ECLI:NL:GHSHE:2025:1399

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
200.348.634_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vorderingen tot verlenging termijn overeenkomst en dooronderhandelingen over verkoop afgewezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X B.V.] en [appellant sub 2] tegen Dertour Deutschland GmbH. De appellanten vorderden in kort geding een bevel aan Dertour om medewerking te verlenen aan het verkoopproces van aandelen in [Y. B.V.]. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen. De kern van het geschil draait om de vraag of Dertour verplicht was om te onderhandelen over een verlenging van de Sales Process Agreement (SPA) en of zij haar verplichtingen uit deze overeenkomst is nagekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de SPA een einddatum heeft en dat partijen gehouden zijn om te goeder trouw te onderhandelen over een mogelijke verlenging. Het hof oordeelt dat er geen gronden zijn om Dertour te veroordelen tot dooronderhandelen, omdat niet is aangetoond dat Dertour niet te goeder trouw heeft gehandeld. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.348.634/01
arrest van 20 mei 2025
in de zaak van

1.[X B.V.] ,gevestigd te ' [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant sub 2],
wonende te 's- [vestigingsplaats] ,
appellanten in hoger beroep en gedaagden in het incident,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. E.E.U. Vroom te Amsterdam,
tegen
Dertour Deutschland GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
geïntimeerde in hoger beroep en eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als DER,
advocaat: mr. A. Rosielle te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 november 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 22 oktober 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten] als eisers en DER als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/408178 / KG ZA 24-502)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de spoedappeldagvaarding tevens memorie van grieven en wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord tevens houdende uitlating eiswijziging en exceptie van onbevoegdheid met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de mondelinge behandeling op 2 april 2025, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H-12 formulier van 21 maart 2025 namens DER toegezonden nadere producties 34 tot en met 37, die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht;
  • de bij akte overlegging nadere producties van 21 maart 2025 namens [appellanten] toegezonden nadere producties 60 tot en met 89, die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht;
  • de bij H-12 formulier van 27 maart 2025 en het e-mailbericht van 1 april 2025 namens [appellanten] toegezonden nadere producties 90 tot en met 93, die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
2.3.
Voor wat betreft de door [appellanten] toegezonden nadere producties 90 tot en met 93 geldt dat deze zijn ontvangen toen de in artikel 87 lid 6 Rv vermelde uiterste termijn van 10 dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling reeds was verstreken. DER heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toelating van deze nadere producties 90 tot en met 93 tot het procesdossier op voorwaarde dat ook de reacties op de desbetreffende mails zoals opgenomen in haar spreekaantekeningen aan het procesdossier worden toegevoegd. Daartegen is door [appellanten] geen bezwaar gemaakt, zodat hiermee ook de nadere producties 90 tot en met 93 behoren tot het procesdossier.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.32 van het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal die feiten hierna weergeven, vernummerd tot rov. 3.2.1 tot en met 3.2.42 en voorzien van enkele aanvullingen.
De feiten
Partijen
3.2.1.
[X B.V.] (hierna te noemen: [X B.V.] ) houdt 25% van de aandelen in het
geplaatste kapitaal van [Y. B.V.] (hierna te noemen: [Y. B.V.] ). DER houdt
75% van de aandelen van [Y. B.V.] . [Y. B.V.] staat aan het hoofd van een groep
vennootschappen die zich bezighouden met (online) reisbemiddeling en het samenstellen en
aanbieden van pakketreizen.
3.2.2.
[appellant sub 2] (hierna te noemen: [appellant sub 2] ) is de oprichter van
reisorganisatie Prijsvrij en enig bestuurder van [Y. B.V.] en van alle overige tot de JV
Groep behorende entiteiten.
3.2.3.
DER is onderdeel van de DER-groep, een Duits internationaal opererend
reisconcern. De DER-groep is op haar beurt onderdeel van de Duitse REWE-groep, die
actief is in de retail- en toerismebranche. Bestuurders van DER zijn momenteel [persoon B]
(hierna te noemen: [persoon B] ), CEO Central Europe van de DER-Groep, [persoon C]
(hierna te noemen: [persoon C] ), CEO International van de DER-Groep en [persoon D] , CFO van de DER-groep.
Memorandum of Understanding en de aandeelhoudersovereenkomst
3.2.4.
In de loop van 2014 zijn partijen met elkaar in contact gekomen over de toetreding
van DER in het (toen nog) Prijsvrij-concern door middel van het opzetten van een joint
venture.
3.2.5.
Op 23 juni 2014 hebben partijen in dat kader een Memorandum of Understanding
(hierna te noemen: MoU) gesloten, waarin zij globale afspraken hebben gemaakt over de
wijze waarop ze de joint venture willen vormgeven en over de uitgangspunten van een nog
overeen te komen aandeelhoudersovereenkomst.
3.2.6.
Op 11 juli 2014 heeft DER de eerste 50% van de aandelen in [Y. B.V.]
overgenomen van [appellanten] . Afgesproken is verder dat de aandeelhoudersovereenkomst moet
voorzien in een gefaseerde overname van de aandelen, waarbij DER eerst 50% van de
aandelen overneemt en daarna [appellanten] en DER de bevoegdheid krijgen om, door het
uitoefenen van optierechten, de overige door [appellanten] gehouden aandelen in twee fases (in
delen van 25%) te (ver)kopen voor maximaal 12 miljoen (artikelen 20 tot en met 23 van de
aandeelhoudersovereenkomst).
Sales Process Agreement en Addendum SPA
3.2.7.
In 2018 hebben partijen besloten de interesse in de markt voor een eventuele
(ver)koop van de Prijsvrij-onderneming te onderzoeken. Dat heeft tot onderhandelingen met
OnTheBeach geleid in augustus 2019, maar dat heeft geen transactie tot resultaat gehad.
3.2.8.
In de loop van 2019 heeft [appellanten] haar optierecht uitgeoefend en op 16 september
2019 heeft zij nog eens 25% van haar aandelen in [Y. B.V.] aan DER verkocht. Daarmee
heeft DER een meerderheidsbelang verkregen van 75% in [Y. B.V.] . Daarmee bleef
slechts het derde fase optierecht over van de artikelen 22 en 23 van de aandeelhoudersovereenkomst.
3.2.9.
Op 31 december 2019 hebben [appellanten] , [appellant sub 2] en DER een Sales Process
Agreement (hierna te noemen: de SPA) gesloten. Daarin zijn partijen onder meer
overeengekomen dat zij zich zullen inspannen om de aandelen van [appellanten] en DER in [Y. B.V.]
binnen de looptijd van de SPA aan een derde te verkopen (hierna te noemen: de
beoogde transactie).
3.2.10.
In sub F van de considerans van de SPA is het volgende opgenomen:
“DTD and [appellanten] now intend to jointly sell all Shares and or the Business (the "Intended Transaction") to a bonafide third party who is yet to be identified (a "Potential Purchaser"). DTD and [appellanten] wish to laydown the governing principles of (i) the sales process which shall be led by the managing director of the Company and (ii) such sale, thereby specifically recognizing the value increase of the Company that has been created though the Parties' efforts since the SHA was executed.”
3.2.11.
In artikel 1.2. van de SPA is bepaald dat [appellant sub 2] het verkoopproces zal leiden.
Daarin is opgenomen dat slechts (i) vertegenwoordigers van DER zelf of (ii) Deloitte Legal
besprekingen met potentiële kopers bij mogen wonen.
3.2.12.
Voorts is in artikel 1.8. van de SPA het volgende opgenomen:
"In their internal relationship, the Parties shall negotiate the Intended Transaction in good faith, taking into account the principles of reasonableness and fairness towards each other. DTD will especially treat any remaining minority interest of [appellanten] as if it were its own shareholding and MvD shall take the interest of DTD into account when leading the Sales Process as if it were his own shareholding."
3.2.13.
Partijen hebben in de artikelen 1.10 en 1.11 van de SPA de verplichting op zich
genomen om te goeder trouw te zullen handelen teneinde de beoogde transactie niet in de
weg te staan en te komen tot een verlenging van de SPA als de beoogde transactie (nog) niet
heeft plaatsgevonden. In artikel 1.10 van de SPA is opgenomen:
"After[30 September 2024, toevoeging hof]
, the Parties will negotiate on a potential
extension of the period of the Sales Process in good faith "
3.2.14.
In artikel 2.1. van de SPA is overeengekomen dat als de beoogde transactie voor het einde van de looptijd van de SPA plaatsvindt, [appellanten] recht heeft op 50% van de opbrengst van de beoogde transactie, verminderd met de prijs die zij van DER ontving voor de verkoop van 25% van de aandelen op 16 september 2019.
3.2.15.
In artikel 2.4.2. van de SPA is vermeld dat partijen gedurende de looptijd van de
SPA hun recht om de koop- dan wel verkoopopties uit de aandeelhoudersovereenkomst uit
te oefenen, opschorten, maar dat nadat de SPA is beëindigd de periode waarin partijen deze
opties kunnen uitoefenen op grond van het Addendum SPA nog twee jaren doorloopt.
3.2.16.
Verder zijn partijen in artikel 5.1. en 5.2. van de SPA het volgende overeengekomen:
“5.1 This Agreement terminates on 15 September 2021 without further effect unless the Parties agree on its extension in accordance with section 1.10 of this Agreement.
5.2
In the event the Parties sign a sale and purchase agreement for the sale of the Shares and/or the Business before 15 September 2021 (the “Transaction") but Closing has not occurred before 15 September 2021,
the Agreement shall be prolongued until the Transaction is completed. This Agreement shall terminate if (i) the sale and purchase agreement is terminated without the Transaction having been closed by the Parties or (ii) on 30 June 2022, if the Transaction has not been closed by then.”3.2.17. In juli 2021 zijn partijen vervolgens in een Addendum SPA overeengekomen dat de
SPA eindigt op 30 september 2024 en dat de in artikel 5.2 vermelde datum van 30 juni 2022 wordt gewijzigd naar 30 juni 2025.
Aanloop naar het kort geding
3.2.18.
In een whatsappbericht van 13 juli 2022 heeft [persoon A] (hierna te noemen: [persoon A] ), de toenmalige CFO van DER, desgevraagd aangegeven wat zijn visie is op de hoogte van de waardering die acceptabel zou kunnen zijn voor het goedkeuren van een mogelijke verkoop.
3.2.19.
Op 14 april 2023 heeft [appellant sub 2] aan DER aangegeven dat er een twintigtal
gegadigden zijn en op 4 mei 2023 heeft [appellant sub 2] aangekondigd dat er een bod is
uitgebracht. Daarna heeft [persoon A] er meerdere keren om verzocht, maar het bod is
niet ontvangen bij DER.
3.2.20.
In een e-mailbericht van 15 maart 2024 van de advocaat van [appellanten] is het verzoek aan DER gedaan om te bevestigen dat de SPA wordt verlengd, alvorens wordt voortgegaan met een verkoop. DER heeft daarop - voor zover in dit geding van belang - het volgende geantwoord in een emailbericht van 26 maart 2024:
"Firstly. [appellanten] Holding and [appellant sub 2] request to confirm that the end-date of the Sales Process Agreement (the agreement) of 30 September 2024 is not upheld. DER cannot confirm this. Parties agreed to specific end-date of the agreement. Although the option of (another) extension exists, there are no circumstances present that would justify yet another extension of the term of the agreement. There are no concrete offers on the table, let alone that we are in a stage where there are far-advanced negotiations with a buyer."
3.2.21.
In december 2023 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen partijen, waarbij
zij hebben afgesproken het verkoopproces voortvarend op te pakken.
3.2.22.
[appellanten] hebben daarna in samenspraak met DER een informatief memorandum
opgesteld en dat begin 2024 naar 116 potentieel gegadigde kopers gestuurd. Daarnaast
hebben [appellanten] een 'vendor due diligence' laten uitvoeren. Verder heeft [appellant sub 2] op
16 april 2024 aangegeven dat hij met 'various potential buyers' heeft gesproken.
3.2.23.
Op 28 mei 2024 heeft [persoon A] namens DER aan [appellant sub 2] gevraagd om een
update ten aanzien van het verkoopproces. DER heeft onder andere gevraagd om informatie
over de beoogde kopers, de status van het 'vendor due diligence’ en om financiële gegevens.
3.2.24.
Het 'vendor due diligence' rapport heeft [appellant sub 2] op 31 mei 2024 aan DER gestuurd.
3.2.25.
Op 14 en 18 juni 2024 hebben [appellanten] twee biedingen in het verkoopproces bij
DER neergelegd met het verzoek daarop te reageren.
3.2.26.
Op 19 juni 2024 heeft DER vragen gesteld naar aanleiding van het ‘vendor due
diligence’ rapport en voorts heeft [persoon A] per whatsapp bevestigd aan [appellant sub 2] dat het REWE M&A-team beide biedingen zal bestuderen en hij heeft voorgesteld om daarna te
overleggen.
3.2.27.
[appellant sub 2] heeft de vragen van DER over het ‘vendor due diligence’ rapport op
20 juni 2024 beantwoord en gevraagd wanneer ze de biedingen en de volgende stappen
kunnen bespreken. Daarop heeft [persoon A] diezelfde dag gereageerd en hij heeft daarin
herhaald dat het REWE M&A-team doende is de biedingen te bestuderen. [persoon A] heeft
verder aangegeven dat hij verwacht de volgende dag (21 juni 2024) of de daarna volgende
werkdag (24 juni 2024) afstemming te hebben met het bestuur van REWE, waarna hij heeft
voorgesteld om een digitale bespreking te plannen in aanwezigheid van het REWE M&A-team. [appellant sub 2] is niet akkoord met een bespreking in aanwezigheid van het REWE
M&A-team.
3.2.28.
Op 27 juni 2024 heeft DER aan [appellanten] in een e-mailbericht te kennen gegeven
dat zij een bestuurder wenst te benoemen op het niveau van [Y. B.V.] . [appellant sub 2] heeft
daartegen zijn bezwaren geuit.
3.2.29.
Ook heeft DER op 27 juni 2024 aan [appellanten] gemeld dat zij graag wenst dat de
afdeling M&A van REWE betrokken wordt in het verkoopproces. Ten aanzien van de door
[appellanten] voorgelegde biedingen heeft DER haar inhoudelijke reactie gegeven en enkele
bezwaren naar voren gebracht. De bezwaren van DER zagen op het feit dat de biedingen
van private equity fondsen afkomstig waren, dat zij informatie wilde over welke partijen
[appellanten] in het kader van het verkoopproces hebben benaderd en tot slot heeft DER
aangegeven dat ze het te vroeg vond om een beslissing te nemen en zij graag de markt nog
wenste te beproeven. Daarop heeft [appellant sub 2] op 28 juni 2024 gereageerd en heeft daarin
onder andere aangegeven dat de looptijd van de SPA op dat moment al over 90 dagen zou
verstrijken.
3.2.30.
DER heeft in een e-mailbericht van 3 juli 2024 nog eens dezelfde bezwaren naar
voren gebracht en op 7 juli 2024 heeft [appellant sub 2] daarop in een e-mailbericht gereageerd.
3.2.31.
DER heeft daarop gereageerd in een e-mailbericht van 16 juli 2024. Vervolgens heeft [appellant sub 2] verzocht om in gesprek te gaan over de ontvangen biedingen.
3.2.32.
Op 10 juli 2024 heeft [appellant sub 2] DER per e-mailbericht geïnformeerd dat hij voornemens is een bespreking met één van de biedende partijen te organiseren in de week van 5 augustus 2024. DER heeft hierop op 21 juli 2024 gereageerd.
3.2.33.
Op 8 augustus 2024 heeft er een Teams-overleg plaatsgevonden tussen partijen,
waarbij een van de partijen is aangesloten die een ‘non-binding offer’ (voorlopig bod) had uitgebracht. Die partij heeft daarna op 19 augustus 2024 een e-mailbericht gezonden aan [appellanten] waarin zij heeft aangegeven dat zij uitkijkt de dialoog en samenwerking voort te zetten om tot een succesvolle transactie te komen. Dat bericht hebben [appellanten] doorgezonden aan DER.
3.2.34.
Na de ontvangstbevestiging van voornoemd bericht heeft DER op 29 augustus 2024
gemeld dat zij niets toe te voegen heeft en ook niets wil communiceren met de betreffende
koper.
3.2.35.
Ook hebben partijen op 8 augustus 2024 gesproken over verlenging van de SPA,
waarbij DER heeft aangegeven daar na 8 augustus 2024 op terug te zullen komen. De
advocaat van DER heeft in een brief van 3 september 2024 aan [appellanten] aangegeven niet
in te stemmen met het verlengen van de looptijd van de SPA.
3.2.36.
In augustus 2024 hebben [appellanten] verder nog aan DER gemeld dat er zich een
derde potentiële koper heeft aangediend en hebben zij DER verzocht om toestemming om
die koper toegang te verlenen tot alle relevante informatie zodat ze een bieding zouden
kunnen uitbrengen. Daarmee heeft DER ingestemd.
3.2.37.
[appellant sub 2] heeft op 15 september 2024 aan de CEO van REWE een voorstel
gestuurd om tot een algehele herziening van de tussen de aandeelhouders gemaakte
afspraken te komen. Kort gezegd heeft [appellant sub 2] daarin voorgesteld dat [appellant sub 2]
50% van de aandelen in [Y. B.V.] zou verkrijgen met een aantal voorwaarden, zoals het
onderbrengen van een nieuwe onderneming in [Y. B.V.] en omzetting van de lening van
DER in aandelen.
3.2.38.
Daarop is door REWE op 19 september 2024 gereageerd en zij heeft daarin aan [appellant sub 2]
een voorstel gedaan dat uitging van een verlenging van de SPA, waarbij aanpassing
plaatsvindt van de minimumprijs waartegen de aandelen in [Y. B.V.] aan een derde
kunnen worden verkocht en waarbij [appellanten] het recht houdt op 50% van de verkoopsom,
maar pas bij een hogere verkoopwaarde.
3.2.39.
[appellant sub 2] heeft dat voorstel diezelfde dag afgewezen.
Overige procedures
3.2.40.
Op 9 september 2024 heeft [appellanten] een verzoek tot het bevelen van een onderzoek
ex artikel 2:345 BW alsmede een verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen ex
artikel 2:349a lid 2 BW ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof
Amsterdam. Onderwerp in de enquêteprocedure is onder meer de stelling van [appellanten] dat
DER haar onderneming [Y. B.V.] onrechtmatig beconcurreert door het bewerken van de
Nederlandse markt met Apollo Reizen (een handelsnaam die DER op de Nederlandse markt
voert sinds eind 2023). Ook de door DER voorgenomen bestuurdersbenoeming is onderdeel van dat geschil.
3.2.41.
Bij beschikking van 12 december 2024 van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam is een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [Y. B.V.] bevolen over de periode vanaf 1 januari 2021. Tevens is bij deze beschikking bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang bepaald dat - verkort weergegeven - een nieuwe bestuurder van [Y. B.V.] niet kan worden benoemd zonder instemming van [appellanten] . Bij beschikking van 6 maart 2025 van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam is een onderzoeker benoemd.
3.2.42.
Bij dagvaarding van 6 december 2024 zijn [appellanten] en [Y. B.V.] een bodemprocedure gestart tegen DER, Dertour Group GmbH en Adventure Specialist B.V. bij de rechtbank Oost-Brabant vanwege de concurrerende activiteiten van Apollo Reizen teneinde - verkort weergegeven - de dientengevolge geleden en te lijden schade door [appellanten] en [Y. B.V.] te verhalen. In deze bodemprocedure is door gedaagden de conclusie van antwoord inmiddels ingediend bij de rechtbank.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
[appellanten] vorderden in eerste aanleg om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij
voorraad:
primair:
I. DER te bevelen om binnen twee dagen na de datum van dit vonnis, het als productie 32 overgelegde Addendum, althans een in goede justitie aangepaste versie daarvan, rechtsgeldig te ondertekenen en per e-mail te retourneren aan [appellanten] (ter attentie van
[X] @prijsvrij.nlen met een kopie aan
[Y] @lxa.nl);
II. het onder I. bepaalde op straffe van een aan [appellanten] verschuldigde dwangsom van
€ 500.000,00 ineens en van € 50.000,00 voor iedere dag of dagdeel daarvan waarop DER in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;
III. voor het geval DER niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis voldoet
aan het hiervoor onder I. bedoelde bevel, ex artikel 3:300 lid 1 en/of lid 2 BW te
bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van het als productie 32 overgelegde
Addendum;
subsidiair:
IV. DER te bevelen om met [appellanten] in overleg te treden en te goeder trouw (in
‘good faith') in overleg te blijven totdat overeenstemming is bereikt over de
verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 1.10 SPA, waarbij deze termijn
na 30 september 2024 in ieder geval verlengd wordt gedurende de periode van
dit overleg en partijen een overeenkomstig het Bindendadviesreglement van het
Nederlands Arbitrage Instituut te benoemen bindend adviseur de termijn voor
de verlenging zullen laten bepalen indien zij niet binnen drie maanden na de
datum van dit vonnis tot een vergelijk zijn gekomen en te bepalen dat dit vonnis
in de plaats treedt van het als productie 40 overgelegde model voor de
noodzakelijke overeenkomst tussen partijen om bindend advies aan te vragen
bij het Nederlands Arbitrage Instituut, althans een door de voorzieningenrechter
in goede justitie aangepaste versie daarvan;
primair en subsidiair:
V. DER te veroordelen in de kosten van deze procedure, met nakosten en
wettelijke rente.
3.3.2.
Aan deze vorderingen hebben [appellanten] het volgende ten grondslag gelegd. DER frustreert het verkoopproces dat zich inmiddels in een vergaand stadium bevindt.
Op [appellanten] en DER rust een contractuele verplichting om te onderhandelen over de verlenging van de termijn van de SPA. Deze verplichting moet worden bezien in het licht van de omstandigheden waarin de SPA tot stand kwam. DER weigert de onderhandelingen over verlenging te voeren. DER schiet daarmee tekort in de nakoming van haar verplichting ex artikel 1.10 SPA. [appellanten] hebben daarom recht op een remedie en belang bij de door hen ingestelde vorderingen.
3.3.3.
DER heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
In het vonnis van 22 oktober 2024 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.4.
[appellanten] hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van de in hoger beroep gewijzigde eis. Na wijziging van eis vorderen [appellanten] om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. Gebod tot medewerking aan het verkoopproces
Primair
I. DER te bevelen om op grond van de SPA haar medewerking te verlenen en blijven verlenen aan het verkoopproces en de onderhandelingen met geïnteresseerde bieders, met inbegrip van maar niet beperkt tot Coöperatieve Synergia Capital Fund VI U.A. dan wel groepsmaatschappijen van deze vennootschap (hierna: Synergia) en Capital A Fund IV Holding Coöperatief U.A. dan wel groepsmaatschappijen van deze vennootschap (hierna: Capital A) te goeder trouw aan te gaan dan wel voort te zetten;
Subsidiair
II. DER te bevelen om op grond van een op haar rustende rechtsplicht als bedoeld in artikel
3:296 BW haar medewerking te verlenen en blijven verlenen aan het verkoopproces en de
onderhandelingen met geïnteresseerde bieders, met inbegrip van maar niet beperkt tot
Synergia en Capital A, te goeder trouw aan te gaan dan wel voort te zetten;
B. Verlenging van de SPA
III. DER te bevelen om met [appellanten] in overleg te treden en te goeder trouw (in 'good faith’) in overleg te blijven totdat overeenstemming is bereikt over de verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 1.10 SPA, waarbij deze termijn in ieder geval verlengd wordt gedurende de periode van dit overleg en partijen een overeenkomstig het Bindendadviesreglement van het Nederlands Arbitrage Instituut te benoemen bindend adviseur de termijn voor de verlenging zullen laten bepalen indien zij niet binnen drie maanden na de datum van het in deze te wijzen arrest tot een vergelijk zijn gekomen en te bepalen dat het in deze te wijzen arrest in de plaats treedt van het als Productie 40 [appellanten] overgelegde model voor de noodzakelijke overeenkomst tussen partijen om bindend advies aan te vragen bij het Nederlands Arbitrage Instituut, althans een door uw gerechtshof in goede justitie aangepaste versie daarvan;
IV. Het onder I, II, III bepaalde op straffe van een aan [appellanten] verschuldigde dwangsom van € 1.000.000,- ineens en van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop DER in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;
V. DER te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te
vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na
betekenis van het arrest zijn voldaan.
3.5.
DER heeft als incidentele vordering in hoger beroep het hof verzocht zich onbevoegd te verklaren ter zake de vordering van [appellanten] onder II. Daarnaast heeft DER gemotiveerd verweer gevoerd en het hof verzocht de vorderingen van [appellanten] af te wijzen en het vonnis, zo nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen met een veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
Internationale aspecten
3.6.
DER was ten tijde van de inleidende dagvaarding gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Partijen zijn in eerste aanleg uitgegaan van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van Nederlands recht. Ook het hof zal dat in hoger beroep tot uitgangspunt nemen, mede gelet op het navolgende.
Incidentele exceptie van onbevoegdheid
3.7.
DER heeft - zoals vermeld onder rechtsoverweging 3.5 - een incidentele vordering ingesteld strekkende tot de onbevoegdheid van het hof om kennis te nemen van de subsidiaire vordering zoals weergegeven onder II. bij rechtsoverweging 3.4. [appellanten] vorderen aldaar, voor zover de primaire vordering op grond van de SPA zou worden afgewezen, een bevel tot het - verkort weergegeven - verlenen van medewerking aan het verkoopproces. DER betoogt dat deze subsidiaire vordering buiten de reikwijdte van de forumkeuze in de SPA valt, nu [appellanten] deze subsidiaire vordering baseren op een ‘rechtsplicht los van de bepalingen van de SPA’. Conform artikel 25 Brussel l-bis Vo, is deze forumkeuze slechts geldig voor vorderingen uit een bepaalde rechtsbetrekking (in casu de SPA) en niet voor vorderingen uit welke hoofde dan ook. Aangezien DER is gevestigd in Duitsland, dient [appellanten] conform de hoofdregel van artikel 4 Brussel l-bis haar vordering onder A (II) aanhangig te maken bij de bevoegde rechter te Duitsland, aldus DER.
3.8.
Het hof verwerpt de door DER opgeworpen exceptie van onbevoegdheid, nu deze berust op een te beperkte weergave van de vordering van [appellanten] Naast de SPA zijn door partijen ook afspraken gemaakt in het MoU en de aandeelhoudersovereenkomst (zie rov. 3.2.5 en 3.2.6). In artikel 10.5 van de MoU is bepaald:
“The exclusive place of jurisdiction shall be 's-Hertogenbosch, the Netherlands.”en in artikel 34 van de aandeelhoudersovereenkomst is ter zake ‘
disputes’ het volgende bepaald:
“The courts of 's-Hertogenbosch shall have exclusive jurisdiction regarding all disputes, controversies or claims arising under or in connection with this Agreement.”. Ook de subsidiaire vordering van [appellanten] is gebaseerd op afspraken die tussen partijen als aandeelhouders onderling zijn gemaakt. Gelet op de voornoemde bepalingen en de onderlinge connexiteit van de vorderingen is het hof bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [appellanten] , waaronder de subsidiaire vordering zoals weergegeven onder II. Dit betekent dat het hof de incidentele vordering tot onbevoegdheid zal afwijzen.
Eiswijziging
3.9.
Zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.4 hebben [appellanten] hun eis in hoger beroep gewijzigd. DER heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellanten] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Spoedeisend belang
3.10.
De rechter in hoger beroep moet ambtshalve beoordelen of ten tijde van zijn beslissing nog spoedeisend belang bestaat bij de vordering (Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1541). De vraag of de eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (vgl. Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Naar het oordeel van het hof bestaat het in eerste aanleg aangenomen spoedeisend belang van [appellanten] bij hun gewijzigde vorderingen ook (nog) in hoger beroep, nu dat besloten ligt in de aard van de door [appellanten] ingestelde vorderingen. Of het gevorderde als voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt zal hierna worden beoordeeld.
Beoordeling van de grieven
3.11.
Het hof zal de drie naar voren gebrachte grieven gezamenlijk behandelen aan de hand van de in hoger beroep door [appellanten] gewijzigde vorderingen nu deze grieven alle drie de strekking hebben dat die vorderingen van [appellanten] dienen te worden toegewezen.
3.12.
Het hof zal als eerste beoordelen de vordering zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.4 onder III, inhoudende – verkort weergegeven – dat DER bevolen moet worden om met [appellanten] in overleg te treden en te goeder trouw (in 'good faith’) in overleg te blijven totdat overeenstemming is bereikt over de verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 1.10 SPA. De beantwoording van de vraag of DER hiertoe veroordeeld dient te worden bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding komt aan op de uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomsten, te weten de MoU, de aandeelhoudersovereenkomst en met name de SPA.
Uitlegmaatstaf
3.13.
Het hof stelt ten aanzien van de uitleg van de tussen partijen schriftelijk gemaakte contractuele afspraken het volgende voorop. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vaste jurisprudentie sinds HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158; Haviltex). Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, in welk verband ook omstandigheden van na de totstandkoming van de overeenkomst van betekenis kunnen zijn. Verder geldt dat de rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar niet alleen worden bepaald door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst. Op grond daarvan moeten zij hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (HR 19 oktober 2007, NJ 2007/565; ECLI:NL:HR:2007:BA7024). De omstandigheden van het geval, zoals de aard van de transactie, de omvang en de gedetailleerdheid van de overeenkomst, de wijze van totstandkoming ervan en een in de overeenkomst opgenomen zogenaamde ‘entire agreement clause’ kunnen meebrengen dat als uitgangspunt beslissend gewicht moet worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in (een bepaling van) de overeenkomst gebruikte bewoordingen, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de overeenkomst (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178). Ook als bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, NJ 2013/214; ECLI:NL:HR:2013:BY8101).
Geen plicht tot dooronderhandelen als voorlopige voorziening
3.14.
Tegen de achtergrond van de onder rechtsoverweging 3.13 weergegeven maatstaf is het hof van oordeel dat er geen grond aanwezig is om als voorlopige voorziening DER te veroordelen om door te onderhandelen over een verlenging van de SPA als bedoeld in artikel1.10 SPA. Het volgende is hiervoor redengevend.
3.15.
Tussen partijen staat vast dat zij in de SPA afspraken hebben gemaakt over een voorgenomen verkoop van alle aandelen van [appellanten] en DER in [Y. B.V.] binnen de looptijd van de SPA aan een derde. Evenmin is in geschil dat de SPA een beperkte looptijd heeft gelet op het bepaalde in artikel 5.1 (zie rov. 3.2.16). Dit betekent dat de SPA - na de eerdere verlenging van de SPA - een einddatum kent van 30 september 2024, tenzij sprake is van een nieuwe verlenging. Nu op 30 september 2024 geen sprake was van een getekende verkoopovereenkomst met een derde – waarbij de levering van de aandelen aan die derde nog niet had plaatsgevonden – doet zich geen situatie voor waarbij de SPA ingevolge artikel 5.2 SPA uit dien hoofde is verlengd. Wel staat vast dat partijen op grond van artikel 1.10 SPA gehouden zijn te onderhandelen over een mogelijke verlenging (‘
potential extension’).
3.16.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of en in hoeverre is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.10 SPA. Bij de uitleg van het bepaalde in artikel 1.10 SPA neemt het hof in aanmerking dat in de SPA commerciële afspraken zijn gemaakt tussen professionele partijen die zich allebei hebben laten bijstaan door juridisch adviseurs. In die omstandigheden mag bij de uitleg – conform de uitlegmaatstaf zoals weergegeven onder 3.13 – een grotere nadruk worden gelegd op de letterlijke bewoordingen van partijen. Artikel 1.10 SPA houdt in dat partijen gehouden zijn om te goeder trouw (‘in good faith’) te onderhandelen over een mogelijke verlenging van de SPA. Naar het voorlopig oordeel van het hof moet deze bepaling worden gekwalificeerd als een inspanningsverplichting. Voor zover [appellanten] betogen dat partijen gehouden zijn om bij die onderhandelingen te komen tot een daadwerkelijke verlenging, faalt dat betoog. Er is gesteld noch gebleken dat DER een verplichting daartoe is aangegaan jegens [appellanten] Ook de overige omstandigheden van het geval leiden er, voorshands oordelend, niet toe dat DER bij [appellanten] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de SPA daadwerkelijk zal worden verlengd. [appellanten] hebben weliswaar gewezen op e-mailberichten van 26 maart, 29 juli, 8, 9 augustus en 3 september 2024 die namens DER zijn verzonden, maar daaruit valt niet af te leiden dat DER bij [appellanten] het vertrouwen heeft gewekt dat de SPA zal worden verlengd. In de desbetreffende
e-mailberichten wordt er onder meer over gesproken dat “concrete offers” of “far-advanced negotiations with a potential buyer” een verlenging van de SPA zouden rechtvaardigen, maar daaruit mochten [appellanten] niet zonder meer afleiden dat DER ermee akkoord was om de SPA daadwerkelijk te verlengen. De omstandigheid dat Synergia en Capital A zich als geïnteresseerde partijen hebben gemeld, brengt als zodanig evenmin met zich dat DER daardoor zonder meer gehouden was in te stemmen met een verlenging.
3.17.
Niettemin dienen partijen onderhandelingen over een verlenging van de SPA te goeder trouw (‘in good faith’) te voeren conform de bewoordingen van artikel 1.10 SPA. Volgens [appellanten] heeft DER niet voldaan aan het bepaalde in artikel 1.10 SPA door niet te goeder trouw (‘in good faith’) met [appellanten] te onderhandelen over een verlenging. Ter toelichting wijzen [appellanten] erop dat DER zelf heeft verzocht het verkoopproces uit te stellen tot eind 2023. Vervolgens heeft DER het verkoopproces van de aandelen getraineerd door onder meer ongerechtvaardigde informatieverzoeken aan [appellanten] te sturen en onrechtmatig te concurreren met Prijsvrij via Apollo Reizen. Bovendien heeft DER volgens [appellanten] getracht om enkele maanden voor de beoogde transactie op oneigenlijke gronden een bestuurdersbenoeming door te drukken. Bij brieven van 3 en 13 september 2024 heeft DER nog te kennen gegeven niet te willen onderhandelen over een verlenging van de SPA en pas op 19 september 2024 heeft zij ‘voor de bühne een onacceptabel voorstel neergelegd’. Mede gelet op het stadium waarin het verkoopproces zich inmiddels bevond heeft DER niet voldaan aan het bepaalde van artikel 1.10 SPA, aldus nog steeds [appellanten]
3.18.
Het hof stelt voorop dat het rechtsbeginsel van de contractsvrijheid met zich brengt dat partijen in beginsel de vrijheid toekomt om onderhandelingen af te breken. Het beginsel van de contractsvrijheid geldt ook in een geval als het onderhavige waar in de overeenkomst een einddatum is bepaald en een onderhandelingsplicht over een (verdere) verlenging is overeengekomen (ECLI:NL:PHR:2024:263, conclusie P-G Hartlief, rov. 3.19). Daarbij geldt als maatstaf dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337). Het hof neemt het voorgaande tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of DER te goeder trouw heeft onderhandeld met [appellanten] over een verlenging van de SPA conform het bepaalde in artikel 1.10 SPA.
3.19.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende aangevoerd om op basis van een voorshands oordeel de vordering tot dooronderhandelen toe te wijzen als voorlopige voorziening. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de onderhavige inspanningsverplichting weinig concreet is. Niet (nader) is bepaald welke inspanningen precies van partijen worden gevergd. Dit blijkt niet uit de bewoordingen van artikel 1.10 SPA, en kan evenmin worden afgeleid uit omstandigheden van voor en na de totstandkoming van de SPA. Het hof gaat – mede gelet op de gemotiveerde betwisting – niet mee in de stelling van [appellanten] dat DER zelf heeft verzocht om het verkoopproces uit te stellen tot eind 2023. Dit volgt niet uit de verwijzing door [appellanten] naar een Whatsappbericht van 13 juli 2022 van [persoon A] aan [appellant sub 2] , nu [persoon A] daarin slechts zijn persoonlijke opvatting weergeeft over de voor REWE meest voordelige periode om te verkopen. Conform het bepaalde in artikel 1.2 SPA was het aan [appellant sub 2] om het verkoopproces te leiden. Daarnaast geldt dat partijen verschillende lezingen hebben over aan wie het te wijten is dat het verkooptraject niet tot succes heeft geleid. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [appellant sub 2] vanuit het perspectief van [appellanten] en [persoon E] (
legal counselbij de REWE-groep) vanuit het perspectief van DER, daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, een nadere toelichting gegeven op het verloop van de onderhandelingen. Zonder nader feitenonderzoek en eventueel bewijslevering kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wie van partijen het gelijk in dezen aan haar zijde heeft, terwijl bewijslevering in dit kort geding niet aan de orde is. Weliswaar is ter zake de gestelde onrechtmatige concurrentie door Apollo Reizen een bodemprocedure aanhangig, maar dat heeft nog niet geleid tot een einduitspraak. Hier komt bij dat de gang van zaken rondom de informatieverzoeken, de concurrentie door Apollo Reizen en de voorgenomen bestuursbenoeming onderdeel is van een enquêteonderzoek bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarvan de uitkomst nog niet bekend is, zodat de resultaten, voor zover relevant, daarvan door het hof niet in de beoordeling in het kader van deze kort geding procedure kunnen worden betrokken.
3.20.
Hoewel DER vanaf maart 2024 had aangegeven in principe geen termen aanwezig te achten om de SPA nogmaals te verlengen, is niet betwist dat DER bij emailbericht van 26 maart 2024 aan de advocaat van [appellanten] heeft bericht dat de optie van (nog) een verlenging bestaat (‘the option of (another) extension exists’). Door [appellant sub 2] is op 15 september 2024 een voorstel gestuurd aan de CEO van REWE en daarop is door DER op 19 september 2024 gereageerd waarbij DER zelf een voorstel heeft gedaan om bepaalde elementen van de SPA te behouden. Voor [appellanten] was dit voorstel weliswaar niet bespreekbaar, maar DER heeft naar het voorlopig oordeel van het hof hierdoor voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 1.10 van de SPA. Het hof volgt [appellanten] niet in haar standpunt dat het voorstel van 19 september 2024 slechts ‘voor de bühne’ is gedaan. Dat DER in haar voorstel voorwaarden ter zake concurrentie door Apollo en drempelbedragen voor een gezamenlijke exit heeft opgenomen brengt niet met zich dat het voorstel daardoor niet te goeder trouw is gedaan. Hier komt bij dat [appellant sub 2] in reactie op dit voorstel in feite heeft volstaan met een afwijzing van het voorstel van DER en een verwijzing naar zijn eerdere e-mail. In elk geval kan voorshands niet worden aangenomen dat DER niet aan haar verplichtingen op grond van artikel 1.10 van de SPA heeft voldaan. Hieruit volgt dat er geen gronden bestaan om in deze procedure DER te veroordelen om door te onderhandelen over een verlenging van de SPA. Voorshands is niet gebleken dat DER bij [appellanten] gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt, waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voor DER om de onderhandelingen af te breken.
3.21.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel van het hof. Bij een afweging van belangen is van betekenis dat tussen partijen over en weer financiële belangen op het spel staan. Zo heeft [appellanten] op grond van artikel 2.1 SPA bij het plaatsvinden van de beoogde transactie voor het einde van de looptijd van de SPA, recht op 50% van de opbrengst, verminderd met de prijs die zij van DER ontving voor de verkoop van 25% van de aandelen op 16 september 2019. Tegenover dit financiële belang van [appellanten] om de SPA te verlengen, staat ook een (omgekeerd) financieel belang van DER om de SPA niet te verlengen doordat bij het einde van de SPA de hiervoor vermelde voor [appellanten] voordelige afspraak vervalt. Een belangenafweging valt daarbij niet uit in het voordeel van [appellanten] in het kader van de onderhavige voorlopige voorzieningsprocedure. Daarbij weegt het hof ook mee dat de SPA bij het Addendum van 5 juli 2021 reeds is verlengd met meer dan drie jaar van 15 september 2021 tot 30 september 2024.
3.22.
Dit betekent dat de vordering van [appellanten] tot dooronderhandelen over een verlenging van de SPA, zoals weergegeven bij rechtsoverweging 3.4 onder III, niet tot toewijzing kan leiden. Gelet op de aan DER toekomende contractsvrijheid, de hiervoor gegeven uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomsten en hetgeen hiervoor is overwogen over het verloop van de onderhandelingen tussen partijen, bestaat er evenmin een grond DER te bevelen om op grond van de SPA haar medewerking te verlenen en te blijven verlenen aan het verkoopproces en de onderhandelingen met geïnteresseerde bieders. De vorderingen van [appellanten] onder I, II, IV en V, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.4, komen dientengevolge niet voor toewijzing in aanmerking. Dit betekent dat de grieven van [appellanten] falen.
Slotsom en afwikkeling
3.23.
De slotsom is dat het hof in het incident het beroep van DER op onbevoegdheid van het hof zal afwijzen. Het hof zal DER als de in het ongelijk gestelde partij in het incident veroordelen in de kosten van het incident. Deze kosten zullen aan de zijde van [appellanten] worden vastgesteld op: € 1.214,- (1 punt x tarief II).
3.24.
In de hoofdzaak zal het hof [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partijen in het hoger beroep in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
Deze kosten zullen aan de zijde van DER vastgesteld worden op:
  • griffierechten € 798,-
  • salaris advocaat € 2.428,- (2 punten x tarief II)
  • nakosten
Totaal € 3.404,-

4.De uitspraak

Het hof:
In het incident:
wijst de incidentele vordering af;
veroordeelt DER in de proceskosten in het incident, en begroot deze kosten aan de zijde van [appellanten] op € 1.214,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als DER niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet DER
€ 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, en begroot deze kosten aan de zijde van DER op € 3.404,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellanten] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellanten] € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.C. van Campen, J.P. de Haan en M.E.U. Janssens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 mei 2025.
griffier rolraadsheer