ECLI:NL:GHSHE:2025:1472

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
200.300.638_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling en aansprakelijkheid tussen F.C. Den Bosch B.V. en [geïntimeerde] na ontbinding van overeenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de zaak tussen F.C. Den Bosch B.V. (hierna: FCDB) en [geïntimeerde]. De zaak betreft de financiële afwikkeling van overeenkomsten die in 2018 zijn gesloten tussen partijen, waarbij [geïntimeerde] een substantiële investering in FCDB zou doen. De KNVB heeft echter geen goedkeuring verleend voor de beoogde overname, wat leidde tot geschillen over de financiële verplichtingen van beide partijen. FCDB heeft een deel van de overeenkomsten ontbonden wegens tekortkomingen van [geïntimeerde] in zijn betalingsverplichtingen. Het hof oordeelt dat FCDB recht heeft op schadevergoeding en dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op terugbetaling van bedragen uit de ontbonden overeenkomst. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat FCDB een terugbetalingsverplichting heeft voor een lening van € 250.000, maar dat er verrekening heeft plaatsgevonden met kosten die [geïntimeerde] had moeten betalen. De zaak is verwezen naar de schadestaatprocedure voor de nadere vaststelling van de schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.638/02
arrest van 27 mei 2025
in de zaak van
F.C. Den Bosch B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als FCDB,
advocaat: mr. D.J.J. Folgering te Sint-Michielsgestel,
tegen
[geïntimeerde] ,
zonder woon- of verblijfplaats in Nederland,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.A. Segaar te Loosdrecht,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 23 november 2021 en 7 mei 2024 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/349919 / HA ZA 19-565 gewezen vonnis van 9 juni 2021.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovengenoemde stukken en de stukken van de procedure bij de rechtbank.

9.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
Kern van de zaak
9.1.
FCDB en [geïntimeerde] zijn in 2018 met elkaar in contact gekomen en hebben het plan opgevat dat [geïntimeerde] FCDB zou professionaliseren met een substantiële investering over een periode van vier jaar. Voor de beoogde overname van de club door [geïntimeerde] was goedkeuring nodig van de licentiecommissie betaald voetbal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Voorafgaand aan die goedkeuring hebben partijen al drie overeenkomsten gesloten en is [geïntimeerde] al gaan investeren in de club. Tussen partijen zijn geschillen gerezen over de door [geïntimeerde] te betalen kosten in verband met onder andere spelerscontracten. De KNVB heeft de genoemde goedkeuring uiteindelijk niet gegeven.
Deze procedure heeft betrekking op de financiële afwikkeling tussen partijen.
[geïntimeerde] stelt dat FCDB een deel van de door hem al geïnvesteerde bedragen als onverschuldigd terug dient te betalen, en dat hij recht heeft op bepaalde transfersommen die FCDB heeft ontvangen bij de verkoop van spelers. FCDB stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen voor onder meer spelerskosten voor de jaren na het seizoen 2018/2019 en dat zij daardoor schade heeft geleden.
Het hof oordeelt dat FCDB terecht één van de drie overeenkomsten met [geïntimeerde] heeft ontbonden, wegens toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde] in zijn betalingsverplichtingen. Op grond hiervan heeft FCDB recht op schadevergoeding en kan [geïntimeerde] geen beroep meer doen op terugbetalingsverplichtingen uit de ontbonden overeenkomst. Voor de nadere vaststelling van de schadevergoeding verwijst het hof de zaak naar de schadestaatprocedure.
Verder komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat op FCDB een terugbetalingsverplichting rust om een lening van € 250.000,-- terug te betalen aan [geïntimeerde] . FCDB hoeft echter niet het hele bedrag terug te betalen, omdat er verrekening heeft plaatsgevonden met bepaalde kosten die [geïntimeerde] had moeten betalen. FCDB heeft met het oog op deze verplichting al een bedrag in depot gestort. Het hof berekent dat dit een te hoog bedrag is en oordeelt dat een deel van het depot terugbetaald moet worden aan FCDB.
De vaststaande feiten
9.2.1.
Onder 2.1. tot en met 2.36. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten de rechtbank is uitgegaan.
In het tussenarrest van 7 mei 2024 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof onder 6.1.2. een overzicht gegeven van de feiten (door het hof beoordeeld als niet of onvoldoende betwist) waarvan het hof op hoofdlijnen is uitgegaan bij de beoordeling van de incidentele vordering tot inzage.
Met grief 1 heeft FCDB enkele onderdelen van de door de rechtbank vastgestelde feiten bestreden.
Voor alle duidelijkheid zal het hof hier een nieuw overzicht geven van de relevante, onbetwiste feiten.
a. Medio 2018 is [geïntimeerde] in contact gekomen met voetbalclub FCDB. [geïntimeerde] had ambitieuze plannen om FCDB te professionaliseren met een investering van € 8.500.000,-- over een periode van vier jaar. Voor de beoogde overname van de club door [geïntimeerde] was goedkeuring nodig van de licentiecommissie betaald voetbal van de KNVB. Om die goedkeuring te verkrijgen heeft FCDB, als licentiehouder, melding gemaakt van de voorgenomen overname door [geïntimeerde] bij die commissie.
b. In afwachting van deze goedkeuring is [geïntimeerde] alvast in FCDB gaan investeren door het verstrekken van leningen/investeringen als hierna nader beschreven, die bij een eventuele overname zouden worden omgezet in aandelenkapitaal.
c. Op 24 juli 2018 hebben [geïntimeerde] en FCDB een “Share Sale and Purchase Agreement” gesloten (hierna: SPA) waarin zij hebben bepaald dat [geïntimeerde] aandelen in het kapitaal van FCDB zal overnemen, onder de opschortende voorwaarde dat deze overname door de licentiecommissie van de KNVB zal worden goedgekeurd.
d. In de SPA en in een daarbij horende “Loanagreement” (hierna: LA) hebben [geïntimeerde] en FCDB ook afspraken gemaakt over een lening van € 250.000,-- die [geïntimeerde] aan de club zal verstrekken voor de periode dat partijen in afwachting zijn van de goedkeuring van de KNVB. Deze periode noemen partijen de transitieperiode (Transitional Period). Met die lening kon FCDB haar liquiditeitstekort van dat moment oplossen.
e. Partijen hebben afgesproken dat alle uitgaven die FCDB tijdens de
transitieperiode op verzoek van [geïntimeerde] zou doen, en waarin niet was voorzien in de begroting van FCDB voor het seizoen 2018-2019, voor rekening van [geïntimeerde] zouden komen en door FCDB zouden kunnen worden verrekend met de lening uit de LA (artikel 6.2. SPA).
f. Een van de voorwaarden die [geïntimeerde] aan het verstrekken van de lening heeft
gesteld, is dat hij voor de duur van de transitieperiode een technisch directeur (TD) en
financieel controller (FC) zou mogen aanwijzen, waarvoor hij de kosten zou dragen. Dit is
bepaald in artikel 6.1. SPA en uitgewerkt in artikel 1.1.1. LA, waarin [geïntimeerde] is aangeduid als ‘creditor’ en FCDB als ‘debtor’:
“ The creditor has the right to appoint a Financial Controller (’FC’) and a Technical Director ('TD') who will be appointed by the Debtor on the effective date of the granting of the loan and who will continue to be appointed during the term of this agreement. The FC and TD shall have duties and powers as set forth in appendix I: by signing this Agreement separately, the CEO declares that he is committed to these duties and powers and shall not, therefore, make and/or execute Independently without the FC and TD's consent any decisions that form part of the duties and powers of the FC and TD. The TD and FC in question will be seconded to the debtor by or on behalf of the creditor or will be employed by the debtor and will report to the CEO and the creditor. The labour costs/fees of the FC and TD shall be borne by creditor.”
g. Onder meer de taken en bevoegdheden van de TD en FC zijn omschreven in Appendix 1 bij de LA. Voor de transitieperiode is daarbij in het bijzonder het volgende bepaald, onder het kopje “Financial Controller”:
“a) All the proposed payments will be submitted to the (interim-) FC and CEO for approval. After approval of both, the concerning payments can be executed. The approval may not be refused on unreasonable grounds.
b)New investments not included in the budget are discussed between (interim ) FC and the CEO.
Such investments shall be made only with the agreement of both Parties. The basic principle is that, if investments are desired by creditor (or the FC and/or TD appointed by it) that are outside the budget, they will be entirely at the expense of creditor.
c) (…)”,
onder het kopje “Technical Director”:
“d) Appointment of players need prior approval of (interim-)TD and CEO. The approval may not be refused on unreasonable grounds.
e) In case (interim-)TD wants new players to be appointed, who do not fit into the players’ budget in accordance with the 2018-2019 budget drawn up, all related costs will be borne by creditor up to and including the end of the employment contract of the player(s) concerned.”
h. Partijen hebben in de LA afgesproken dat bij een overname van de aandelen door [geïntimeerde] het uitstaande bedrag van de lening zal worden omgezet in aandelenkapitaal. Ook hebben zij afgesproken dat indien de overname geen doorgang vindt, FCDB het uitstaande leenbedrag binnen veertien dagen na beëindiging van de LA zal terugbetalen aan [geïntimeerde] (artikel 4.2. LA).
i. Ter uitvoering van de SPA en de LA heeft [geïntimeerde] [persoon A] (hierna: [persoon A] ) aangesteld als FC en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) als TD. Zij beiden zijn omstreeks augustus 2018 bij FCDB aan het werk gegaan om, in opdracht van [geïntimeerde] , samen met de club de plannen van [geïntimeerde] uit te voeren.
j. Ter uitvoering van de LA heeft [geïntimeerde] op 3 augustus 2018 € 250.000,-- aan FCDB ter beschikking gesteld.
k. Nog altijd in afwachting van de beslissing van de KNVB, zijn partijen eind oktober 2018 overeengekomen dat [geïntimeerde] onder voorwaarden aan FCDB aanvullend gelden ter beschikking zal stellen in de vorm van een achtergestelde lening voor het doen van investeringen gedurende de transitieperiode. De afspraken hierover zijn neergelegd in de “Subordinated Loan Agreement” (hierna: de SLA).
l. In artikel 2.1 SLA is bepaald dat [geïntimeerde] een bedrag van maximaal
€ 1.620.000,-- beschikbaar zal stellen voor het doen van investeringen met als doel het
(voetbaltechnisch) professionaliseren van de organisatie en het kunnen aantrekken van
nieuwe spelers. Het gaat hierbij om investeringen waarin niet is voorzien in de oorspronkelijke begroting van FCDB. Het bedrag van € 1.620.000,-- dekt de kosten die (met betrekking tot twaalf spelers) zijn gespecificeerd in de annexen 1 en 2 bij de SLA.
m. In artikel 2.2 SLA hebben partijen een niet-limitatieve opsomming gegeven
van de soorten kosten die zij verstaan onder de investeringen bedoeld in artikel 2.1, waarbij
onder andere staan genoemd: lonen, bonussen, belastingen en sociale premies, kosten van
verzekeringen, huisvestingskosten, makelaarskosten, reis- en verblijfkosten, en andere aan
voetbal gerelateerde zaken zoals bijvoorbeeld werk- en verblijfsvergunningen, kosten van
WyScout et cetera. Al deze kosten komen volgens deze bepaling exclusief voor rekening
van [geïntimeerde] .
n. In artikel 2.3 SLA is bepaald dat indien partijen de investering van
€ 1.620.000,-- wensen te verhogen, zij dit zullen vastleggen in een (extra) annex bij de SLA,
en dat de SLA onverkort van toepassing zal zijn op dit verhoogde bedrag.
o. In artikel 3.1 SLA is bepaald dat [geïntimeerde] de bedragen uit de SLA telkens
vooraf aan FCDB zal betalen, dat wil zeggen voordat FCDB investeringen doet of contracten met spelers aangaat. Dit in verband met de strikte regels van de KNVB
over de begroting. Ook is hier bepaald dat FCDB de uitgekeerde bedragen alleen
zal gebruiken om daarmee de kosten en uitgaven te dekken als bedoeld in artikel 2.2 SLA (
“designated amounts”).
p. Artikel 4 SLA luidt:
“ 4. 1 Any and all contracts with any new players shall be entered into by FCDB as the sole
contracting party to such new players and FCDB will therefore become the owner, tenant or
a party as otherwise qualified in the relevant contract(s).
4.2
Parties have agreed upon a pay back in respect of this Agreement as follows. Any and all
redemption as further defined in this Clause 4 shall take place in as far and to the extent only that as a consequence of a transfer (...) of any contract player by FCDB to a third party income and/or gains are derived by FCDB during the period from 1 January 2019 until 31 August 2021, irrespective of the time at which such transfer takes place, on the condition that [geïntimeerde] shall pay the Investments and Extra-Budgetary Expenses also after the season 2018-2019 in the manner as described in Clause 5.1 hereof. Of the income and gains as a result of the transfer (sale or the alienation under whatever other title) of any contract player by FCDB during the period of 1 January 2018 until 31 August 2021 to a third party only the nett amount shall be eligible for the (re)payment of the subordinated loan, for the purpose of which such nett amount is defined as the amount of such income and/or gains minus:
  • the solidarity contribution and/or training compensation as mentioned in the regulations or the FIFA and/or the KNVB, to be paid to the concerning institution and or party (not being FCDB) regarding the applicable contract player; and
  • any and all reimbursement or payments in respect of a transfer of a contract player made by FCDB to comply with applicable legislation (including and all direct and indirect taxes, excises, levies and the like); and
  • any and all reimbursement or payments in respect of a transfer of a contract player made by FCDB to comply the rules and regulations as at that moment in place of the KNVB, FIFA or UEFA; and
  • any commission or percentages paid to agents/brokers and/or the relevant contract player.
  • any amount that FCDB is obliged or instructed to use for other investments/purposes, due to the licensing regulations and/or (a verdict of) the licensing committee of the KNVB.
  • (This nett amount of income and gains hereinafter: 'Nett lncome')
4.3.
In view of article 4.2, FCDB will provide [geïntimeerde] at the end of each transfer window with a complete overview of the outgoing transfers, the paid costs (by FCDB) and the gained Nett Income.
4.4.
In the event the condition precedent as set forth in Clause 3 sub b) of the SPA is fulfilled and the (licensing committee of the) KNVB has granted its permission to the transaction as contemplated by the SPA, the amount of the subordinated loan shall be qualified as converted into share premium, it being understood that such amount wilt before qualifying as or conversion into share premium be set-off against the principal amount, the interest and any and all ether amounts due and payable to [geïntimeerde] under the Laan Agreement. FCDB will in case of qualification or conversion into share premium be under no obligation to make any (further) payments in respect thereof and [geïntimeerde] will waive and relinquish any and all rights or claims of (re)payment of these loans and/or return on investment. FCDB accepts this waiver of rights.
4.5
Should the condition precedent as set forth in Clause 3 sub b) of the SPA not be fulfilled and (the licensing committee of the) KNVB has not granted its permission to the transaction as contemplated by the SPA, the amount of the subordinated loan will be set-off against the principal amount, the interest and all other amounts due and payable to [geïntimeerde] under the Loan Agreement.
4.6
The subordinated loan shall be repaid by FCDB through the receipt of the Nett Income on the conditions as set forth in Clause 4.2.
4.7
In the event as described in Clause 4.5 thereof and in case no Nett Income will arise or the Nett Income will not be sufficient to repay the subordinated loan or the other loans referred to above, FCDB will be under no obligation to make any further payments in respect thereof and [geïntimeerde] will waive and relinquish any and all rights or claims of repayment of these loans and/or return on investment FCDB accepts this waiver of rights.”
q. Artikel 5.1 SLA luidt:
“In case FCDB would want to exercise the option as mentioned in Clause 3.2 to either prolong a contract with or to purchase a new player, the Parties shall after conducting consultations and negotiations in good faith reach agreement on the terms and conditions of the prolongation and/or purchase and the payment of the purchase price and other costs and expenses thereof or related thereto, whereby [geïntimeerde] shall in principle pay on forehand such purchase price and other costs and expenses thereof or related thereto, which will consist of the same as or similar investments, costs and expenses as defined in the lnvestments and Extra-Budgetary Expenses (see clauses 2.1 and 2. 2 ).”
Het in artikel 5 eerste zin genoemde artikel 3.2 luidt als volgt:
“3.2 FCDB wishes to and will only enter into contracts with any new players for a period equal to the competition season 2018 2019 (…), with the unilateral option for FCDB to prolong the relevant contract(s) for a period to be agreed upon or to acquire the relevant new player by payment of a purchase price.”
r. Op 29 maart 2019 heeft de licentiecommissie van de KNVB besloten geen goedkeuring te verlenen aan een overname van FCDB door [geïntimeerde] . FCDB heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de beroepscommissie licentiezaken van de KNVB.
s. Begin april 2019 kampte FCDB met een begroot liquiditeitstekort tot het eind van het lopende seizoen 2018-2019 van € 874.769,--. Door dit tekort aan liquiditeit kwam de bestaande licentie van de KNVB in gevaar.
t. FCDB heeft het tekort besproken met [geïntimeerde] en [persoon A] . Daarna heeft [geïntimeerde] op 8 april 2019 het bedrag van € 874.769,-- betaald uit het depotbedrag onder de notaris, dat bedoeld was als zekerheid voor de betaling van [geïntimeerde] onder de SPA, nadat de KNVB met de toetreding van [geïntimeerde] als aandeelhouder zou hebben ingestemd. Met deze betaling van € 874.769,-- beliep het totale bedrag dat [geïntimeerde] aan FCDB had betaald onder de SLA
€ 3.104.155,--.
u. [persoon A] heeft vervolgens de aanvullende annexen 3 en 4 bij de SLA opgesteld. Dit gebeurde op verzoek van FCDB omdat de accountant om een onderbouwing had gevraagd. De annexen 3 en 4 zijn door [geïntimeerde] van een handtekening voorzien.
v. Op 24 mei 2019 heeft [persoon A] aan de externe controller van FCDB een eerste versie gestuurd van een kostenoverzicht, met daarop onder kolom A (Expenses) een lijst met 30 kostenposten en onder kolom B (Recap) een overzicht van de door [geïntimeerde] aan FCDB uitbetaalde bedragen.
De bedragen, die hij had opgenomen in het hiervoor in l. genoemde overzicht bij annex 1 en 2 als zijnde de daadwerkelijke kosten heeft [persoon A] overgenomen in het kostenoverzicht van 24 mei 2019. In het begeleidende mailbericht bij dit kostenoverzicht schrijft [persoon A] :
“here in the attachment, you can find the framework of expenses and their coverage related with players which were attracted in the frame of [geïntimeerde] intention or related to the decisions made by him. Some figures are should be clarified, but I think it will be useful as a framework.".
w. Naar aanleiding van dit mailbericht heeft overleg plaatsgevonden met de externe
controller en met de heren [persoon C] (lid van de Raad van Commissarissen) en [persoon D]
(manager facilitaire zaken) van FCDB. Daarna heeft [persoon A] nog diezelfde dag,
24 mei 2019, een mailbericht gestuurd aan de heren [persoon C] , [persoon D] en [persoon E] van
FCDB met de tekst:
“As agreed, we calculated all costs related to the players which we attracted to the club by [geïntimeerde] or related to the decisions initiated by him.
The total amount of the costs - 2 915,5K EUR
The total amount of recap from [geïntimeerde] side - 3 454K EUR
The difference - 539K EUR ( [geïntimeerde] has transferred more than needed)
The detailed calculation is in the attached files (...).
Hope to discuss this with you tomorrow.”
Bij dit mailbericht zat als bijlage een aangepaste versie van het kostenoverzicht, met
daarop onder kolom A (Expenses) een lijst met 36 kostenposten voor totaal € 2.915.500,--,
onder kolom B (Recap) alle door [geïntimeerde] aan FCDB uitbetaalde bedragen tot een
totaal van € 3.454.155,--, en onder kolom C (Difference) het verschil tussen A en B, te weten
€ 538.655,--. In de bedragen in kolommen B en C is begrepen het bedrag van € 250.000,-- dat onder de LA aan FCDB ter beschikking was gesteld.
x. In een mailbericht van 30 mei 2019 heeft [persoon A] aan leden van de Raad van
Commissarissen en directie van FCDB onder andere het volgende geschreven:
“On behalf of [geïntimeerde] , I am forwarding you the following.
(...)
According to Investment Agreement (…)(hof: SLA), [geïntimeerde] became a responsible for the cost regarding the players which were attracted by him or in the frame of decisions made by him (or on behalf of him). For these purposes, [geïntimeerde] had transferred to the club 3204K EUR (3104K EUR in the frame of Investment Agreement (SLA) and 100K EUR through the agreement with V.A. Lounge).
Together with the club’s accountant we have calculated all costs regarding the players which were attracted by [geïntimeerde] or in the frame of decisions made by him (or on behalf of him) in the amount of 2915K EUR.
The difference between transferred money and the obligations are in the amount of 289K EUR. It is worth emphasizing that this difference in investors cash-flow occurred because of the club’s need to gain the accountant’s signature (the money was transferred in goodwill despite we did not agree with the final transaction’s amount).”
y. Vóór 1 juli 2019 moest FCDB een sluitende begroting voor het seizoen
2019/2020 indienen bij de KNVB. FCDB kampte in die tijd met een ernstig
liquiditeitsprobleem.
z. In een mailbericht aan [persoon A] van 26 juni 2019 (prod. 10 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft FCDB [geïntimeerde] aangesproken om uiterlijk op 1 juli 2019 € 625.000,-- aan de club te betalen, met een beroep op artikel 3.1 van de SLA. FCDB ging er op dat moment van uit dat de(spelers)kosten onder de SLA voor het komend seizoen omstreeks € 700.000,-- zouden bedragen, en dat [geïntimeerde] over het lopend seizoen € 74.113,-- te veel had betaald. Een bijgewerkte versie van het kostenoverzicht waaruit bleek hoe FCDB kwam tot het bedrag van € 74.113,-- en een overzicht van de kosten voor het nieuwe seizoen 2019/2020 voor zes bij naam genoemde spelers was bijgesloten.
aa. In reactie daarop heeft [persoon A] in een mailbericht van 27 juni 2019 (prod. 11 bij conclusie van antwoord in conventie) een reactie gegeven op het kostenoverzicht en daarin enkele kostenposten erkend, en bij andere kostenposten vragen gesteld. Het mailbericht bevatte geen reactie op het overzicht van de kosten voor het nieuwe seizoen voor de zes spelers en het daarmee samenhangende verzoek van FCDB tot betaling van € 625.000,--.
bb. In de dagen daarna hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen [geïntimeerde]
en FCDB over mogelijke oplossingen voor het liquiditeitstekort en de eventuele
terugbetaling van de geleende/geïnvesteerde gelden in het geval de KNVB de overname van de club door [geïntimeerde] definitief niet zou goedkeuren. In dat verband werd onder meer gesproken over de verkoop van spelers.
cc. In een brief van 5 juli 2019 heeft FCDB [geïntimeerde] in gebreke gesteld en een
laatste termijn gegeven om alsnog aan zijn (betalings)verplichtingen uit hoofde van de SLA
en aan overige afspraken te voldoen. Op basis van het meegestuurde kostenoverzicht ging
FCDB er op dat moment van uit dat het saldo voor het seizoen 2018/2019 nihil was.
FCDB sommeerde [geïntimeerde] om uiterlijk 8 juli 2019 om 17:00 uur een bedrag van
€ 698.628,-- te betalen voor spelerskosten voor het nieuwe seizoen en een bedrag van
€ 115.000,-- aan andere kosten. Op verzoek van de raadsman van [geïntimeerde] is deze termijn
verlengd tot 9 juli 2019 om 10:00 uur.
dd. In een brief van 8 Juli 2019 heeft [geïntimeerde] betwist dat hij gehouden zou zijn
spelerskosten voor het hele seizoen vooraf te betalen. Ook heeft hij daarin een beroep
gedaan op opschorting, omdat FCDB had verzuimd deugdelijke en sluitende
overzichten te verstrekken van de besteding van de gelden die [geïntimeerde] aan de club had
verstrekt. [geïntimeerde] meende over het seizoen 2018/2019 € 272.000,-- te veel te hebben
betaald. [geïntimeerde] heeft aan de sommatie tot betaling van FCDB van 5 juli 2019 geen
gehoor gegeven.
De advocaat van [geïntimeerde] heeft als bijlage bij zijn brief een aangepaste versie gevoegd van het hierboven onder v., w., x. en z. genoemde kostenoverzicht. Deze aangepaste versie is door FCDB overgelegd als prod. 15 bij conclusie van antwoord (zie ook onder 9.35.).
ee. In een brief van 9 juli 2019 heeft FCDB aan [geïntimeerde] laten weten te hebben
besloten de SLA op grond van artikel 6:265 BW per 1 juli 2019 (partieel) te ontbinden voor
zover daaraan (nog) geen uitvoering is gegeven. FCDB heeft hierbij aangegeven [geïntimeerde] aansprakelijk te houden voor haar schade.
ff. Op 15 juli 2019 heeft [geïntimeerde] verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir
beslag in verband met een gestelde vordering op FCDB wegens het aanwenden van
de ter beschikking gestelde bedragen voor andere doeleinden dan waarvoor zij door [geïntimeerde]
zijn verstrekt. Na een behandeling op zitting heeft de voorzieningenrechter dit verzoek bij
beschikking van 25 juli 2019 afgewezen.
gg. Op 16 juli 2019 heeft de Beroepscommissie licentiezaken betaald voetbal van de
KNVB het door FCDB ingediende beroep ongegrond verklaard. Daarmee stond vast
dat de voorgenomen aandelenoverdracht aan [geïntimeerde] definitief niet kon doorgaan.
hh. In een brief van 5 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] FCDB gesommeerd om
uiterlijk 13 augustus 2019 twee betalingen aan [geïntimeerde] te doen. [geïntimeerde] eiste € 1.795.087,--
uit hoofde van de SLA omdat FCDB het ter beschikking gestelde geld (deels) verkeerd zou hebben besteed. [geïntimeerde] eiste daarnaast terugbetaling van de lening van € 250.000,-- onder de LA.
ii. FCDB heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven, waarna [geïntimeerde] op
20 augustus 2019 de inleidende dagvaarding heeft uitgebracht.
jj. Bij brief van 30 augustus 2019 heeft FCDB van [geïntimeerde] betaling gevorderd van een bedrag van € 300.345,--, na verrekening van haar vordering van € 550.435,-- (+pm) met de vordering van [geïntimeerde] van € 250.000,-- uit de LA.
9.2.2.
Ten aanzien van ff. overweegt het hof nog als volgt. FCDB heeft betoogd (memorie van grieven nr. 80) dat de voorzieningenrechter de afwijzing van het verzochte beslag heeft gebaseerd op de erkenning van [geïntimeerde] ter zitting bij de voorzieningenrechter dat FCDB
€ 625.0000,-- van hem te vorderen had inzake spelerskosten voor seizoen 2019/2020. FCDB spreekt in dit verband van een (gerechtelijke) erkenning. [geïntimeerde] voert aan (memorie van antwoord nr. 3.6) dat hij heeft betwist een bedrag van € 625.0000,-- in het kader van spelerskosten voor seizoen 2019/2020 aan FCDB verschuldigd te zijn. Hij verwijst daartoe naar de conclusie van antwoord, waarin hij de overweging van de voorzieningenrechter gemotiveerd betwist.
Voor zover FCDB heeft bedoeld te betogen dat er sprake is van een gerechtelijke erkentenis door [geïntimeerde] , gaat dit niet op omdat niet aan de daarvoor geldende vereisten uit artikel 154 Rv is voldaan. Wat [geïntimeerde] al dan niet heeft gezegd ter zitting bij de voorzieningenrechter geldt niet als een erkenning in dit huidige geding. Het hof heeft dan ook niet als onbetwist feit in bovenstaand overzicht opgenomen dat [geïntimeerde] € 625.000,-- aan spelerskosten voor seizoen 2019/2020 aan FCDB verschuldigd was.
Het geding in de hoofdzaak in principaal en incidenteel hoger beroep, en in het incident
9.3
Voor een overzicht van het geding bij de rechtbank, verwijst het hof naar 6.2.1. tot en met 6.2.4. van het tussenarrest. Hieronder in 9.3.1. tot en met 9.3.4. geeft het hof voor alle duidelijkheid nogmaals een overzicht van de hoofdzaak in het geding in hoger beroep (zie ook onder 6.3.1. tot en met 6.3.4. van het tussenarrest). In 9.3.5. en 9.3.6. wordt het incident beschreven.
9.3.1.
FCDB heeft bij haar memorie van grieven haar eis in reconventie gewijzigd en vermeerderd. Zij vordert nu, naast gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis, samengevat:
  • I.a.veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 98.461,76 aan FCDB, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 1 juli 2019;
  • I.b.veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de schade van FCDB als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van diens verplichtingen uit hoofde van de SPA, de LA en/of de SLA, bestaande uit € 15.367,88 en € 19.446,--, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juli 2019;
  • II.a.veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 565,111,-- vermeerderd met de wettelijke rente over de onderdelen van dat bedrag zoals vermeld in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep;
  • II.b.een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens FCDB uit hoofde van de SPA, de LA en de SLA en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door FCDB geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze tekortkomingen en als gevolg van de (partiële) ontbinding van de SLA;
  • II.c.veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan FCDB van de (overige) door FCDB geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente;
  • III.a.bepaling dat het in deze te wijzen arrest in de plaats treedt van het “joint statement” als bedoeld in art. 5.1 (i) van en Schedule 2 bij de Escrow Agreernent (ex art. 3:300 lid 2 BW), danwel dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte “written instruction” als bedoeld in art. 5.1 (ii) van de Escrow Agreement van [geïntimeerde] (ex art. 3:300 lid 1 BW) voor een bedrag gelijk aan het onverschuldigde deel van de door FCDB (door storting in escrow) verrichte betaling;
  • III.b.veroordeling van [geïntimeerde] tot (terug)betaling van het deel van het door FCDB bedrag betaalde bedrag ad € 248.086,-- dat na vrijgave van het Escrow Amount nog heeft te gelden als onverschuldigd betaald, vermeerderd met wettelijke rente.
In dit arrest zal naar de vorderingen van FCDB worden verwezen onder verwijzing naar bovenstaande nummers/letters.
9.3.2.
FCDB heeft acht grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis en geconcludeerd tot, kort gezegd:
  • gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis, naar het hof begrijpt: voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen en de vorderingen van FCDB zijn afgewezen;
  • afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie;
  • toewijzing van de gewijzigde eis van FCDB in reconventie;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijk door FCDB gemaakte proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
9.3.3.
[geïntimeerde] heeft, samengevat, in principaal hoger beroep geconcludeerd tot het volgende, waarbij de letters worden vermeld zoals genoemd in het petitum van de memorie van antwoord in principaal hoger beroep/memorie van grieven :
  • (a)bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij is geoordeeld dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op betaling door FCDB van een bedrag ad € 61.680,-- en op betaling van een bedrag van € 250.000,-- en een bedrag van € 7.335,--, dus in totaal € 319.015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019;
  • (c)afwijzing van de vorderingen I, II en III van FCDB in reconventie.
9.3.4.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep zes grieven aangevoerd en zijn eis in conventie vermeerderd. Hij heeft geconcludeerd tot toewijzing van die gewijzigde vordering, met veroordeling van FCDB in de proceskosten. Hij vordert nu:
  • (b)te bepalen dat het FCDB niet zal zijn toegestaan het hierboven genoemde bedrag van € 319.015 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019) te verrekenen;
  • (e)FCDB te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van de door [geïntimeerde] ter beschikking gestelde gelden onder de SLA van in totaal
€ 3.104.155,--;
  • (f)FCDB te veroordelen aan [geïntimeerde] te voldoen het bedrag dat het positief saldo vormt van de lening van [geïntimeerde] ad € 3.104.155,-- minus het bedrag dat door FCDB uit de rekening en verantwoording daadwerkelijk zal blijken te zijn besteed aan de genoemde doeleinden in het Kostenoverzicht;
  • (g)te verklaren voor recht, primair dat de verplichting van FCDB uit hoofde van artikel 4.2 in combinatie met artikel 4.6 en artikel 4.3 SLA (terugbetaling lening [geïntimeerde] en inzicht geven in de transfers) ook na de partiële ontbinding van de SLA door FCDB is blijven voortbestaan, of subsidiair te verklaren voor recht dat FCDB ongerechtvaardigd is verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW als gevolg van het tenietgaan van de verbintenis die op haar krachtens de hiervoor genoemde artikelen van de SLA heeft gerust en als gevolg waarvan [geïntimeerde] schade lijdt;
  • (h)FCDB te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen primair het bedrag dat aan de hand van de in het (hierna te melden) incident gevorderde documenten als Nett Income zal zijn vastgesteld, dan wel subsidiair aan [geïntimeerde] te betalen het door FCDB vastgestelde bedrag aan Nett Income van € 721.532,50, dan wel meer subsidiair aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag aan Nett Income dat door het hof in goede justitie zal worden bepaald, te vermeerderen met aanspraken van [geïntimeerde] die bestaan op doorverkooppercentages uit de uitgaande transfers in de betreffende periode van spelers en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het einde van een transfer-window over de bedragen die door FCDB per die datum verschuldigd werden aan [geïntimeerde] , tot aan de dag van gehele voldoening;
  • (i)vast te stellen dat de rechtbank in het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld, dat het ontbreken van additionele financieringsafspraken in een annex bij de SLA, niet bindend is voor de vaststelling of zulke voorwaarden tussen partijen zijn overeengekomen (r.o. 11.30 van het bestreden vonnis) en te oordelen dat als gevolg van het ontbreken van nadere afspraken in een annex, FCDB reeds om die reden geen aanspraak kan maken op de gevorderde additionele betaling van € 565.111,-- voor kosten van spelers;
  • (j)vast te stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de rechtbank de toegewezen vorderingen van FCDB heeft mogen verrekenen met de lening van
€ 250.000,-- die door [geïntimeerde] op basis van de LA aan FCDB ter beschikking is gesteld en deze verrekening alsnog af te wijzen;
- (
(k)vordering III sub (a) van FCDB in het principaal appel gelijkelijk van toepassing te laten zijn ter zake van de aan [geïntimeerde] toe te wijzen bedragen.
In dit arrest zal naar de vorderingen van [geïntimeerde] worden verwezen onder verwijzing naar bovenstaande letters.
9.3.5.
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie in het incidenteel hoger beroep een incidentele vordering
(d)op de voet van artikel 843a Rv ingesteld. [geïntimeerde] vordert in het incident dat FCDB verplicht wordt om binnen 7 dagen na betekening van een daartoe door het hof genomen besluit, [geïntimeerde] inzage te geven in alle uitgaande transfers en de daarbij behorende onderliggende transferdocumenten (digitale documenten daaronder mede begrepen), die hebben plaatsgevonden in de periode januari 2019 tot en met 31 augustus 2021. Dit, volgens [geïntimeerde] , teneinde het bedrag aan Nett Income en daarmee de terugbetalingsverplichting van FCDB respectievelijk de schade van [geïntimeerde] over het geheel van uitgaande transfers over de genoemde periode te kunnen vaststellen.
9.3.6.
FCDB heeft verweer gevoerd in het incident.
9.3.7.
Het hof heeft vervolgens in het tussenarrest:
  • geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is in deze zaak te beslissen,
  • geoordeeld dat op de geschillen van partijen in deze zaak Nederlands recht van toepassing is,
  • de beslissing over de vordering in het incident aangehouden,
  • ook de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden,
  • de hoofdzaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, en
  • elk verder oordeel in de hoofdzaak aangehouden.
9.4.
De grieven in principaal en incidenteel hoger beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Als eerste zal het hof ingaan op de door FCDB bij brief van 9 juli 2019 ingeroepen partiële ontbinding van de SLA, omdat deze belangrijke gevolgen heeft voor de verdere afhandeling van het geschil tussen partijen. Vervolgens zullen de diverse (andere) vorderingen van partijen, zoals in hoger beroep gewijzigd, aan bod komen.
Partiële ontbinding
9.5.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] onvoldoende, althans onvoldoende kenbaar gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank (onder 11.37) dat FCDB met haar brief van 9 juli 2019 de SLA rechtsgeldig partieel heeft ontbonden omdat [geïntimeerde] in verzuim was zijn verplichtingen uit de SLA na te komen. [geïntimeerde] gaat in het incidenteel hoger beroep (onder meer memorie van grieven in incidenteel hoger beroep grief III en nr 5.10) ook uit van die ontbinding en neemt stellingen in over de gevolgen van die ontbinding. Ook FCDB heeft dit zo opgevat en mogen opvatten dat [geïntimeerde] berust in die ontbinding (memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep nr. 25). Alleen al op grond hiervan kan er van worden uitgegaan dat er sprake is van een rechtsgeldige partiële ontbinding van de SLA.
Voor het geval [geïntimeerde] heeft willen betogen dat zij op 1 juli 2019 niet in verzuim was en dat de buitengerechtelijke ontbinding door FCDB niet rechtsgeldig was, overweegt het hof als volgt (9.6. tot en met 9.15.).
9.6.
FCDB is in haar brief van 9 juli 2019 overgegaan tot de buitengerechtelijke ontbinding omdat [geïntimeerde] in (onder meer) haar brief van 8 juli 2019 en de daaraan voorafgaande contacten en correspondentie duidelijk had gemaakt geen betalingen voor het nieuwe seizoen 2019/2020 te willen doen. Volgens FCDB vloeide uit artikel 5.1 SLA voort dat [geïntimeerde] vóór 1 juli 2019 de kosten diende te betalen van de zes spelers die op zijn initiatief voor een periode langer dan het seizoen 2018/2019 waren gecontracteerd (door verlenging of aankoop). FCDB heeft het in dit kader benodigde bedrag begroot op € 625.000,-- (circa € 700,000,-- voor de bewuste zes spelers, verminderd met een bedrag van ruim 74.000,-- dat [geïntimeerde] volgens de toenmalige berekening van FCDB teveel had betaald). In het mailbericht aan [persoon A] van 26 juni 2019 (zie onder 9.2.1. z.) heeft zij er bij [persoon A] op aangedrongen dat [geïntimeerde] dit bedrag vóór 1 juli 2019 zou betalen.
9.7.
[geïntimeerde] lijkt aan te voeren dat FCDB de door [geïntimeerde] vóór het mailbericht van 26 juni 2019 al ter beschikking gestelde bedragen niet voor de juiste doeleinden heeft gebruikt, zodat er op dat moment sprake was van crediteursverzuim van FCDB en een opschortingsrecht van [geïntimeerde] . Daarnaast kan uit het betoog van [geïntimeerde] over de betreffende zes spelers (onder meer in zijn memorie van antwoord/memorie van grieven nrs 3.34 en 5.24 tot en met 5.28) worden opgemaakt, dat de kosten voor deze zes spelers volgens [geïntimeerde] niet voor zijn rekening dienden en dienen te komen.
9.8.
Het hof overweegt als volgt.
9.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] (naast de lening van € 250.000,-- zoals overeengekomen in de LA), na 8 april 2019 inmiddels een bedrag van € 3.104.155,-- aan FCDB had betaald (zie ook onder 9.2.1. t.).
Vervolgens is er in de periode na 8 april 2019 een verder oplopende discussie ontstaan over de vraag of [geïntimeerde] dit volledige bedrag terecht heeft betaald en over de wijze waarop FCDB de door [geïntimeerde] betaalde bedragen heeft aangewend.
Bij de hierna volgende overwegingen verwijst het hof onder andere naar de onder 9.2.1. dd. genoemde meest complete versie van het meermaals aangepaste kostenoverzicht, deze versie hierna aan te duiden als: het Kostenoverzicht.
De rechtbank heeft onder 10.14 en 11.4. terecht en op goede gronden geoordeeld dat een totaalbedrag van € 2.915.500,--, bestaande uit de kostenposten onder A 1. tot en met A 36. van het Kostenoverzicht op grond van de afspraken van partijen voor rekening van [geïntimeerde] kwam. Hiertoe heeft de rechtbank in de overwegingen 10.11. en 10.14. weergegeven en beoordeeld wat de rol en positie was van de door [geïntimeerde] aangestelde FC [persoon A] . Deze had de bevoegdheid om namens [geïntimeerde] vooraf zijn goedkeuring te verlenen voor uitgaven door FCDB, zoals ook vastgelegd in Appendix 1 bij de LA. Hij was ook vrijwel dagelijks op de club aanwezig. Uiteindelijk heeft hij toen er discussie tussen partijen ontstond, de eerste en latere versies van het kostenoverzicht gemaakt. In de daaropvolgende communicatie tussen partijen (zie hierover ook onder 9.2.1. v. tot en met x.), heeft [persoon A] tegenover onder meer directie en leden van de Raad van Commissarissen erkend dat genoemde posten A 1. tot en met A 36. verband hielden met spelers die door [geïntimeerde] voor FCDB waren aangetrokken. Mede op basis daarvan is de rechtbank tot het terechte oordeel gekomen dat er toestemming was van [geïntimeerde] ten aanzien van genoemde posten. FCDB heeft dit in hoger beroep nog nader toegelicht (memorie van grieven nrs 45 tot en met 53). Zij heeft daarbij vermeld dat [persoon A] “bovenop” de financiële administratie van FCDB zat en daarin inzage had. Volgens FCDB had [persoon A] zelfs doorlopend inzage in het banksaldo van FCDB. FCDB legt daarnaast in hoger beroep verklaringen over van CEO [persoon F] en financieel medewerker [persoon G] . Zij bevestigen de geschetste gang van zaken, waarbij [persoon G] nog verklaart dat hij wekelijks overleg had met [persoon A] over de betaling van facturen en dat het [persoon A] was die daar akkoord op gaf. [geïntimeerde] heeft tegen dit alles geen grieven gericht en de stellingen van FCDB op dit punt niet betwist. In de memorie van antwoord is behalve één stelling in het kader van de fiscale verzuimboetes (zie nr 3.19) niets aangevoerd over de rol van [persoon A] . Het hof gaat er dan ook van uit dat de hierboven beschreven nauwe betrokkenheid van [persoon A] bij alle financiële transacties vaststaat.
Gelet op het voorgaande neemt ook het hof tot uitgangspunt dat het totaalbedrag van
€ 2.915.500,-- was samengesteld uit posten die voor rekening van [geïntimeerde] kwamen en als zodanig niet terugbetaald hoefde te worden. Zoals hierna onder 9.35. en 9.36. zal blijken, waren er daarnaast ten tijde van deze discussie tussen partijen nog diverse andere posten die óók voor rekening van [geïntimeerde] kwamen. [geïntimeerde] had dus niet te veel maar zelfs te weinig aan FCDB betaald, zodat van een terugbetalingsverplichting en crediteursverzuim van FCDB geen sprake was. (De afwijzing van vordering om nu nog rekening en verantwoording af te leggen, volgt onder 9.16.)
Anders dan [geïntimeerde] lijkt te betogen, was er eind juni/begin juli 2019 dus geen sprake van een opschortingsrecht van [geïntimeerde] ten opzichte van de vordering van FCDB om spelerskosten voor het seizoen 2019/2020 te voldoen.
9.10.
Ter beoordeling ligt dan de vraag voor of FCDB terecht van [geïntimeerde] verlangde dat hij de kosten van de bewuste spelers voor het seizoen 2019/2010 vóór 1 juli 2019 zou voldoen.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden onder 11.26. tot en met 11.29. en 11.32. overwogen en geoordeeld dat:
  • de door [geïntimeerde] toegezegde leningen in beginsel alleen op het seizoen 2018/2019 zagen en dat dat gevolgen had voor het afsluiten en verlengen van spelerscontracten,
  • wat partijen afspraken over spelerscontracten met een langere looptijd en het dragen van de kosten daarvan, volgt uit de artikelen 3.2 en 5.1 SLA (zie onder 9.2.1. q),
  • deze artikelen voor FCDB de mogelijkheid meebrachten om bestaande contracten te verlengen of nieuwe contracten aan te gaan voor een langere looptijd dan het seizoen 2018/2019, in goed overleg met [geïntimeerde] ,
  • [geïntimeerde] bij het bereiken van overeenstemming dan in beginsel op voorhand alle kosten daarvan als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 SLA zou betalen,
  • deze afspraak betekent dat zijn betalingsverplichting voor spelerskosten zich ook kon uitstrekken tot na het seizoen 2018/2019,
  • gelet op de bepalingen in Appendix 1 bij de LA [persoon B] als TD degene was die namens [geïntimeerde] samen met de CEO van de club kon beslissen over het aantrekken van nieuwe spelers of het aanbieden van nieuwe contracten aan spelers, met gevolgen voor de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde] , eventueel tot na het seizoen 2018/2019,
  • [geïntimeerde] de kosten voor spelers die met zijn goedkeuring waren gecontracteerd
in beginsel ‘op voorhand’ moest betalen (artikelen 3.1 en 5.1 SLA, zie onder 9.2.1. o en q),
  • vaststaat dat deze afspraak over een betaling op voorhand verband hield met regelgeving van de KNVB, die meebracht dat [geïntimeerde] het volledige bedrag aan kosten voor de betreffende spelers voor het seizoen 2019/2020 in beginsel vóór 1 juli 2019 moest betalen (of althans vóór 1 juli 2019 een schriftelijke verklaring moest afgeven dat hij zou instaan voor betaling, onder opgave van een uiterste datum van betaling), en
  • FCDB deze dekking in de begroting nodig had om een licentie te verkrijgen van de KNVB.
9.11.
[geïntimeerde] heeft voorts geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank (onder 11.30.) dat FCDB voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verlenging van de contracten van spelers [speler D] , [speler E] en [speler F] is gebeurd op verzoek van of met instemming van [persoon B] en dat [geïntimeerde] op grond van artikel 5.1. SLA gehouden was de kosten van deze drie spelers ook voor het seizoen 2019/2020 te betalen. In de memorie van antwoord (nr. 3.34) betwist hij slechts de hoogte van de door FCDB in verband met deze spelers aangevoerde kosten in het kader van de door FCDB gevorderde schadevordering.
9.12.
In hoger beroep hebben partijen gedebatteerd over de stelling van FCDB dat [geïntimeerde] ook de langere contractsduur van de spelers [speler A] , [speler B] en [speler C] heeft goedgekeurd en daarom ook de kosten van deze spelers voor seizoen 2019/2020 vóór 1 juli 2019 diende te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat FCDB haar betoog ten aanzien van deze drie spelers beter had dienen te onderbouwen.
In hoger beroep heeft FCDB hiertoe onder meer de producties 66 ( [speler A] ), 67 ( [speler B] ) en 68 ( [speler C] ) overgelegd. In deze producties zijn respectievelijk overgelegd:
  • een mail tussen de zaakwaarnemer van [speler A] en [persoon B] ,
  • een door [geïntimeerde] getekende calculatie met de langere contractsduur ( [speler B] ), en
  • een mailbericht van [persoon H] en een arbeidsovereenkomst ( [speler C] ).
Daarnaast heeft FCDB ook overgelegd een verklaring van [persoon H] over de gang van zaken rondom deze spelerscontracten (prod. 73) en een overzicht van de loonspecificaties over de seizoenen na seizoen 2018/2019 (prod. 71). Al deze stukken wijzen op de juistheid van de stellingen van FCDB. In het licht van deze concrete en specifieke stukken had van [geïntimeerde] verwacht mogen worden dat hij zijn betwisting van de goedkeuring van de langere contractsduur van deze drie spelers nader had onderbouwd dan de globale stellingen in nr. 3.34 van de memorie van antwoord. Aldus stelt het hof als onvoldoende betwist vast dat [geïntimeerde] (al dan niet via [persoon B] ) ook met de langere contractsduur van [speler A] , [speler B] en [speler C] akkoord is gegaan.
9.13.
Het bovenstaande betekent dat FCDB terecht stelt dat op [geïntimeerde] de verplichting rustte om vóór 1 juli 2019 de (extra) kosten van de onder 9.11. en 9.12. genoemde zes spelers (hierna gezamenlijk: de Spelers) te betalen.
9.14.
Aan het voorgaande doet niet af dat deze verplichtingen niet waren vastgelegd in een Annex bij de SLA, zoals [geïntimeerde] stelt onder verwijzing naar artikel 2.3 SLA. Volgens [geïntimeerde] komen extra uitgaven pas na vastlegging in een annex voor rekening en risico van [geïntimeerde] (memorie van grieven incidenteel hoger beroep nrs 5.24 tot en met 5.28).
Het hof begrijpt de stellingen van FCDB in eerste aanleg en hoger beroep aldus, dat volgens haar de annexen bij de SLA met name zagen op de buiten de begroting van 2018/2019 vallende extra investeringen en niet zozeer op verplichtingen in verband met contracten van spelers die doorliepen na dat seizoen.
Het hof overweegt als volgt. De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Redelijkheid en billijkheid spelen hierbij een rol.
Het hof is mede op basis van de feitelijke handelwijze van partijen van oordeel dat de letterlijke uitleg van [geïntimeerde] van artikel 2.3 SLA niet kan worden gevolgd. Indien uit andere bewijsstukken blijkt (zie onder 9.12.) dat FCDB en [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 3.2 in verbinding met 5.1 SLA zijn overeengekomen dat de contractsduur van de Spelers voor rekening en risico van [geïntimeerde] doorloopt na het seizoen 2018/2019, doet het enkel niet vastgelegd zijn in een annex bij de SLA geen afbreuk aan deze afspraak. Zoals [geïntimeerde] zelf ook naar voren brengt (memorie van grieven incidenteel hoger beroep nummer 5.25), is het doel van vastlegging in een annex om daarmee de instemming door [geïntimeerde] met zulke aanvullende uitgaven te kunnen aantonen. [geïntimeerde] heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat partijen met artikel 2.3 SLA hebben bedoeld dat die instemming niet op andere wijze zou mogen worden aangetoond. Bovendien bevestigt de wijze waarop partijen daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan de SLA, de uitleg dat ook verplichtingen voor [geïntimeerde] konden ontstaan zonder te zijn vastgelegd in een Annex bij de SLA.
Dit alles betekent ook dat vordering (i) van [geïntimeerde] wordt afgewezen.
9.15.
Als onvoldoende betwist staat ook vast dat het bij de salarissen van de Spelers ging om in elk geval een substantieel bedrag van minimaal enkele honderdduizenden euro’s (zie ook bijlage 3 bij de brief van 5 juli 2019 van FCDB aan [geïntimeerde] , prod. 12 bij conclusie van antwoord in conventie). Nu [geïntimeerde] naar aanleiding van de brieven van FCDB van 26 juni 2019 en 5 juli 2019 te kennen heeft gegeven niet te zullen overgaan tot betaling (onder meer in de brief van 8 juli 2019), was hij in verzuim en heeft FCDB de SLA rechtsgeldig partieel ontbonden per 9 juli 2019.
Voorzover [geïntimeerde] heeft bedoeld te betogen dat er sprake was van schuldeisersverzuim van FCDB omdat zij niet transparant was over transferkosten leidt dit niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank onder 11.35. dat er vóór 1 juli 2019 nog geen sprake was van een dergelijke verplichting van FCDB en dus ook niet van schuldeiserverzuim. Ook dit verweer van [geïntimeerde] kan dus niet slagen.
Beroep op rekening en verantwoording
9.16.
Het bovenstaande brengt mee dat het door [geïntimeerde] onder (e) gevorderde gebod aan FCDB om rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van de door [geïntimeerde] ter beschikking gestelde gelden onder de SLA van € 3.104.155,--, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof heeft immers hierboven vastgesteld dat FCDB onder de SLA recht had op betaling door [geïntimeerde] van € 2.915.500,--. Verderop onder 9.36. zal het hof uitwerken dat [geïntimeerde] zelfs nog meer aan FCDB had dienen te betalen dan € 3.104.155,--. Het ging hier om diverse tussen partijen overeengekomen en door [geïntimeerde] of door [persoon A] namens [geïntimeerde] geaccordeerde kosten. In dat verband verwijst het hof ook naar 9.9., waarin is vastgesteld hoe nauw [persoon A] bij de financiële transacties in de bewuste periode betrokken was. [geïntimeerde] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat ondanks dit alles, een aparte rekening en verantwoording zou leiden tot de conclusie dat FCDB de ontvangen bedragen niet juist heeft aangewend.
Dit betekent dat ook vordering (f) tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag dat zou voortkomen uit de rekening en verantwoording niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit nog daargelaten dat de desbetreffende vordering van [geïntimeerde] onvoldoende is gespecificeerd en ook om die reden niet toegewezen zou kunnen worden.
Gevolgen partiële ontbinding voor vordering Spelers-kosten van na seizoen 2018/2019
9.17.
Zoals beide partijen ook naar voren brengen is het gevolg van de partiële ontbinding van de SLA, dat partijen vanaf 9 juli 2019 bevrijd zijn van hun toekomstige verbintenissen uit hoofde van de SLA. Zij worden in beginsel ook bevrijd ten aanzien van nog niet nagekomen verplichtingen onder de SLA, die al vóór de ontbinding nagekomen hadden moeten worden.
9.18.
Dit betekent, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, dat de verplichtingen van FCDB tot terugbetaling van de bedragen die zijn betaald op basis van de SLA en tot het geven van inzicht in de transfers (artikel 4.2. in verbinding met 4.6 en 4.3 SLA) niet zijn blijven voortbestaan na de partiële ontbinding. Deze verplichtingen zijn wel ‘geraakt’ door de ontbinding. De primaire vordering (g) van [geïntimeerde] komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
9.19.
Het subsidiaire beroep van [geïntimeerde] op ongerechtvaardigde verrijking komt verderop in dit arrest onder 9.26. aan de orde.
9.20.
De partiële ontbinding van de SLA heeft ook tot gevolg dat de vordering van FCDB tot betaling van de kosten van de Spelers voor de seizoenen na 2018/2019 in elk geval niet kan worden toegewezen met als grondslag nakoming van de SLA, zoals FCDB zelf ook als uitgangspunt aanvoert.
9.21.
Volgens FCDB bedragen die spelerskosten voor de seizoenen na 2018/2019
€ 565.111,-- (memorie van grieven nr. 115). FCDB voert aan dat genoemde verplichting van [geïntimeerde] tot betaling van deze kosten ook voortvloeit uit artikel 6.2. SPA in verbinding met Appendix 1 sub d) en e) LA. Haar primaire grondslag voor de vordering van € 565.111,-- is dan ook nakoming van deze artikelen. Subsidiair beroept zij zich erop dat het hier gaat om een schadevordering, uit hoofde van ontbindingsschade.
9.22.
Uit de stellingen van [geïntimeerde] begrijpt het hof dat [geïntimeerde] de bewuste vordering van FCDB uitsluitend ziet als een schadevordering en dus kennelijk het standpunt inneemt dat de grondslag nakoming bij deze kosten niet aan de orde is.
9.23.
Het hof is van oordeel dat FCDB niet voldoende concreet en onderbouwd heeft gesteld hoe artikel 6.2. SPA in verbinding met Appendix 1 sub d) en e) LA zodanig uitgelegd kan worden, dat hier ook een daadwerkelijke verplichting van [geïntimeerde] tot betaling vooraf van de bewuste kosten uit voortvloeit. Zoals FCDB zelf heeft aangevoerd (onder andere conclusie van antwoord nr. 43) en ook blijkt uit de tekst van de SLA, vormt deze overeenkomst juist een aanvulling op onder meer artikel 6.2 SPA. Dit, om van de in die bepaling genoemde garantieverplichting een verplichting tot betaling vooraf te maken.
Op basis van de stukken en al hetgeen partijen hebben gesteld legt het hof artikel 6.2. SPA als volgt uit. Op verzoek van [geïntimeerde] in de transitieperiode gemaakte kosten die niet zijn voorzien in het budget voor seizoen 2018/2019 zullen worden gedragen door [geïntimeerde] en kunnen worden verrekend met de lening op grond van de LA. Mocht het saldo van genoemde lening niet voldoende zijn om de bewuste investering te bekostigen, dan zal [geïntimeerde] een bankgarantie verstrekken voor de betreffende kosten. Dat in de Appendix 1 sub e) bij de LA is vermeld dat de bewuste spelerskosten worden gedragen door [geïntimeerde] , maakt niet dat [geïntimeerde] op grond van artikel 6.2. SPA in combinatie met Appendix 1 sub d) en e) verplicht was de kosten vooruit te betalen (in plaats van een bankgarantie te stellen, zoals genoemd in artikel 6.2 SPA).
Het voorgaande betekent dat de vordering van FCDB tot betaling van € 565.111,-- niet kan worden toegewezen met als grondslag nakoming van artikel 6.2. SPA en Appendix 1 sub d) en e) bij de LA. Dat betekent dat beoordeeld dient te worden of de bewuste spelerskosten als ontbindingsschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Schadevergoeding (onder meer Spelers-kosten) en schadestaatprocedure
9.24.
In het bovenstaande is al geoordeeld dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de SLA, de SPA en Appendix 1 bij de LA, zoals nader overwogen in 9.10. tot en met 9.15. Zoals FCDB terecht stelt, leidt dit tot een schadevergoedingsverplichting van [geïntimeerde] , waarbij FCDB in beginsel recht heeft op vergoeding van de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming en de schade die voortvloeit uit de ontbinding (artikelen 6:74 en 2:277 BW).
FCDB vordert op grond hiervan onder meer de op € 565.111,00 begrote kosten in verband met de contracten van de Spelers en daarnaast (aanvullende) schadevergoeding. Daartoe wijst zij erop dat [geïntimeerde] gehouden is om FCDB financieel in de situatie te brengen waarin FCDB zou hebben verkeerd bij een onberispelijke wederzijdse nakoming, in vergelijking tot de feitelijke situatie waarin FCDB na ontbinding van de SLA verkeerde (memorie van grieven nr 151). Als onderdeel van de aanvullende schade die zij vordert, noemt FCDB het positieve contractsbelang. FCDB licht dit verder aldus toe (memorie van grieven nr. 152) dat indien [geïntimeerde] zijn betalingsverplichtingen jegens FCDB was nagekomen, FCDB er aanmerkelijk beter had voorgestaan. Zij wijst daarbij op het vertrek van belangrijke spelers en het niet kunnen aantrekken van vergelijkbare nieuwe spelers. Ook noemt zij de teruglopende toeschouwersaantallen en (sponsor- en merchandise)inkomsten. Tot slot noemt zij ook het mislopen van mogelijke transferinkomsten.
Met het oog op deze aanvullende schadevorderingen, vordert FCDB de in 9.3.1. onder II.b genoemde verklaring voor recht en de onder II.c. genoemde verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Naast het bovenstaande vordert FCDB nog vergoeding van twee afzonderlijke schadeposten van € 15.367,88 en € 19.446,-- op andere grond. Die komen hierna onder 9.43. tot en met 9.48. aan de orde.
9.25.
[geïntimeerde] betwist niet alleen de verschuldigdheid maar ook de hoogte van de schadepost van € 565.111,-- (onder meer memorie van antwoord nr. 3.28. tot en met 3.30.). Hij voert diverse inhoudelijke punten aan ter betwisting van bepaalde kosten die onderdeel zijn van genoemd bedrag. Volgens [geïntimeerde] is er, samengevat, geen goede aansluiting tussen de opgevoerde kosten in productie 69 en 71 van FCDB.
Zoals al aangeduid in 9.19. doet [geïntimeerde] ten aanzien van het punt van de door FCDB gevorderde ontbindingsschade ook een beroep op ongerechtvaardigde verrijking (memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, nr. 5.11. tot en met 5.14.). [geïntimeerde] voert aan dat FCDB ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van het tenietgaan van de verbintenis tot terugbetaling van de subordinated loan (op grond van artikelen 4.2 en 4.6 in verbinding met artikel 4.3 SLA). Indien bij het vaststellen van de gevolgen van de ontbinding moet worden uitgegaan van een onberispelijke wederzijdse nakoming, dan is dat inclusief de terugbetalingsverplichtingen van FCDB, aldus [geïntimeerde] .
Ten aanzien van de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure voert [geïntimeerde] het volgende aan. FCDB laat na om in voldoende mate inzicht te geven in de mogelijkheid dat er naast de spelerssalarissen nog andere schade zou zijn als gevolg van de ontbinding. Verder is het volgens [geïntimeerde] onaannemelijk dat FCDB na de ontbinding in 2019 nog steeds niet heeft kunnen vaststellen wat haar schade als gevolg daarvan zou zijn geweest.
9.26.
Het hof is van oordeel dat de door [geïntimeerde] aan FCDB te vergoeden schade (met uitzondering van de hierna in 9.43. tot en met 9.48. te behandelen posten) nog niet kan worden begroot en daarom dient te worden vastgesteld in de schadestaatprocedure. Hiervoor gelden de volgende redenen.
Zoals al overwogen in 9.13. en verder was [geïntimeerde] verplicht om vóór 1 juli 2019 de kosten van de Spelers te betalen en vormen deze niet-betaalde kosten schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op wat [geïntimeerde] aanvoert over onder meer de door FCDB overgelegde producties 69 en 71 op dit punt, is naar het oordeel van het hof de omvang van de schadepost die bestaat uit de kosten van de Spelers nog onduidelijk.
Verder heeft FCDB de mogelijkheid dat er naast de post Spelers-kosten nog andere schade is geleden, voldoende aannemelijk gemaakt.
In de schadestaatprocedure kan daarnaast ook aan de orde komen of en in hoeverre het vervallen van de verplichting tot terugbetaling van de subordinated loan door FCDB (zoals bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.6. SLA) moet worden meegewogen bij het bepalen van het door [geïntimeerde] aan FCDB te vergoeden bedrag. In dat verband overweegt het hof als volgt. Het beroep van [geïntimeerde] op ongerechtvaardigde verrijking gaat niet op. Zoals FCDB terecht aanvoert, is het vervallen van de verplichting tot terugbetaling een gevolg van de partiële ontbinding van de SLA op grond van de eigen toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] . Een eventuele verrijking is dan niet ongerechtvaardigd. Dit betekent dat de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen (h) van [geïntimeerde] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Echter, met inachtneming van het aanvullen van rechtsgronden, begrijpt het hof het verweer van [geïntimeerde] ten aanzien van de vervallen terugbetalingsverplichting ook als een beroep op verrekening van voordeel (artikel 6:100 BW). In de schadestaatprocedure kan worden beoordeeld of daadwerkelijk aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan.
9.27.
Op grond van het bovenstaande luidt de conclusie als volgt. De gevorderde verklaring voor recht (II.b.) dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen zal worden toegewezen zoals vermeld in het dictum. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan FCDB de daardoor geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat. De subsidiaire vordering (g) en de primaire en (meer) subsidiaire vorderingen (h) van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen.
Beroep op artikel 843a Rv
9.28.
Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 843a Rv houdt in dat hij inzage wenst te krijgen in alle uitgaande transfers en de daarbij behorende onderliggende transferdocumenten (digitale documenten daaronder mede begrepen), die hebben plaatsgevonden in de periode januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 teneinde het bedrag aan Nett Income en daarmee de schade van [geïntimeerde] over het geheel van uitgaande transfers over de genoemde periode te kunnen vaststellen. Zoals al in het tussenarrest onder 6.5.4. overwogen, is voor de beoordeling met name relevant het oordeel van het hof of na de partiële ontbinding de terugbetalings- en informatieverplichtingen van FCDB onder de SLA zijn blijven bestaan en zo niet, of FCDB ongerechtvaardigd is verrijkt.
Zoals volgt uit 9.18. en 9.26. is de terugbetalingsverplichting van FCDB op basis van het Nett Income vervallen en slaagt ook het beroep van [geïntimeerde] op ongerechtvaardigde verrijking niet. Zoals FCDB terecht aanvoert, heeft [geïntimeerde] er daarom geen rechtmatig belang bij zoals bedoeld in art 843a Rv, dat hij op dit moment inzage krijgt in de hiervóór genoemde gegevens. Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 843a Rv slaagt niet en de vordering van [geïntimeerde] onder (d) zal worden afgewezen.
Terugbetaling lening van € 250.000,-- uit de LA, afrekening seizoen 2018/2019 en verrekening
9.29.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het door [geïntimeerde] op grond van de LA aan FCDB verstrekte bedrag van € 250.000,-- een lening is, die als gevolg van het niet verkrijgen van de instemming van de KNVB (9.2.1. gg) in beginsel door FCDB terugbetaald dient te worden aan [geïntimeerde] .
9.30.
Partijen hebben ook geen grieven gericht tegen de door de rechtbank over dit bedrag aan [geïntimeerde] toegewezen contractuele rente van € 7.335,-- over de periode 24 juli 2018 tot 16 juli 2019 (zie bestreden vonnis onder 10.52.). Het hof gaat daarom ook uit van handhaving van de toewijzing van dit bedrag aan rente.
9.31.
Vervolgens ligt de vraag voor of FCDB terecht stelt dat op het door haar in beginsel terug te betalen bedrag van € 257.335,-- door verrekening bedragen in mindering gebracht dienen te worden.
Daartoe zal allereerst een oordeel worden gegeven over het debat tussen partijen over het bedrag van € 3.104.155,-- dat [geïntimeerde] naast de lening van € 250.000,-- aan FCDB heeft betaald (zie ook onder 9.9. eerste volzin). Dit betreft de afrekening van seizoen 2018/2019.
9.32.
[geïntimeerde] stelt dat het hier ging om de volgens artikel 3.1. SPA geoormerkte bedragen (
“designated amounts”) en dat FCDB die niet allemaal volgens de betreffende tussen partijen overeengekomen doeleinden heeft besteed, Daarom dient FCDB volgens [geïntimeerde] een nader te bepalen terugbetaling te doen (in de procedure bij de rechtbank doet hij hiertoe een beroep op onverschuldigde betaling, in hoger beroep verzoekt hij om rekening en verantwoording en berekening, zie grieven I en II in incidenteel hoger beroep).
9.33.
FCDB voert aan dat zij de door [geïntimeerde] betaalde bedragen op de juiste wijze heeft aangewend. Het hof begrijpt de stellingen van FCDB zo, dat volgens haar uit de overeenkomsten tussen partijen juist voortvloeit dat [geïntimeerde] nog meer had dienen te betalen. Volgens FCDB heeft zij kosten “voorgeschoten” die [geïntimeerde] had dienen te betalen en heeft zij aldus veel kosten moeten maken die voor rekening en risico van [geïntimeerde] kwamen en die alles bij elkaar de investering van [geïntimeerde] van € 3.104.155,-- overstijgen. FCDB stelt dan ook dat zij terzake de afrekening van het seizoen 2018/2019 nog een vordering op [geïntimeerde] heeft en niet andersom (zie onder andere memorie van grieven nr. 87 en 88).
9.34.
Partijen hebben in de processtukken bij de rechtbank en in hoger beroep veel (wisselende) bedragen genoemd en berekeningen gemaakt. Het hof zal vanwege de overzichtelijkheid en wegens de samenhang tussen de bewuste vordering van [geïntimeerde] (bij de rechtbank in conventie, zoals in hoger beroep gewijzigd) en de bewuste vordering van FCDB (bij de rechtbank in reconventie, zoals in hoger beroep gewijzigd) deze vorderingen van beide partijen gezamenlijk behandelen door één totaalberekening te maken. Voor toewijzing van ofwel de vordering van [geïntimeerde] op dit punt ofwel de spiegelbeeldige vordering van FCDB op dit punt, dient een voldoende grondslag aanwezig te zijn. Of daarvan sprake is kan als volgt worden vastgesteld. Het hof zal in het licht van de overeenkomsten tussen partijen en de overige feiten en omstandigheden de genoemde totaalberekening maken. Daarbij gaat het hof verderop in 9.36. uit van de vergelijking tussen:
(i): wat [geïntimeerde] volgens de overeenkomsten tussen partijen had dienen te betalen, waarbij dus de door FCDB zelf betaalde posten die
nietvoor rekening van [geïntimeerde] dienen te komen ook niet worden meegeteld, en
(ii): wat [geïntimeerde] daadwerkelijk heeft betaald.
Dit alles kan dan slechts tot één uitkomst leiden en één aan [geïntimeerde] of FCDB toekomend bedrag (iii) dat:
òfwel FCDB ten aanzien van de hier bedoelde afrekening van seizoen 2018/2019 te veel (en dus onverschuldigd) heeft ontvangen van [geïntimeerde] , òfwel andersom [geïntimeerde] nog aan FCDB verschuldigd was omdat het totaalbedrag dat voor zijn rekening en risico kwam groter is dan wat hij al heeft betaald.
9.35.
Als uitgangspunt voor de berekening wordt het in 9.9. genoemde Kostenoverzicht genomen.
Kolom A
Zoals het hof onder 9.9. al heeft geoordeeld, geldt dat het totaalbedrag van
€ 2.915.500,--van de posten A1. tot en met A.36 voor rekening van [geïntimeerde] komt. Zoals FCDB stelt en [geïntimeerde] onvoldoende betwist, moet het er blijkens het mailbericht van [persoon A] van 27 juni 2019 (prod. 11 bij conclusie van antwoord in conventie) voor worden gehouden dat [geïntimeerde] ook akkoord was met de posten A37 (Translation bureau) en A38 (Flight tickets). Dat betekent dat de bewuste kosten van respectievelijk
€ 10.000,--en
€ 6.000,--ook voor diens rekening komen.
Nu [geïntimeerde] geen concrete grieven heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de post teambonussen van
€ 36.000,--(bestreden vonnis 11.12) ook voor rekening van [geïntimeerde] komt, neemt het hof dit oordeel over.
Kolom C
Ten aanzien van de posten onder kolom C. geldt het volgende.
[geïntimeerde] heeft geen concrete grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank (in 11.5.)dat de posten [persoon I] , [persoon J] , [persoon K] , leasekosten, makelaarskosten en [persoon L] (tezamen
€ 136.862,--) voor rekening van [geïntimeerde] komen. Daarom gaat ook het hof hiervan uit. Hetzelfde geldt voor de aanvullende kosten ten aanzien van de posten [persoon K] van
€ 56.484,--(in 11.6.) en makelaarskosten van
€ 10.372,--(in 11.7.). Daarom geldt dat ook deze posten voor rekening van [geïntimeerde] zijn.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door FCDB zelf betaalde posten C 2 (LXA), C 10 (MVWS) en VDB advocaten (tezamen € 61.680,--)
nietvoor rekening van [geïntimeerde] komen. FCDB heeft ook geen grieven gericht tegen dit terechte oordeel van de rechtbank (in 11.5.). Deze door FCDB betaalde kosten zullen dus niet worden opgenomen in de optelsom van de bedragen die voor rekening van [geïntimeerde] komen.
Twistpunt tussen partijen is de post [XX] . Dit zijn de kosten van [XX] Advocaten, die waren ingeschakeld vanwege problemen in verband met de betalingen van [geïntimeerde] via Rabobank. De rechtbank heeft geoordeeld dat FCDB onvoldoende heeft onderbouwd hoe, wanneer of door wie overleg is gevoerd met [geïntimeerde] over het inschakelen van dit advocatenkantoor. In hoger beroep heeft FCDB een schriftelijke verklaring overgelegd van voormalig CEO van FCDB, [persoon F] (prod. 74 bij memorie van grieven). Daarin licht [persoon F] toe dat FCDB in problemen leek te komen omdat Rabobank geen betalingen van [geïntimeerde] accepteerde en in verband hiermee dreigde de rekening van FCDB op te zeggen. [persoon F] verklaart verder dat [geïntimeerde] bij alle te maken kosten die eraan zouden bijdragen dat [geïntimeerde] eigenaar kon worden van FCDB zei dat dergelijke kosten “in orde” waren, wat betekende dat hij ze zou betalen. Volgens [persoon F] was de kostenpost voor het inschakelen van [XX] ook zo’n post. Als bijlage bij de verklaring van [persoon F] heeft FCDB een mailbericht overgelegd van [persoon A] aan [persoon F] en de (andere) advocaten van [geïntimeerde] , waarin uitleg wordt gegeven over de betalingen van [geïntimeerde] door Sberbank. Ook wordt in dit mailbericht vermeld dat de advocaten van [geïntimeerde] zullen helpen met een brief voor Rabobank. Uit dit alles blijkt de betrokkenheid namens [geïntimeerde] van in elk geval [persoon A] en de advocaten van [geïntimeerde] bij het probleem met Rabobank. Tegenover deze nadere onderbouwing door FCDB had het op de weg gelegen van [geïntimeerde] om zijn betwisting ten aanzien van deze post ook nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan. Hij volhardt slechts in het standpunt, samengevat weergegeven, dat de problemen met Rabobank een aangelegenheid van FCDB betroffen waar [geïntimeerde] verder buiten stond. Dit wordt gelogenstraft door de hierboven besproken stukken van FCDB. Dat betekent dat ten aanzien van de post [XX] alsnog zal worden geoordeeld dat deze voor rekening van [geïntimeerde] komt. Nu uit de overgelegde facturen ook duidelijk blijkt dat deze in totaal € 7.353,56 bedragen in plaats van het in het Kostenoverzicht opgenomen bedrag van € 4.500,--, zullen deze voor het bedrag van
€ 7.353,56worden meegenomen in de berekening.
9.36.
Uitgaande van het bovenstaande luidt de totaalberekening als volgt.
(i) Op grond van de overeenkomsten tussen partijen had [geïntimeerde] de volgende bedragen dienen te betalen:
€ 2.915.500
€ 10.000,--
€ 6.000,--
€ 36.000
€ 136.862
€ 56.484,--
€ 10.372
€ 7.353,56
-----------------------+
Totaal € 3.178.571,56
ii) [geïntimeerde] heeft betaald:
€ 3.104.155,--
iii) De uitkomst van de vergelijking tussen deze bedragen luidt als volgt. Zoals FCDB terecht heeft gesteld, had zij ten aanzien van de hierboven bedoelde afrekening van seizoen 2018/2019 indien alle wel en niet voor vergoeding in aanmerking komende posten worden beoordeeld, nog een bedrag te vorderen van [geïntimeerde] en niet andersom. De omvang hiervan bedraagt
€ 3.178.571,56 -/- € 3.104.155,-- = € 74.416,56.
Dit bedrag (onderdeel van vordering I.a. van FCDB) komt in beginsel voor toewijzing aan FCDB in aanmerking. Voor toewijzing van andere bedragen in het kader van de hierboven behandelde kostenposten (zoals het bedrag van € 61.680,-- uit vordering (a) van [geïntimeerde] ) bestaat geen grondslag.
9.37.
Nu de SLA partieel is ontbonden, kan FCDB in beginsel geen nakoming van dit bedrag van € 74.416,56 vorderen. FCDB stelt echter dat zij dit bedrag kan verrekenen met het in beginsel door FCDB aan [geïntimeerde] te betalen bedrag van € 257.335,-- (zie ook 9.30.).
9.38.
FCDB stelt dat zij (onder meer) bovengenoemde kosten mocht verrekenen met de vordering van [geïntimeerde] en beroept zich daarbij op artikel 6.2 SPA in verbinding met artikel 7 LA (onder meer memorie van grieven nrs 73 en 154 en conclusie van antwoord in conventie nrs 31 en 130). Zij verwijst daarbij ook naar de brief van 30 augustus 2019 (zie 9.2.1. jj.), die zij als verrekeningsverklaring aanduidt.
9.39.
[geïntimeerde] voert aan dat verrekening met de lening van 250.000,-- krachtens artikel 7 LA alleen mogelijk is met gelden die [geïntimeerde] verschuldigd zal zijn uit hoofde van spelerssalarissen en aanverwante kosten (LA, Appendix 1 sub e)). De hierboven genoemde kosten ten bedrage van € 74.416,56 vallen daar volgens [geïntimeerde] niet onder.
9.40.
Het hof overweegt als volgt. De tekst van respectievelijk de artikelen 6.2. SPA, 7 LA en LA, Appendix 1 sub e) luiden, voor zover hier van belang:
“6.2. Investments to be made at the request of the Purchaser during the Transitional Period but not foreseen in the budget 2018-2019, will be borne by the Purchaser (see Appendix E (hof:= LA)/Appendix under b and e) and can be set-off with the concerning loan and if necessary (balance of loan does not cover the total investment) be secured with a bank guarantee from Purchaser.”
“7. Offsetting
Set-off by the Debtor between the amount owed by virtue of this loan and any claims the Debtor may have against the creditor is not permitted except for all or any of the claims as described in appendix 1 under e).”
“Appendix 1(…)e) In case (interlm-)TD wants new players to be appointed, who do not fit into the players'
budget in accordance with the 2018-2019 budget drawn up, all related costs will be borne by
creditor up to and including the end of the employment contract of the player(s) concerned.”
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] met zijn niet nader onderbouwde, beperkte uitleg van artikel 7 LA onvoldoende betwist dat partijen met de combinatie van artikelen 6.2 SPA en 7 LA hebben bedoeld dat FCDB de in 6.2. SPA bedoelde bedragen zou mogen verrekenen met het openstaande saldo van de lening van € 250.000,--. Aldus passeert het hof de uitleg van [geïntimeerde] . Daar komt nog bij dat beide partijen er met het oog op het hoger beroep gezamenlijk voor hebben gekozen om elkaar zekerheid van betaling te verschaffen in de vorm van het Escrow Account. In hun memories in hoger beroep zoeken zij daar ook aansluiting bij, voor de afwikkeling van de onderhavige vorderingen. Tegen die achtergrond ligt het voor de hand uit te gaan van verrekening van bovengenoemde bedragen. Derhalve wijst ook de daadwerkelijke uitvoering die partijen in dit geding hebben gegeven aan de afwikkeling van artikelen 6.2. SPA en 7 LA op de uitleg dat een verrekeningsmogelijkheid is overeengekomen.
Dit brengt ook mee dat de vorderingen (a) en (j) van [geïntimeerde] voor zover van toepassing, niet zullen worden toegewezen.
9.41.
Ten aanzien van het tijdstip waarop verrekening plaats kon vinden, overweegt het hof als volgt. De lening van 250.000,-- werd opeisbaar op 30 juli 2019, zoals [geïntimeerde] terecht stelt. Zoals FCDB zelf al aanvoert is achteraf lastig te bepalen wanneer de vordering van FCDB opeisbaar is geworden. FCDB heeft in elk geval niet duidelijk gemaakt wanneer de diverse posten zijn betaald. Het hof acht het dan ook het meest in overeenstemming met de tussen partijen gesloten overeenkomsten en de hiervoor genoemde bepalingen om voor die verrekening ook aan te sluiten bij bovengenoemde datum waarop de LA opeisbaar werd. Aldus komt het hof tot het oordeel dat op 30 juli 2019 de vordering van [geïntimeerde] van
€ 257.335,-- als gevolg van de door FCDB terecht als verrekeningsverklaring aangemerkte brief van 30 augustus 2019 tot een bedrag van € 74.416,56 teniet is gegaan. Er resteert dan een door FCDB aan [geïntimeerde] te betalen bedrag van
€ 182.918,25.
9.42.
Geen van partijen heeft grieven gericht tegen de door de rechtbank ten aanzien van de bewuste lening gehanteerde, door [geïntimeerde] in het petitum van zijn memorie van antwoord ook gevorderde, ingangsdatum van de rente op14 september 2019 (bestreden vonnis onder 10.54.). Dat betekent dat in beginsel voor toewijzing aan [geïntimeerde] in aanmerking komt het bedrag van € 182.918,44, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 september 2019. Vervolgens dient daar nog een verrekening op plaats te vinden zoals hierna in 9.43. tot en met 9.48. wordt behandeld. De afwikkeling via de Escrow account komt verderop onder 9.49. aan de orde.
9.43.
Bij de afrekening van het seizoen 2018/2019 zijn ook nog in geschil de twee apart door FCDB gevorderde schadeposten van € 15.367,88 en € 19.446,--.
De eerste post betreft de advocaatkosten die FCDB heeft moeten maken toen [geïntimeerde] naliet om zijn verplichting uit de LA tot betaling van de loonkosten voor TD [persoon B] na te komen. De tweede post is het totaalbedrag van drie fiscale verzuimboetes.
9.44.
Ten aanzien van de fiscale verzuimboetes stelt FCDB dat die aan haar zijn opgelegd als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] zijn betalingen te laat deed en FCDB daardoor in betalingsproblemen kwam. Zij onderbouwt dit in hoger beroep door te verwijzen naar de schriftelijke verklaring van [persoon F] (prod. 74 bij memorie van grieven). Ook beroept FCDB zich op de mailwisseling tussen [persoon F] en [persoon A] . Volgens FCDB blijkt hieruit dat [persoon F] [persoon A] erop wees dat louter de salarissen betaald konden worden en dat de fiscus (met een bijna verstreken deadline) onbetaald bleef.
9.45.
[geïntimeerde] leidt uit de stellingen van FCDB en de verklaring van [persoon F] af dat FCDB kennelijk ook in andere perioden dan de tijd met [geïntimeerde] haar belastingaanslagen niet tijdig betaalde. Ook leest [geïntimeerde] in de mailberichten tussen [persoon F] en [persoon A] juist dat FCDB zelfstandig de keuze maakte om de fiscale aanslagen niet tijdig te betalen.
9.46.
Naar het hof begrijpt, bedoelt [geïntimeerde] te betogen dat er geen sprake is van causaal verband tussen het handelen van [geïntimeerde] en het door FCDB niet tijdig betalen van de belastingaanslagen. Meer specifiek in die zin dat er geen sprake is van conditio sine qua non verband en dat ook als dat er wel is, de schade in een te ver verwijderd verband staat tot de handelwijze van [geïntimeerde] .
Naar het oordeel van het hof had FCDB tegenover het gemotiveeerde verweer van [geïntimeerde] meer concrete feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit blijkt dat FCDB ten tijde van de ontvangst van de diverse belastingaanslagen dusdanige aan [geïntimeerde] verwijtbare betalingsproblemen had, dat zij de belastingaanslagen niet kon betalen en daardoor de boetes kreeg opgelegd. De verklaring van [persoon F] acht het hof op dit punt te algemeen. En net als [geïntimeerde] kan het hof het geruststellende mailbericht van [persoon F] aan [persoon A] ook niet lezen als de door FCDB gestelde waarschuwing. FCDB heeft dus niet voldaan aan haar stelplicht ten aanzien van de fiscale verzuimboetes. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Indien daarover anders geoordeeld moet worden, geldt bovendien dat het bewijsaanbod van FCDB om aanvullend bewijs te leveren “zoals het overleggen en/of laten onderzoeken van haar administratie” ook onvoldoende specifiek is.
De post van € 19.446,-- komt dus niet alsnog voor toewijzing in aanmerking.
9.47.
Anders dan [geïntimeerde] betoogt (memorie van antwoord nr 3.21), heeft de rechtbank de schadevordering van € 15.367,88 inzake de advocaatkosten in de procedure met [persoon B] wel toegewezen (onder 11.17, met daarna verrekening in 12.3. en 12.4.). [geïntimeerde] heeft verder alleen aangevoerd dat deze vordering in hoger beroep ook “dient te worden afgewezen” en geen inhoudelijke grief gericht tegen de toewijzing. Alleen al hierom dient de, ook terechte, toewijzing van genoemd bedrag door de rechtbank in stand te blijven. De rechtbank heeft de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen vanaf 3 maart 2020, omdat de rechtbank ervan is uitgegaan dat gelet op de betaaldatum op de facturen de schade op dat moment is geleden. Het hof acht dit een plausibel uitgangspunt en geen van partijen heeft hiertegen een grief heeft gericht. Ook het hof zal dus deze ingangsdatum van de wettelijke rente hanteren.
9.48.
Gelet op het bovenstaande onder 9.40. moet het ervoor worden gehouden dat artikel 7 LA niet dusdanig beperkt moet worden uitgelegd dat de vordering van [geïntimeerde] op grond van de LA slechts verrekend mag worden met spelerssalarissen. Ook overigens geldt dat aan de wettelijke vereisten voor verrekening is voldaan.
Dit betekent dat het aan FCDB toe te wijzen bedrag van € 15.367,88 verrekend mag worden met het door FCDB aan [geïntimeerde] te betalen bedrag van € 182.918,44.
Dat betekent dat na verrekening aan [geïntimeerde] zal worden toegewezen een bedrag van
€ 167.550,56, te vermeerderen met wettelijke rente over een bedrag van €182.918,44 vanaf 14 september 2019 tot en met 2 maart 2020 en over een bedrag van € 167.550,56 vanaf 3 maart 2020.
Vordering (b) van [geïntimeerde] slaagt niet.
Escrow account
9.49.
Het hof begrijpt de stellingen van beide partijen (memorie van grieven nrs 171 tot en met 176 van FCDB en memorie van antwoord nrs 3.40 en 3.41 van [geïntimeerde] ) zo, dat zij wensen dat de afwikkeling van het door het hof te berekenen, verschuldigde bedrag plaatsvindt via de Escrow account.
FCDB heeft op basis van de tussen partijen gesloten Escrow Agreement op 2 december 2021
in escrow gestort(zie ook memorie van grieven nr. 171):
I:
het op grond van het bestreden vonnis verschuldigde bedrag van € 241.349,-- plus de wettelijke rente (6:119 BW) tot aan de datum van storting (2 december 2021), ofwel totaal € 248.086,--, verminderd met:
het uit hoofde van cessie aan FCDB toekomende bedrag van € 4.982,--, dat [geïntimeerde] aan Schouten verschuldigd was.
=
€ 243.104,--daadwerkelijk
in escrow gestort
Het bovenstaande in 9.48. betekent dat FCDB slechts een lager bedrag verschuldigd was en dus in escrow
had hoeven te storten. Dat bedrag kan als volgt worden berekend:
II:
€ 167.550,56 plus de wettelijke rente (6:119 BW) over een bedrag van € 182.918,44 vanaf 14 september 2019 tot en met 2 maart 2020 en over een bedrag van
€ 167.550,56 vanaf 3 maart 2020 tot aan de datum van storting (2 december 2021),
verminderd met:
het uit hoofde van cessie aan FCDB toekomende bedrag van € 4.982,--, dat [geïntimeerde] aan Schouten verschuldigd was.
Resumerend betekent dit dat moet worden terugbetaald aan FCDB:
het verschil tussen I (gestort bedrag) en II (verschuldigd bedrag),
anders gezegd:
€ 243.104,-- minus (c. verminderd met d.).
Nu beide partijen het ermee eens zijn dat het arrest in de plaats komt van het zogenaamde Joint Statement als bedoeld in artikel 5 (i) van de Escrow Agreement (prod. 77 bij memorie van grieven), zal het hof dit bepalen zoals in het dictum verwoord.
Uit het voorgaande volgt dat FCDB geen belang meer heeft bij haar vordering (memorie van grieven nr. 171) tot het geven van een executoriale titel voor het geval FCDB meer op het Escrow Account heeft gestort dan verschuldigd.
Slotsom en proceskosten
9.50.
Op grond van al het bovenstaande luidt de slotsom als volgt.
De grieven van FCDB in het principaal hoger beroep slagen gedeeltelijk. Voor het overige kunnen haar grieven niet leiden tot vernietiging van beslissingen van de rechtbank of behoeven zij geen verdere behandeling.
De grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep slagen niet en/of kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Het hof zal voor alle duidelijkheid het gehele bestreden vonnis, voor zover aan het hof voorgelegd, vernietigen en zelf een nieuw dictum formuleren.
Daarbij zal het hof voor recht verklaren:
  • dat [geïntimeerde] op de in dit arrest vastgestelde wijze toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens FCDB uit hoofde van de SPA, de LA en de SLA, en
  • dat hij uit hoofde daarvan aansprakelijk is voor de door FCDB geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze tekortkomingen en als gevolg van de (partiële) ontbinding van de SLA (vermeerderd met de toepasselijke wettelijke rente), nader op te maken bij staat.
Verder zal het hof bepalen dat [geïntimeerde] van het door FCDB daadwerkelijk op de in de Escrow Agreement bedoelde Escrow Account gestorte bedrag moet terugbetalen aan FCDB:
het verschil tussen de onder 9.49. onder I en II berekende bedragen. Ook zal het hof bepalen dat dit arrest in de plaats treedt van het “Joint Statement” als bedoeld in art. 5.1 (i) van de Escrow Agreement (ex artikel 3:300 lid 2 BW).
9.51.
Ten aanzien van de proceskosten hebben partijen het volgende aangevoerd.
FCDB stelt dat zij heeft aangetoond dat de vorderingen van [geïntimeerde] zoals in eerste aanleg ingesteld in conventie volledig dienen te worden afgewezen en dat FCDB in reconventie aanzienlijke (geld)vorderingen heeft op [geïntimeerde] . Volgens FCDB dient [geïntimeerde] daarom ook in eerste en tweede aanleg in de proceskosten te worden veroordeeld. Met een beroep op misbruik van recht vordert FCDB daarbij vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.
[geïntimeerde] sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank over de proceskostenveroordeling. Hij stelt dat FCDB er zelf debet aan is dat [geïntimeerde] gedwongen was het aan hem toegewezen deel van zijn vordering in rechte op te eisen. Verder betwist hij dat er sprake is van misbruik van recht.
9.52.
Het hof stelt vast dat een deel van de vordering van [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie is toegewezen en dat die toewijzing in principaal hoger beroep deels gehandhaafd blijft. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de proceskosten in conventie heeft gecompenseerd.
Voor de vorderingen van FCDB in eerste aanleg in reconventie geldt dat die niet gelijkluidend waren met de vorderingen van FCDB in principaal hoger beroep. Zo heeft de rechtbank enkele in dit hoger beroep verder niet meer relevante vorderingen van FCDB in reconventie afgewezen en daartegen heeft FCDB geen grief gericht. Daarnaast is zowel FCDB als [geïntimeerde] in het principaal hoger beroep deels in het ongelijk gesteld. Dat betekent dat ook de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg in reconventie voor bekrachtiging in aanmerking komt, en dat de proceskosten in principaal hoger beroep ook zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
9.53.
Anders ligt dit bij het incidenteel hoger beroep. Daarin geldt dat [geïntimeerde] de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij is. Dat betekent dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de proceskosten in incidenteel hoger beroep. Voor de door FCDB gevorderde vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten acht het hof geen plaats. Dit is alleen toewijsbaar in buitengewone omstandigheden, waarbij onder meer kan worden gedacht aan het door FCDB gestelde misbruik van procesrecht. Dit is pas aan de orde als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van het hier bedoelde misbruik van procesrecht past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. FCDB heeft niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat er in dit geval aan de zijde van [geïntimeerde] sprake is van de hierboven bedoelde buitengewone omstandigheden.
Dit betekent dat de proceskosten zullen worden begroot op basis van het liquidatietarief. Daarbij ziet het hof gelet op de formulering van de vordering van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep en de hoogte van de daarmee corresponderende vordering van [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie, aanleiding om tarief VIII te hanteren.
De proceskosten in incidenteel hoger beroep zullen aan de zijde van FCDB vastgesteld worden op:
- Salaris advocaat € 6.217,-- (2 punten x tarief VIII x 0,5)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
----------------------------------------------------------------------------------------------------------- +
Totaal
€ 6.395,--
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
9.54.
De afwijzing van het beroep van [geïntimeerde] op artikel 843a Rv betekent dat [geïntimeerde] ook in het incident geldt als de in het ongelijk gestelde partij.
De proceskosten in het incident zullen aan de zijde van FCDB worden vastgesteld op:
Salaris advocaat
€ 1.214,--(1 punt x tarief II).
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

10.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2021, voor zover aan het hof voorgelegd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] op de in dit arrest vastgestelde wijze toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens FCDB uit hoofde van de SPA, de SLA en Appendix 1 bij de LA,
en uit hoofde daarvan aansprakelijk is voor de door FCDB geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze tekortkomingen en als gevolg van de (partiële) ontbinding van de SLA (vermeerderd met de toepasselijke wettelijke rente), nader op te maken bij staat;
bepaalt dat [geïntimeerde] van het door FCDB op de in de Escrow Agreement bedoelde Escrow Account gestorte bedrag moet terugbetalen aan FCDB:
het verschil tussen de onder 9.49. onder I en II genoemde bedragen, anders gezegd:
€ 243.104,-- minus (c. verminderd met d.);
bepaalt dat dit arrest in de plaats treedt van het “Joint Statement” als bedoeld in art. 5.1 (i) van de Escrow Agreernent (ex artikel 3:300 lid 2 BW), zodanig dat dit arrest geldt als de instructie aan de Escrow Agent om het hierboven genoemde, door partijen te berekenen, bedrag aan FCDB te betalen;
compenseert de proceskosten tussen partijen in eerste aanleg in conventie en reconventie in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
compenseert de proceskosten tussen partijen in principaal hoger beroep in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep van € 6.395,--, en van het incident van € 1.214,--, beide bedragen te betalen binnen veertien dagen na vandaag; als [geïntimeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [geïntimeerde] € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, P.P.M. Rousseau en E.H. Pijnacker Hordijk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 mei 2025.
griffier rolraadsheer