3.9.Het
hofoverweegt als volgt.
Op de voet van artikel 139 Rv, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, dient het hof de vorderingen van [appellant] jegens [geïntimeerde] (de niet verschenen geïntimeerde), tegen wie in hoger beroep verstek is verleend, toe te wijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomen (zie HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:LJN BL8504). Wel zal het hof, in verband met de zogenoemde devolutieve werking van het hoger beroep, de in eerste aanleg door [geïntimeerde] gevoerde verweren dienen te beoordelen. Het spoedeisend belang (art. 254 lid 1 Rv) ten tijde van de uitspraak in hoger beroep volgt hier voldoende uit de aard van het gevorderde. Het is [appellant] te doen om nakoming van hetgeen in de echtscheidingsbeschikking van 19 april 2024 is beslist over toedeling aan [geïntimeerde] van [woning A] (mvg, pt. 15). [appellant] vordert [geïntimeerde] te veroordelen tot nakoming van de beschikking, aldus dat de woning niet meer wordt toegedeeld aan [geïntimeerde] , maar dat deze wordt verkocht. De rechtbank heeft bij de echtscheidingsbeschikking, samengevat, de [woning A] aan [geïntimeerde] toegedeeld onder voorwaarden die ertoe strekken dat op betrekkelijk korte termijn levering van de woning aan [geïntimeerde] plaatsvindt, [appellant] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en hem uit hoofde van de verdeling de overwaarde toekomt (dit overeenkomstig de wens van partijen). De rechtbank heeft [geïntimeerde] een termijn gegeven tot 1 oktober 2024 om toedeling van de woning aan haar te realiseren (inclusief de “notariële overdracht”, rov. 4.47 en dictum), anders zou de woning moeten worden verkocht. De beschikking (die in zoverre een eindbeschikking is), is op dit punt in kracht van gewijsde gegaan. Van toedeling aan [geïntimeerde] , ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid én van betaling van (een deel van) de overwaarde is het thans, meer dan een half jaar na 1 oktober 2024 echter nog steeds niet gekomen. Ook [geïntimeerde] wijst er op dat er tussen partijen een groot aantal procedures is gevoerd, maar dat een oplossing nog lang niet in zicht is (cva, 22 okt. 2024, pt. 10). Met dit alles is het spoedeisend belang gegeven. Voor alle duidelijkheid, de kwestie van de boete van € 1.620,-- per maand (waarover vs a quo, rov. 4.1 en 4.4) is in dit hoger beroep dus verder niet meer van belang. Daarop heeft [appellant] zich voor het spoedeisend belang, anders dan in eerste aanleg, overigens ook niet beroepen.
Weliswaar heeft [geïntimeerde] pas op 3 mei 2024 drie makelaars-taxateurs aangedragen, terwijl zij dat een week na de datum van de beschikking (d.d. 19 april 2024, rov. 4.48) had moeten doen, maar [appellant] heeft vervolgens pas op 11 november 2024, ruim zes maanden later, een taxateur gekozen uit de selectie van [geïntimeerde] , hoewel de rechtbank ook [appellant] een termijn had opgelegd (zelfs van slechts een week, na het aandragen van de makelaars-taxateurs door [geïntimeerde] ). [appellant] heeft de verdeling van de woning zoals beslist door de rechtbank dus zelf een half jaar lang op zijn beloop gelaten. Dat betekent echter nog niet dat aan nakoming van de beschikking van de rechtbank zonder meer het belang is komen te ontvallen.
Kern van de beslissing van de rechtbank is dat [geïntimeerde] de gelegenheid is gegeven om toedeling van de woning aan haar te realiseren tot 1 oktober 2024 (echtscheidingsbeschikking, rov. 4.47). Daarover heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat toedeling van de woning niet mogelijk is zonder de verdere vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, in het bijzonder de toedeling van de beleggingspanden aan [appellant] (waarbij [appellant] wordt overbedeeld en hij uit dien hoofde nog een vergoeding aan [geïntimeerde] verschuldigd zal zijn).
De kwestie van de toedeling van de [woning A] (aan [geïntimeerde] ) kan inderdaad niet los worden gezien van de toedeling van de beleggingspanden (aan [appellant] ). Over die beleggingspanden is door de rechtbank in de echtscheidingsprocedure als volgt beslist:
‘4.58. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat hij toedeling van de onroerende zaken aan hem en de uitkoop van [geïntimeerde] kan financieren met ontslag van [geïntimeerde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. In hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om een andere wijze van verdeling te gelasten dan toedeling van de onroerende zaken aan [appellant] .
Het belang van [geïntimeerde] is erin gelegen dat haar aandeel in het vermogen vrij komt, zodat zij daarmee een verdere toekomst kan opbouwen. Aan dat belang wordt tegemoetgekomen bij toedeling van de onroerende zaken aan [appellant] , omdat aan [geïntimeerde] alsdan een vergoeding wegens overbedeling toekomtén zij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de onroerende zaken onder I. tot en met IV. toedeelt aan [appellant] onder de hierna genoemde voorwaarden. (onderstreping hof).’
De verdeling van de [woning A] en die van de beleggingspanden zijn zelfs zo hecht met elkaar verbonden dat de rechtbank voor beide verdelingen heeft beslist dat “de notariële overdracht (…) uiterlijk op 1 oktober 2024 gerealiseerd dient te zijn.” De verdeling waartoe de rechtbank heeft besloten, berust daarbij op een zekere wederkerigheid of zo men wil “gelijk oversteken”. Kort gezegd, kan [geïntimeerde] met de vergoeding wegens overbedeling van [appellant] (beleggingspanden), de woning overnemen (en, wellicht zelfs, omgekeerd, met de vergoeding wegens overbedeling van [geïntimeerde] ( [woning A] ) [appellant] de beleggingspanden).
Ter zake van de verdeling van de beleggingspanden valt [geïntimeerde] evenwel een verwijt te maken. De echtscheidingsbeschikking houdt namelijk het volgende in:
‘4.59. Binnen uiterlijk een week na de datum van deze beschikking selecteert [appellant] drie taxateurs en stuurt deze selectie naar [geïntimeerde] . Na ontvangst daarvan kiest [geïntimeerde] binnen één week uit die selectie de taxateur die de onroerende zaken gaat taxeren (…).’
[appellant] heeft onbestreden gesteld dat hij tijdig drie taxateurs heeft voorgesteld voor de beleggingspanden, maar dat [geïntimeerde] weigert een van de voorgestelde taxateurs te kiezen. Dit blijkt ook uit de e-mail-correspondentie (prod. 5) waarop [appellant] zich beroept.
In zijn e-mail van 26 april 2024 herinnert de advocaat van [appellant] aan de hiervóór geciteerde rechtsoverweging 4.59 en stelt de advocaat van [appellant] de volgende taxateurs voor:
- [taxateur A]
- [taxateur B]
- [taxateur C]
Met het volgende verzoek aan de (advocaat van de) vrouw:
‘Graag verneem ik uiterlijk vrijdag 3 mei 2024 van u naar welke van de bovenstaande drie taxateurs de voorkeur van uw cliënte uitgaat.’
Hiermee voldoet de (advocaat van de) man volledig aan hetgeen in de echtscheidingsbeschikking op dit punt is voorgeschreven. De (advocaat van de) vrouw reageert daarop als volgt;
“De vraag is of de 5 taxaties echt moeten plaatsvinden in het kader van de verdere kosten/baten analyse in deze casus. Cliënte meent van niet. Er komen alleen weer veel kosten bij, geen nieuwe gezichtspunten.
Geen van de drie door uw client genoemde taxateurs voor de huurwoningen zijn acceptabel. Deze taxeren vooral professioneel bedrijfs OZ en daar vallen deze huurwoningen niet onder.”
Anders dan [geïntimeerde] meent, moeten de taxaties wel degelijk plaatsvinden. Dat is namelijk onherroepelijk beslist door de rechtbank. Ook heeft [geïntimeerde] niet de vrijheid alle door [appellant] aangedragen taxateurs af te wijzen. Daarin voorziet de beschikking van de rechtbank niet. Zij zal alsnog een van de aangedragen taxateurs dienen te kiezen.
Een afweging van de belangen van [appellant] en [geïntimeerde] , met inachtneming van hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd, leidt er dan toe dat het hof vordering I van [appellant] tot nakoming van de beschikking zal toewijzen, maar daarbij een beperktere voorziening zal treffen, aldus dat partijen voor [woning A] uiterlijk binnen één week na de datum van dit arrest de reeds de door [appellant] op 11 november 2024 gekozen taxateur opdracht zullen verstrekken als bedoeld in rov. 4.48 van de echtscheidingsbeschikking. Voor de beleggingspanden (waarover rov. 4.55 e.v. van de echtscheidingsbeschikking) is [geïntimeerde] verplicht uiterlijk binnen één week na de datum van dit arrest uit de selectie van [appellant] (weergegeven in zijn e-mail van 26 april 2024) de taxateur te kiezen die de onroerende zaken gaat taxeren. Ook overigens dienen partijen de reeds gelaste verdeling van de woning en de beleggingspanden (nog immer) na te komen. Het feit dat het nog niet tot een taxatie is gekomen, brengt niet mee dat de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling komt te vervallen. De termijn van 1 oktober 2024 uit de echtscheidingsbeschikking (ruim vijf maanden na de datum van die beschikking, moet daarbij worden gelezen als 1 december 2025 (ruim vijf maanden na de datum van dit arrest). Tegen afwijzing van vordering II van [appellant] door de voorzieningenrechter heeft [appellant] geen grief gericht (daartoe voert hij geen voldoende kenbare gronden aan) zodat die beslissing in stand blijft.