1.3.Werkwijze en omvang mogelijke onregelmatigheden
13 Uit […] het onderzoek […] blijkt dat er verschillende methoden zijn gebruikt om gelden te onttrekken aan de Gemeente […].
14 De volgende methoden zijn gebruikt:
19 De goederen ten behoeve van privé worden besteld of opgehaald bij een […] (secundaire leverancier). Deze […] stuurt op verzoek van […] [persoon A] een factuur met een door hem opgegeven omschrijving naar een leverancier van de Gemeente […]. De leverancier van de Gemeente […] betaalt de factuur.
20 De leverancier van de Gemeente […] brengt de kosten van de secundaire leverancier op verzoek van […] [persoon A] middels een factuur en een door […] [persoon A] gegeven omschrijving in rekening bij de Gemeente […]. De Gemeente […] betaalt […] deze leverancier.
21 […]
31 Bij hiervoor beschreven […] methoden waren meerdere leveranciers in één of meer verschillende hoedanigheden betrokken.
45 Uit het onderzoek blijkt dat […] [persoon A] middels zeven […] methoden facturen van privéaankopen heeft laten sturen aan de Gemeente […] voor […] totaal […]€ 451.220. […] [persoon A] heeft voor deze facturen opdrachten namens de Gemeente […] aangemaakt. […] [persoon A] heeft deze facturen geautoriseerd voor betaling door de Gemeente […], waarna de Gemeente […] deze […] heeft betaald.”
6.2.5.In april 2018 heeft de gemeente [bedrijf A] verzocht om een vervolgonderzoek uit
te voeren ten aanzien van een aantal van haar leveranciers. De daarop volgende
“Notitie met Overzicht onderzoekhandelingen in vervolgonderzoek”van [bedrijf A] houdt onder meer in:
“Na het […] onderzoek door PWC […] werd bekend dat via [XX] , door […] [persoon A] , […] ongeveer € 188.000,00 was gefraudeerd door de valse facturenstroom. Na het onderzoek
op 11 april 2018 werd duidelijk dat door […] [persoon A] , met gebruikmaking van bovengenoemde leveranciers voor […] ruim € 862.000,00 is gefraudeerd. Uitschieters hierbij zijn [YY] Dakbedekkingsmaterialen voor € 403.000,00 en [bedrijf B] voor […]
€ 128.000,00.
[…]
Zwembadbouw [provincie A]
[…] In opdracht van […] [persoon A] een zwembad met toebehoren geleverd en geplaatst in de tuin achter de woning van [persoon A] […]. De facturen daarvan moesten worden verzonden aan [XX] […]. [persoon A] zou daar een belang hebben. […] Door [XX] werden […] de facturen […] betaald. De laatste rekeningen zijn […] niet voldaan. Op dat moment was blijkbaar bij [XX] al bekend dat [persoon A] had gefraudeerd”.
6.2.6.Naar aanleiding van de aangifte van de gemeente is de politie een onderzoek
gestart. Daarbij zijn de uitkomsten van het PwC-onderzoek grotendeels tot uitgangspunt
genomen. Het aanvullend schadebedrag dat in het aanvullend onderzoek door 1-TEK aan
het licht kwam, is in dit onderzoek buiten beschouwing gebleven.
6.2.7.Na het politieonderzoek zijn [persoon A] en zijn toenmalig echtgenote strafrechtelijk
vervolgd. De gemeente heeft zich in de strafzaak als benadeelde partij gevoegd. De uitkomsten van het aanvullende onderzoek door [bedrijf A] zijn niet door het Openbaar Ministerie aan het strafrechtelijk onderzoeksdossier toegevoegd, gezien de stand waarin het strafonderzoek zich toen bevond. Om die reden is het aanvankelijk door PwC vastgestelde schadebedrag van circa € 450.000,00 (exclusief onderzoekskosten) ook in de strafzaak het uitgangspunt gebleven.
6.2.8.Op 5 april 2019 is [persoon A] door de rechtbank veroordeeld voor, kort gezegd, oplichting, een gewoonte maken van het plegen van witwassen, valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, opzettelijk gebruik maken van een vals en/of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij houdt dit vonnis onder meer in:
“
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, […] materiële schade […] begroot op € 328.571,29 […] met […] rente […].
Dit bedrag betreft het door de rechtbank onder feit 1 bewezenverklaarde bedrag.
De beoordeling van de rest van de vordering levert […] een onevenredige belasting van het strafgeding op. Deze rechtbank zal de benadeelde partij om deze reden niet-ontvankelijk verklaren in de resterende delen van haar vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[…]
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen […]. Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom […]”.
6.2.9.Ten tijde van de mondelinge behandeling in het onderhavige hoger beroep had de gemeente nog niets (via het OM) van de vordering op [persoon A] geïncasseerd.
De procedure in eerste aanleg
6.3.1.In eerste aanleg vorderde de gemeente samengevat om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat [XX] onrechtmatig ten opzichte van haar heeft gehandeld;
b. [XX] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [XX] , op te maken bij staat;
c. voor recht te verklaren dat zij onverschuldigd aan [XX] heeft betaald;
d. [XX] te veroordelen tot betaling aan haar van het onverschuldigd door haar aan [XX] betaalde bedrag, op te maken bij staat;
e. voor recht te verklaren dat [XX] ongerechtvaardigd ten opzichte van haar is verrijkt;
f. [XX] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag, voor zover redelijk, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden tot het bedrag van de verrijking van [XX] , op te maken bij staat,
met veroordeling van [XX] in de proces- en nakosten met rente.
6.3.2.De rechtbank heeft bij tussenvonnis de gemeente opgedragen om te bewijzen dat [XX] bij het doorbelasten van de facturen van derde-leveranciers aan de gemeente, wist of behoorde te weten dat de gemeente door haar handelwijze benadeeld zou worden in die zin dat deze facturen zagen op diensten en/of zaken die niet aan de gemeente ten goede zouden komen.
In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente geslaagd is het bewijs te leveren, de primaire vordering van de gemeente toegewezen en [XX] veroordeeld in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
6.3.3.Daartoe oordeelde de rechtbank samengevat het volgende:
[XX] (die destijds leverancier van de gemeente voor wat betreft kantoorinrichting was en in die hoedanigheid ook zaken deed met [persoon A] ) heeft op verzoek van [persoon A] tenminste 152 facturen van 18 andere leveranciers (betreffende onder meer luxe kleding, woninginrichting en een zwembad) voldaan en op naam van [XX] doorbelast aan de gemeente, daarbij een door [persoon A] opgegeven marge voor haarzelf aan de gemeente in rekening gebracht, en daarbij haar factuur aan de gemeente voorzien van de door [persoon A] aan haar opgegeven vage (product)omschrijving, zoals “levering materialen en diensten”.
Het totale factuurbedrag in nog geen vier jaar tijd kwam uit op ten minste € 850.000, zijnde 44% van de totale omzet die [XX] in die periode bij de gemeente genereerde.
De opdrachtbonnen die [persoon A] aan [XX] verstrekte met daarin de aanwijzingen voor de door [XX] aan de gemeente te sturen ‘doorbelastingsfacturen’, bevatten evidente onjuistheden, en [XX] heeft op basis van die opdrachtbonnen de ‘doorbelastingsfacturen’ opgemaakt, zonder daarover op enig moment vragen te stellen aan iemand van de gemeente, terwijl die opdrachtbonnen inhielden dat [XX] voor vragen of opmerkingen contact kon opnemen met [persoon B] (werkzaam bij de gemeente) én volgens de eigenaar-directeur van [XX] destijds vragen bij hem zijn gerezen over de gang van zaken.
Ten tijde van de doorbetasting van de facturen van derde leveranciers aan de gemeente wist of behoorde [XX] te weten dat de gemeente daardoor benadeeld zou worden in die zin dat deze facturen zagen op diensten en/of zaken die niet aan de gemeente ten goede zouden komen. [XX] had daarover tenminste vragen moeten stellen.
De procedure in hoger beroep
6.4.1.[XX] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [XX] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de gemeente met veroordeling van de gemeente in de proceskosten in beide instanties bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest.
6.4.2.De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de besteden vonnissen met veroordeling van [XX] in de proceskosten in beide instanties bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest.
De gemeente heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld voor het geval een van de grieven van [XX] slaagt.
6.4.3.Het hof zal eerst grief 1 en daarna de grieven 2 tot en met 5 gezamenlijk behandelen.
Met grief 1 betoogt [XX] dat de rechtbank ten onrechte in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat [persoon A] zou hebben erkend dat hij met behulp van leveranciers zichzelf zaken zou hebben toegeëigend. Volgens [XX] heeft [persoon A] niet erkend dat de leveranciers wisten dat de zaken of diensten niet ten goede zaken komen aan de gemeente. [XX] betwist dat zij daarvan op de hoogte was en stelt te zijn misleid door [persoon A] .
Het hof leest in de overweging van de rechtbank dat [persoon A] heeft erkend zich met behulp van leveranciers zaken te hebben toegeëigend, niet dat [persoon A] heeft erkend dat de leveranciers hiervan op de hoogte waren. Grief 1 is daarmee gebaseerd op een onjuiste lezing van het tussenvonnis en slaagt niet.
Grieven 2 tot en met 5 – heeft [XX] onrechtmatig gehandeld?
6.5.1Samengevat betoogt [XX] er steeds vanuit te zijn gegaan dat de zaken/diensten op de facturen aan de gemeente werden geleverd en daarbij te hebben mogen vertrouwen op de mededelingen van de vertegenwoordiger van de gemeente, [persoon A] , via wie zij al jaren opdrachten kreeg van de gemeente. [persoon A] had [XX] namens de gemeente gevraagd of [XX] mee wilde werken aan de inkoop van zaken of diensten van derde leveranciers omdat de gemeente dan geen reguliere aanbestedingsprocedure hoefde te volgen, hetgeen een duur en langdurige proces was en omdat de gemeente voor het aangaan van dergelijke procedures geen budget kreeg. De gemeente was de grootste klant van [XX] en [XX] had eerder een aanbestedingsprocedure gewonnen. [XX] had begrip voor de situatie en vertrouwde erop dat de handelwijze was toegestaan. Omdat zowel de inkoopfacturen die [XX] ontving van de derde leveranciers, als de opdrachtbonnen van gemeente vermeldden dat de geleverde diensten/zaken ten goede kwamen aan gemeente, heeft [XX] daaraan niet getwijfeld. Als de gemeente haar interne controle op orde had gehad, waarvan [XX] mocht uitgaan, dan had de fraude nooit kunnen plaatsvinden. [XX] hoefde daarmee dus geen rekening te houden.
6.5.2.Volgens [XX] is de rechtbank in het eindvonnis zonder motivering teruggekomen op een oordeel in het tussenvonnis. De rechtbank had in het tussenvonnis geoordeeld dat de afwijkende wijze van factureren en de marge onvoldoende zijn om een onrechtmatige daad op te baseren. In het eindvonnis heeft de rechtbank echter op grond daarvan bewezen geacht dat [XX] bij het doorbelasten van de facturen van derde-leveranciers aan de gemeente zonder daarover vragen te stellen, wist of behoorde te weten dat de gemeente daardoor benadeeld zou worden in die zin dat deze facturen zagen op diensten en/of zaken die niet aan de gemeente ten goede zouden komen.
Het hof overweegt dat in hoger beroep opnieuw aan de hand van alle stellingen van partijen wordt beoordeeld en gemotiveerd of al dan niet sprake is van onrechtmatig handelen van [XX] . In die zin wordt aan voornoemd bezwaar van [XX] tegemoet gekomen in hoger beroep.
6.5.3.Het hof is van oordeel dat [XX] ten minste voor zover het haar aan de gemeente gefactureerde marge bovenop de factuurbedragen van derde leveranciers betreft wist, of had moeten weten dat de gemeente daardoor werd benadeeld. [XX] heeft door jarenlang vele facturen van derde leveranciers te betalen en die met daarbovenop een aanzienlijke marge voor haarzelf in rekening te brengen bij de gemeente zonder daarover vragen te stellen, onrechtmatig jegens de gemeente gehandeld. Daartoe acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
6.5.4.[XX] ontving via [persoon A] facturen van derde leveranciers en factureerde die door aan de gemeente als factuur van [XX] . Daarmee was voor de gemeente niet zichtbaar van welke leverancier de factuur daadwerkelijk afkomstig was. Dat het daarbij ging om zaken of diensten die [XX] zelf niet leverde wist [XX] . Aan [XX] kan worden toegegeven dat de omschrijving van de zaken of diensten op de facturen van de derde leveranciers die [XX] ontving al was aangepast, waardoor ook kan zijn verbloemd dat de zaken of diensten niet voor de gemeente bestemd waren. Zo stond bijvoorbeeld op facturen van [bedrijf C] de omschrijving “levering bedrijfskleding [locatie A] ” of “levering representatieve goederen tbv [locatie A] ”, waardoor aan de hand van de omschrijving niet zichtbaar was dat het om luxe dameskleding ging. Maar [XX] heeft de facturen van derde leveranciers op eigen papier aan de gemeente doorgefactureerd met op verzoek van [persoon A] daarop een nog globalere omschrijving: “diverse geleverde materialen en diensten t.b.v. de [gemeente A] ”. Daarmee was voor de gemeente - zo wist [XX] of moest zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs begrijpen - op basis van de ontvangen factuur van [XX] niet zichtbaar van welke leverancier de factuur daadwerkelijk afkomstig was en bood de omschrijving in het geheel geen concrete aanknopingspunten meer waarvoor er werd betaald.
Verder ontving [XX] steeds opdrachtbonnen van [persoon A] waarop werd verwezen naar een niet bestaande eerdere brief of offerte van [XX] die aan de opdrachtbon vooraf zou zijn gegaan. Op die opdrachtbon stond tevens het aan de gemeente te facturen bedrag en daarmee de marge voor [XX] . Het totale op deze wijze doorgefactureerde bedrag over de periode 2013 tot en met eind 2016 betreft ten minste € 850.000 plus daarop de marge voor [XX] van afgerond in totaal € 168.000 inclusief btw. Het gaat om 152 facturen. Dat betekent dat [XX] gemiddeld meer dan € 1.100 inclusief btw per factuur aan marge heeft ontvangen. Zelfs als de marge iets lager zou liggen, hetgeen [XX] heeft aangevoerd, staat dit in geen verhouding tot de kostprijs van het doorfactureren.
[XX] heeft er onder de genoemde omstandigheden niet gerechtvaardigd op mogen blijven vertrouwen dat haar een zodanig hoge marge toekwam, enkel vanwege het betalen van een factuur van een derde en het opmaken van een eigen factuur. Er waren indicaties dat de werkwijze niet in de haak was omdat voor de gemeente niet meer te achterhalen viel van wie de factuur afkomstig was en waarop die zag en omdat de opdrachtbon onjuistheden bevatte. De verklaring van [persoon A] dat de gemeente geen aanbestedingsprocedure wilde volgen omdat daarvoor geen budget was, heeft [XX] ook gezien het grote financieel belang dat met de werkwijze gepaard ging (met marge meer dan een miljoen euro), niet al die tijd mogen beschouwen als te zijn gedaan namens de gemeente. [XX] had daar op een gegeven moment vragen over moeten stellen. Dat [XX] nooit vragen heeft gesteld (niet aan een andere medewerker van de gemeente, maar ook niet aan [persoon A] zelf) heeft [XX] niet betwist. Dat betekent dat [XX] wist, althans had moeten weten, dat de gemeente werd benadeeld bij het doorbelasten van de facturen van derde leveranciers aan de gemeente.
6.5.5.[XX] heeft in eerste aanleg betwist dat de marge een vergoeding vormt voor het betalen en doorfactureren en betoogd dat andere prestaties ten grondslag hebben gelegen aan de marge. De rechtbank heeft dat betoog uitvoerig gemotiveerd verworpen in onderdeel 2.3.4 van het eindvonnis. Samengevat heeft de directeur van [XX] deze stelling later pas ingenomen en heeft [XX] de gestelde kosten onvoldoende onderbouwd in het licht van de wel goed onderbouwde betwisting door de gemeente. Het hof verwijst hier kortheidshalve naar voornoemd onderdeel van het eindvonnis en maakt de daarin opgenomen overwegingen daarin tot de zijne. In hoger beroep heeft [XX] daartegen feitelijk niets nieuws aangevoerd.
6.5.6.Het hof gaat voorbij aan het betoog van [XX] dat de gemeente zelf de fraude heeft veroorzaakt en dat [XX] niet onrechtmatig heeft gehandeld omdat zonder [XX] een andere partij aan het verzoek van [persoon A] gehoor zou hebben gegeven en [XX] voor [ZZ] ook zo zou hebben gehandeld. Het gebrek aan controle binnen de gemeente heeft de fraude niet veroorzaakt, maar maakt dat de fraude niet eerder is ontdekt. Dat de gemeente de constructie met doorbelasting met een hoge marge niet eerder heeft ontdekt, ontneemt niet het onrechtmatige karakter aan het handelen van [XX] . Dat ook andere partijen zouden hebben meegewerkt aan onrechtmatig handelen, maakt het onrechtmatig handelen van [XX] evenmin rechtmatig. Dat [XX] ook bij een andere partij een vergelijkbare constructie zou hebben toegepast acht het hof in de verhouding tussen de gemeente en [XX] niet relevant, nog los van het feit dat de gemeente dit gemotiveerd heeft betwist. Ook het feit dat [XX] strafrechtelijk niet is aangemerkt als verdachte leidt niet tot een ander oordeel omdat dit mogelijk onrechtmatig handelen onverlet laat.
[XX] is aansprakelijk voor de schade die van haar onrechtmatig handelen het gevolg is. De grieven 2 tot en met 5 slagen niet.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep