van € 45.000,- en € 1.225,- aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en [X B.V.] veroordeeld in de proceskosten.

In het hoger beroep heeft [X B.V.] drie grieven geformuleerd en verzocht om vernietiging van het vonnis, met een gewijzigde eis tot betaling van de integrale proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijziging in de memorie van grieven niet tijdig aan de niet verschenen [Z B.V.] is kenbaar gemaakt, zoals vereist volgens de artikelen 130 lid 3 jo. 353 lid 1 Rv. Het hof heeft [X B.V.] de gelegenheid geboden om een exploot te overleggen waarin de memorie van grieven aan [Z B.V.] is betekend. De zaak is verwezen naar de rol van 1 juli 2025 voor dit doel, waarbij het hof verdere beslissingen aanhoudt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.346.021/01
arrest van 20 mei 2025
in de zaak van
[X B.V.],
gevestigd te ‘ [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. B. Martens te Amsterdam,
tegen
[Z B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geintimeerde] ,
niet verschenen,
op het bij dagvaardingsexploot van 23 juli 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 april 2024 tussen [appellante] als eiseres en [geintimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak C/01/389374 / HA ZA 23-57)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het hiervoor genoemde vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] ;
- de rolaantekening dat tegen [geintimeerde] verstek is verleend;
- de door [appellante] genomen memorie van grieven, tevens houdende eisvermeerdering, met producties 10, 11 en 12 en de conclusie van eis.
2.2
Nadat arrest is gevraagd, heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken van het hoger beroep en van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Het geding in eerste aanleg bij de rechtbank
3.1
In dit met de dagvaarding van 21 december 2022 ingeleide geding heeft [appellante] in eerste aanleg gevorderd, samengevat, dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad [geintimeerde] zal veroordelen tot:
betaling van € 45.000,--, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 31 december 2019;
betaling van € 1.225,-- aan buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2
De mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft op 5 maart 2024 plaatsgevonden.
3.3
Bij het beroepen vonnis van 24 april 2024 heeft de rechtbank, samengevat, de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na aanschrijving.
Het geding in hoger beroep bij dit hof
3.4
In dit met de dagvaarding van 23 juli 2024 ingeleide hoger beroep formuleert [appellante] drie grieven en concludeert [appellante] , kort samengevat, dat het hof uitvoerbaar bij voorraad het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende [geintimeerde] zal veroordelen tot:
betaling van € 45.000,--, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 31 december 2019;
betaling van € 1.225,-- aan buitengerechtelijke kosten;
betaling van de integrale proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, berekend op € 27.066,96 tot 1 december 2024, te vermeerderen met (kennelijk bedoelde wettelijke) rente vanaf de achtste dag;
(hierna: vorderingen A, B en C).
3.5
[appellante] wijzigt in de memorie van grieven de (grondslag van de) eis in hoger beroep, met name door haar bewering dat (bestuurder [persoon A] van) [geintimeerde] op de mondelinge behandeling in eerste aanleg evident leugenachtig heeft verklaard en met haar gewijzigde vordering C tot betaling van integrale proceskosten. Dat is tegen de in hoger beroep niet verschenen [geintimeerde] volgens de artikelen 130 lid 3 jo. 353 lid 1 Rv uitgesloten, tenzij de wijzigingen (tijdig) bij exploot aan [geintimeerde] kenbaar zijn gemaakt. Omdat niet duidelijk is dat [appellante] dat (al) heeft gedaan, zal het hof [appellante] (alsnog) de gelegenheid bieden om zo’n exploot te overleggen.
3.6
Het hof concludeert dat [appellante] nu eerst de gelegenheid dient te worden geboden voor inbreng van een exploot waarbij de memorie van grieven, tevens houdende eisvermeerdering, met producties 10, 11 en 12 aan [geintimeerde] zijn betekend. Het hof houdt elke verdere beslissing aan en beslist nu als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 1 juli 2025 voor akte aan de zijde van [appellante] voor het in rov. 3.6 vermelde doel;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.B. Smits en J. den Hoed en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 mei 2025.
griffier rolraadsheer