ECLI:NL:GHSHE:2025:1425

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
20-003082-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel en witwassen met vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mensenhandel gepleegd door twee of meer verenigde personen en medeplegen van witwassen, met een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar met een lagere straf. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van uitbuiting en dat de verdachte niet op de hoogte was van de kwetsbare positie van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist van de uitbuitingssituatie en dat zijn handelingen niet als mensenhandel konden worden gekwalificeerd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel en witwassen. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003082-21
Uitspraak : 22 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 15 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-238423-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – mensenhandel gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 1) en medeplegen van witwassen (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden verbonden, te weten – samengevat – een meldplicht bij Reclassering Nederland, een medewerkingsverplichting aan het reclasseringstoezicht, actieve deelname aan een gedragsinterventie (COVA+ of een andere) gericht op cognitieve vaardigheden, een afrondingsverplichting van zijn opleiding aan de [opleidingsinstituut] , een inzageverplichting in zijn financiën en een medewerkingsverplichting aan hulpverlening hierbij. Daarbij is tevens reclasseringstoezicht gelast.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit en daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2020 tot en met 16 juni 2020 te Hapert
en/of Eindhoven en/of Valkenswaard en/of Diessen en/of Horst en/of elders in
Nederland en/of België en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) met een of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van
Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een
andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door
afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te
bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor
een derde tegen betaling (sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub
6),
waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het begeleiden/vervoeren van die [slachtoffer] bij/naar seksafspraken en/of
- het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de
prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en/of
- het opmaken en/of versturen van (een) betaalverzoek(en), bedoeld voor de
klant(en) van die [slachtoffer] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2020 tot en met 16 juni 2020 te Hapert
en/of Eindhoven en/of Valkenswaard en/of Diessen en/of Horst en/of elders in
Nederland en/of België en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele
uitbuiting van [slachtoffer] ), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was,
en/of
(een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele
uitbuiting van [slachtoffer] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet en/of van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk –
onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel – zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 4, sub 6 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) – ten aanzien van [slachtoffer] . Hij was samen met medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende een maand betrokken bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . Hij was, net als de medeverdachten, bekend met de kwetsbare positie van het slachtoffer. Hij was begeleider van [slachtoffer] , heeft seksadvertenties omhoog geplaatst, betaalverzoeken gestuurd en gelden geïnd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van de onder feit 1 tenlastegelegde mensenhandel bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat er geen sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] . Zij kon immers zelf bepalen voor wie, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkte. Mocht het hof wel oordelen dat er sprake was van een uitbuitingssituatie, dan heeft de verdachte daar geen weet van gehad en had hij dat ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden. Daarnaast heeft de verdachte geen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en heeft hij ook geen misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Ten slotte is door de raadsman bepleit dat de gedragingen van de verdachte geen intellectuele en/of materiële bijdrage aan mensenhandel hebben geleverd, waardoor geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Het oordeel van het hof
Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt (in een geval als dit) onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het aan de verdachte gemaakte verwijt van mensenhandel is in de tenlastelegging opgesplitst in specifieke verwijten, die in het Wetboek van Strafrecht worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1°, 4°, 6° en 9° Sr. Het verwijt onder 1° ziet op diverse handelingen voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel én met het oogmerk van uitbuiting worden verricht. De handelingen (werven, overbrengen/vervoeren en huisvesten/opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijke betekenis. Bij het verwijt onder 4° gaat het tegen de achtergrond van het dossier om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degene die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. Het verwijt onder 6° heeft betrekking op het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting van een ander, waarbij het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. Op grond van onder 9° is strafbaar degene die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 9°, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Van uitbuiting in de context van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr is aldus niet slechts sprake als
het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt
dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Om tot een veroordeling van de verwijten onder 1°, 4° en 9° te komen, moet vast komen staan dat gebruik is gemaakt van een of meerdere specifiek in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1° Sr genoemd(e) middel(en). Deze kunnen – voor zover in onderhavige zaak met name relevant – bestaan uit ‘een andere feitelijkheid’, ‘misleiding’, ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’. Deze middelen beïnvloeden de wil en dienen te leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid in de zin als hiervoor uiteen is gezet. Vooropgesteld wordt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming van het slachtoffer met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan een bewezenverklaring van mensenhandel, als een van de in de wet omschreven middelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft in dat geval geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat er voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. Het gaat erom dat het slachtoffer in die keuzevrijheid is beperkt.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
De verdachte heeft verklaard dat op internet een privéchauffeur voor privédames werd gezocht. De verdachte heeft, hoewel hij geen rijbewijs had maar wel een auto, op deze advertentie gereageerd. Het idee was dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , die wel in het bezit was van een rijbewijs, dames met de auto kon vervoeren om wat geld te verdienen. Er is vervolgens een gesprek geweest met de voor hen toen nog onbekende [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Tijdens dit gesprek is benadrukt dat er onderling respect was, geen sprake was van uitbuiting en dat iedereen op elk moment vrij was om te vertrekken. De verdachte had tijdens dit kennismakingsgesprek niet de indruk dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] onder druk
zette en kreeg er ook geen argwaan bij. De verdachte en [medeverdachte 1] zouden samen € 50,00 per rit ontvangen. Zij hebben [slachtoffer] vijf of zes keer naar seksafspraken met klanten vervoerd. Eerst samen en gedurende de coronaperiode reed medeverdachte [medeverdachte 1] alleen en kreeg de verdachte zijn deel voor het gebruik van zijn auto.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] en [medeverdachte 2] enkele dagen in zijn huis hebben verbleven en dat hij hiervoor geen vergoeding heeft ontvangen. De verdachte had het financieel moeilijk en wilde graag dat [medeverdachte 2] zijn auto zou repareren, wat steeds niet gebeurde. De verdachte had [slachtoffer] verboden te werken in zijn huis, maar [slachtoffer] had desondanks toch op eigen initiatief klanten in zijn woning ontvangen. Van [medeverdachte 2] hoorde de verdachte dat [slachtoffer] veel had meegemaakt omdat ze is misbruikt door iemand van de Hells Angels en van deze persoon een kind heeft. De verdachte heeft [slachtoffer] omschreven als niet zo intelligent, agressief en snel boos. Zij had volgens hem een pittig karakter. Zijn contact met [slachtoffer] was niet positief omdat zij hem belachelijk maakte, uitschold en bedonderde terwijl hij haar in zijn huis liet. De verdachte heeft tot slot verklaard dat [slachtoffer] hem over haar prostitutiewerk heeft verteld, maar heeft ontkend te hebben geweten dat zij seksueel werd uitgebuit.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde eveneens over de advertentie voor een privéchauffeur en het gesprek met [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Hij heeft verklaard dat de verdachte, nadat hij contact had gekregen met [slachtoffer] , vroeg of [medeverdachte 1] mee wilde gaan omdat hij zelf geen rijbewijs had. Hij heeft het geld contant van [slachtoffer] gekregen. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] hem gaandeweg vertelde dat ze op haar 15e of 16e uit huis is gegaan door een ruzie met haar vader en dat ze op straat heeft geleefd en hij aldus wat wist over haar verleden. Verder heeft hij niet doorgevraagd. Hij omschrijft haar als een dame met temperament en hij weet dat ze een kindje heeft dat bij haar ex-vriend woont. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem over haar prostitutiewerk heeft verteld, maar heeft ontkend te hebben geweten dat zij seksueel werd uitgebuit.
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de verdachte heeft leren kennen nadat hij had gereageerd op een advertentie van haar. Medeverdachte [medeverdachte 1] kent zij via de verdachte, hij heeft een paar keer gereden. Met de verdachte had zij geen goede band, zij vroeg hem alleen als ze niemand anders had om te rijden.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van seksuele uitbuiting (mensenhandel) van [slachtoffer] . Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte niet wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer] en dus ook niet dat door anderen hiervan misbruik werkt gemaakt. Het hof stelt in dat kader vast dat de verdachte bij aanvang van de chauffeurswerkzaamheden eigenlijk niets over [slachtoffer] wist. Alle wetenschap over de persoon van [slachtoffer] en over haar achtergrond heeft hij pas opgedaan door met haar rond te rijden, door wat [slachtoffer] zelf vertelde en wat hij zelf zag en hoorde. Met de raadsman is het hof van oordeel dat met hetgeen de verdachte over [slachtoffer] heeft verklaard, hij zijn persoonlijke indrukken en observaties weergeeft, maar dat dit niet betekent dat hij bekend was met haar psychische diagnose (borderline persoonlijkheidsstoornis). Ook de berichten die zijn aangetroffen op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin verdachte schreef dat
“ze”raar doet,
“echt leip is”en
“kanker raar”is, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] reageerde met
“gewoon stil op je tellie ofzo, niet tegen haar praten, doe ik ook niet”, maken dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte geen misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en ook niet dat hij wist dat er door anderen misbruik werd gemaakt van een dergelijk overwicht. Van het gebruik van andere dwangmiddelen is evenmin gebleken.
Dit stelt de door de verdachte verrichte handelingen van het (laten) vervoeren van [slachtoffer] in zijn auto en de andere door hem met de prostitutiewerkzaamheden verbonden handelingen in een ander daglicht. De door de verdachte verrichte handelingen zijn hooguit aan te merken als ‘hand- en spandiensten’ voor [slachtoffer] en/of [medeverdachte 2] . Uit het procesdossier volgt dat [medeverdachte 2] de touwtjes in handen had bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] ; een situatie waarvan de verdachte niet op de hoogte was en ook niet hoefde te zijn. De verdachte heeft veeleer een ondersteunende rol gespeeld, gericht op het verlenen van hulp aan [slachtoffer] wanneer zij hierom vroeg. Daaronder kan ook het tijdelijk verschaffen van onderdak aan [slachtoffer] en [medeverdachte 2] in zijn woning worden geschaard. Niet kan worden vastgesteld dat sprake was van vooraf gemaakte afspraken over prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] in de woning van de verdachte. De verdachte heeft de woning niet gehuurd ten behoeve van [slachtoffer] , noch met het doel om haar (of andere vrouwen) daarin voor prostitutiedoeleinden te (laten) huisvesten. De verdachte stelt zelfs dat hij [slachtoffer] had verboden prostitutiewerkzaamheden in zijn woning te verrichten. Het feit dat de verdachte er achteraf achter is gekomen dat [slachtoffer] desondanks klanten in zijn woning heeft ontvangen, maakt dit niet anders, nu van verdachtes wetenschap hiervan vooraf niet is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, nu het bewijs ontbreekt dat de verdachte dwangmiddelen heeft ingezet en ook dat het bewijs ontbreekt dat hij dit in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] of een ander heeft gedaan, de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet kunnen worden bewezen.
Het verwijt onder 6° heeft betrekking op het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting van [slachtoffer] , waarbij het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van [slachtoffer] . Het hof is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte weliswaar wist van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] , dat hij daaraan mee verdiende, maar dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte wetenschap had van de uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer] verkeerde, laat staan dat hij zelf het opzet had op haar uitbuiting. Om die reden kan ook sub 6 niet worden bewezen.
Dit maakt dat het hof de verdachte vrijspreekt van al het onder feit 1 tenlastegelegde.
Vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
Zoals hiervoor overwogen komt het hof niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 tenlastegelegde mensenhandel. Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde witwassen ontbreekt daarmee het causale verband met enig eigen strafbaar feit. Het hof ziet voorts in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat hij met de werkzaamheden verdiende uit enig misdrijf afkomstig was.
Met de verdediging heeft het hof dan ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. L. Feraaune, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen en mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffiers,
en op 22 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.