ECLI:NL:GHSHE:2025:1417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
20-002673-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor ontuchtige handelingen en bezit van kinderpornografisch materiaal met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 mei 2025 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren met aftrek van voorarrest. De verdachte is schuldig bevonden aan meermalen ontuchtige handelingen met minderjarigen en het bezit van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank had eerder de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met verpleging van overheidswege. De zaak betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 2012 en 2022, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met vijf jongens die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt. De verdachte heeft ook kinderpornografisch materiaal in bezit gehad. De rechtbank heeft de vorderingen van verschillende benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevestigd, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. Het hof heeft ook geconstateerd dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat eerdere behandelingen niet hebben geleid tot een afname van het recidiverisico. De verdachte heeft tijdens de zittingen geen volledige openheid van zaken gegeven, wat het hof heeft meegenomen in zijn beslissing.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002673-23
Uitspraak : 22 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 27 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-034434-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
thans verblijvende in P.I. [P.I.] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd” (feiten 1 en 6),
  • “een gegevensdrager bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben” (feit 2),
  • “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen” (feiten 3, 4 en 5)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 2.186,90, bestaande uit € 186,90 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is toegewezen tot een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2014 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen tot een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] is voorts toegewezen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2022, eveneens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot dan toe begroot op nihil. Tot slot heeft de rechtbank de inbeslaggenomen goederen, te weten een datadrager, een computer en twee USB-sticks, onttrokken aan het verkeer en is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 27 september 2023.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en gelaste maatregel, en de verdachte in zoverre, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling zal gelasten onder het stellen van voorwaarden overeenkomstig het reclasseringsadvies van 24 april 2025. De advocaat-generaal heeft verder gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 5 en 6 en heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd en is bepleit om de voorlopige hechtenis bij arrest dan wel op het moment dat deze gelijk wordt aan de opgelegde straf, op te heffen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen die zien op de feiten 1, 3 en 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De vorderingen betrekking hebbende op de feiten 5 en 6 dienen naar het standpunt van de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen en met verbetering van de overwegingen die zien op de opgelegde straf en maatregel, in die zin dat het hof die overwegingen in het geheel zal vervangen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof zal de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen op de navolgende wijze aanvullen.
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4
-
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2025:
Het klopt dat ik [slachtoffer 1] zijn penis heb betast. Het onder feit 1 bewezenverklaarde is juist.
Het klopt dat ik [slachtoffer 2] zijn penis heb betast.
Het klopt ook wat [slachtoffer 3] heeft verklaard. Het onder feit 4 bewezenverklaarde is juist.
Ten aanzien van feit 2
Het hof vult het reeds door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel, namelijk de verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 13 september 2023, als volgt aan:
Mijn gebruikersnaam was ‘ [naam] ’.
Ten aanzien van feit 6
-
Het (aanvullend) proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
En verder?
- Verder hebben we [slachtoffer 5] nog, dat was met prinsenbal, toen zat hij op de bank en volgens mij ben ik langs hem gaan zitten, ik deed in zijn bovenbeen knijpen en toen ging hij gelijk op de andere bank zitten. Ik was toen erg dronken.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
- Het hof vult de bewijsoverweging van de rechtbank die ziet op het onder feit 5 tenlastegelegde (pagina 6 van het vonnis) aan op de navolgende wijze:
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 4] in het verhoor van 22 februari 2022 heeft verklaard dat de verdachte zijn broek geprobeerd heeft naar beneden te trekken op het moment dat [slachtoffer 3] verderop stenen aan het zoeken was en [slachtoffer 3] niet in de buurt was. Het hof is van oordeel dat die omstandigheid, namelijk dat de verdachte de broek van [slachtoffer 4] geprobeerd heeft naar beneden te trekken (net) op het moment dat er niemand in de buurt was, het oordeel van de rechtbank bevestigt dat de verdachte wel degelijk het voornemen had tot het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 4] .
- Voorts vult het hof de bewijsoverweging van de rechtbank die ziet op het onder feit 6 tenlastegelegde (pagina 6 van het vonnis) als volgt aan:
De verdachte heeft in het aanvullende verhoor bij de politie op 1 februari 2024 verklaard dat hij erg dronken was met het prinsenbal. Nu dronkenschap invloed heeft op het geheugen hecht het hof derhalve geen waarde aan de (ontkennende) verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat hij niet in de onderbroek van [slachtoffer 5] heeft gewroet.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 7 november 2012 tot en met 29 januari 2022 meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij vijf jongens die op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lusten, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn handelen. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit grote schade kan toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van de minderjarige slachtoffers. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het bezit van kinderpornografisch materiaal. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het maken van dergelijke materiaal een grote inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van kinderen. Dit is zeer traumatisch voor de betrokken kinderen en levert bij hen ook op latere leeftijd doorgaans ernstige (psychische) problemen op. De verdachte heeft door zijn gedrag indirect een bijdrage geleverd aan dit misbruik, nu de vraag naar kinderporno het vervaardigen ervan stimuleert. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op het vorenstaande bevestigt het hof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, nu het hof van oordeel is dat deze straf passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 28 september 2023 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte, en eindigt heden, 22 mei 2025, met het wijzen van het onderhavige arrest. Daarmee is de redelijke termijn van 16 maanden in hoger beroep met ongeveer 2 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Het hof zal echter volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden gelet op de beperkte duur van deze overschrijding.
Op te leggen maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. Een van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot de expliciet in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr genoemde misdrijven, en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, Sr). Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in laatstgenoemd artikel geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde (artikel 38, eerste lid, Sr). Voor oplegging van de maatregel van tbs is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a, derde lid, Sr).
Het hof heeft kennis genomen van verschillende de verdachte betreffende rapportages en adviezen, waaronder:
het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 17 september 2024, opgesteld door
dr. [deskundige 1] , psychiater,
het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 13 november 2024, opgesteld door [deskundige 2] , gz-psycholoog en
het reclasseringsadvies van 24 april 2025, opgemaakt door [deskundige 3] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Het hof stelt vast dat uit het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 17 september 2024 onder meer naar voren komt dat bij de verdachte sprake is van een exclusieve pedoseksuele stoornis. Deze stoornis was ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Er wordt geadviseerd de tenlastegelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Uit het onderzoek volgt voorts dat de verdachte zich openstelt voor behandeling en bereid is om zich aan voorwaarden te houden. De verdachte heeft naar aanleiding van zijn eerdere veroordeling voor pedoseksuele delicten in 2005 en 2009 een ambulante behandeling gevolgd gericht op pedoseksualiteit. Uit de beschikbare informatie komt naar voren dat de verdachte toen goed heeft meegewerkt, maar dat hij het anderzijds moeilijk vond om zich open te stellen voor de behandeling. Uit de combinatie van Static-99 en Stable-2007 volgt dat er sprake is van een bovengemiddeld hoog risico op recidive van een zedendelict. Er wordt geadviseerd om aan de verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen. De maatregel van tbs zou klinisch moeten starten, zodat de verdachte intensief kan worden behandeld en begeleid. Er kan overwogen worden om medicatie in te zetten die de verdachte zou kunnen helpen om niet meer te recidiveren. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden wordt niet geschikt geacht omdat dit te verblijvend is en de verdachte, mocht hij de voorwaarden overschrijden, weer in detentie beland zonder behandeling. Na de klinische start zou de verdachte waarschijnlijk weer zelfstandig kunnen wonen, mits er voldoende begeleiding en ondersteuning is. De reclassering zou langdurig toezicht op de verdachte kunnen houden door middel van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 13 november 2024, opgesteld door
[deskundige 2] , gz-psycholoog, volgt dat de verdachte lijdende is aan een pedofiele stoornis en dat bij hem sprake is van een kwetsbare persoonlijkheid met vermijdende en afhankelijke kenmerken. Dit was ook zo ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Uit het onderzoek volgt dat er een duidelijk en direct verband is tussen zijn pedofiele stoornis, de kenmerken van zijn persoonlijkheid en de tenlastegelegde feiten. De verdachte ervaart veel positieve gevoelens in het gezelschap van kinderen. Hij voelt zich gewaardeerd, krijgt aandacht en affectie terug van de kinderen, het contact verloopt zonder hindernissen en gaat hem gemakkelijker af dan het contact met volwassenen. De rapporteur adviseert de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De combinatie tussen de Static-99R (matig-hoog) en de Stable2000 (matig) leiden tot de conclusie dat er sprake is van een matig-hoog recidiverisico. Volgens de rapporteur dient de behandeling van de verdachte te starten met een klinische opname zodat er in het begin sprake is van een intensieve behandeling binnen een gestructureerde setting waar voldoende kennis is van zedendelinquenten en er met forensische scherpte wordt behandeld. Er kan dan ook worden onderzocht in hoeverre medicamenteuze behandeling ondersteuning kan bieden in het beheersen van verdachtes seksuele handelingen. Wanneer de klinische behandeling voldoende effectief is geweest, kan worden gestart met een resocialisatietraject terug naar de maatschappij. De verdachte is inmiddels veel kwijt, te weten zijn vrouw, gezin, werk, vrijetijdsbesteding en sociale netwerk, met uitzondering van zijn familie. Hij heeft begeleiding en ondersteuning nodig om dit weer op te bouwen. Er wordt geadviseerd aan de verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen. Binnen de tbs met voorwaarden kan de behandeling klinisch beginnen. Zodra de klinische behandeling voldoende effect heeft gehad kan deze voortgezet worden met begeleiding, ondersteuning en toezicht in de ambulante situatie. Het toezicht kan op langere termijn gegarandeerd worden door het opleggen van langdurig toezicht door reclassering met een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel.
Uit het reclasseringsadvies van 24 april 2025 volgt dat de verdachte tweemaal eerder (in 2005 en 2009) is veroordeeld vanwege zedendelicten en tweemaal een ambulante behandeling heeft ondergaan gericht op zijn pedoseksuele geaardheid. De reclassering schat het risico op herhaling van zedendelicten als hoog in. Daarnaast adviseert de reclassering positief over een tbs met voorwaarden met daaraan verbonden de voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan die voorwaarden.
Op grond van de rapportages stelt het hof vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis en dat de bewezenverklaarde feiten hem in verminderde mate zijn toe te rekenen. Het hof heeft verder geconstateerd dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof is van oordeel dat, nu ook aan de overige wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eisen dat het hof ten aanzien van de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling zal gelasten.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de maatregel van tbs dient te worden gelast in de vorm van tbs met verpleging van overheidswege, zoals door de rechtbank is opgelegd, of tbs met voorwaarden, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is bepleit.
Hoewel het hof oog heeft voor de adviezen van de psychiater, psycholoog en reclassering, acht het hof oplegging van een tbs met voorwaarden niet passend. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van zedendelicten en in dat kader tweemaal een ambulante behandeling heeft ondergaan gericht op zijn pedoseksuele geaardheid. Deze ambulante behandeling is kennelijk onvoldoende gebleken om recidive te voorkomen. Daar komt bij dat er nog een strafzaak aanhangig is jegens de verdachte wegens een soortgelijk strafbaar feit waarvan de verdachte in zijn verhoor bij de politie op 1 februari 2024 al heeft verklaard dat die verdenking juist is. Gelet op het vorenstaande, in combinatie met de omstandigheid dat de verdachte ook in hoger beroep geen volledige openheid van zaken heeft willen geven over de tenlastegelegde feiten en daarmee niet de volle verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen maakt dat het hof het vonnis van de rechtbank aldus ook ten aanzien van de opgelegde tbs met verpleging van overheidswege bevestigt.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van tbs gelast ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de tbs niet op voorhand gemaximeerd is.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 22 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Henzen en Peperkamp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.