ECLI:NL:GHSHE:2025:1603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
20-002952-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake oplichting en poging tot uitlokking van moord

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 20 oktober 2023 was gewezen. De rechtbank had de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, waaronder oplichting en een poging tot uitlokking van moord. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank had beslissingen genomen over schadevergoedingen en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het hoger beroep van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart voor de feiten 1 en 2, en dat het vonnis van de rechtbank voor feit 3 zou worden vernietigd. Het hof heeft de officier van justitie inderdaad niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de beslissingen met betrekking tot de feiten 1 en 2, omdat er geen rechtens te beschermen belang was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor zover het aan zijn oordeel was onderworpen.

De zaak betreft een verdachte die in het Huis van Bewaring verblijft en die in eerste aanleg was vrijgesproken van enkele ernstige beschuldigingen. Het hof heeft de argumenten van de advocaat-generaal en de verdediging in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen, met inachtneming van de aanvullingen op de vrijspraakmotivering. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot uitlokking van moord, ondanks de informatie die door buitenlandse autoriteiten was verstrekt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002952-23
Uitspraak : 11 juni 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 oktober 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-029155-22, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 16-653446-17 en 03-136516-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het Huis van Bewaring in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn.
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard kennis te nemen van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte partieel vrijgesproken van de onder feit 1 tenlastegelegde oplichtingen met betrekking tot de aangiftes van [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] . De rechtbank heeft voorts de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten van een poging tot uitlokking van moord op [benadeelde] in of omstreeks de periode van 7 maart 2021 tot en met 21 april 2021.
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘oplichting, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft tevens de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoons verbeurdverklaard.
Verder heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde hechtenis onder parketnummer 03-136516-17 voor de duur van 3 weken. De rechtbank heeft daarnaast de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16-653446-17.
Ten slotte heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte intrekking hoger beroep d.d. 20 februari 2024 is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep tijdig ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte voor dat feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van het voorarrest, alsmede dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor zover de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 16-653446-17 en 03-136516-17 en het beslag nog aan de orde zijn in hoger beroep, heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof hierover dezelfde beslissingen zal nemen als de rechtbank, dan wel heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering gelet op de bepleite vrijspraak dient te worden afgewezen en subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden gematigd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. In de appelschriftuur van 15 november 2023 en het e-mailbericht van 2 mei 2025 heeft het Openbaar Ministerie laten weten dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde en de daar bijbehorende strafmaat. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal dit standpunt herhaald en heeft zij verzocht de officier van justitie voor wat betreft de feiten 1 en 2 niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Op grond van het vorenstaande zal het hof, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de behandeling van de feiten 1 en 2 in hoger beroep, de officier van justitie gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling van gronden, in die zin dat de vrijspraakmotivering wordt aangevuld naar aanleiding van wat er in hoger beroep door de advocaat-generaal extra is aangevoerd ten opzichte van hetgeen de rechtbank te dier zake reeds heeft overwogen.
Aanvulling vrijspraakmotivering
De advocaat-generaal heeft zich – in aanvulling op hetgeen reeds door de officier van justitie in eerste aanleg naar voren is gebracht – op het standpunt gesteld dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dient te worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de informatie die door de FBI is verstrekt aan de Belgische autoriteiten, die deze op hun beurt weer hebben doorgeleid aan de Nederlandse autoriteiten. Dit maakt dat deze informatie, inhoudende dat iemand zich bij de FBI heeft gemeld met de informatie dat iemand anders hem (de melder) via het Dark web een geldbedrag van 5.000 dollar heeft beloofd, in ruil voor het vermoorden van zijn ex-partner en het terugbrengen van zijn 7 maanden oude kind naar een adres in België, betrouwbaar moet worden geacht en in zoverre geldt als een bewijsmiddel.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent dat beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan een in het buitenland verricht onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak in beginsel moeten worden gerespecteerd. Van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek is het hof niet gebleken. In zoverre gaat het beroep op dit beginsel dan ook niet op.
Het hof overweegt tot slot dat het uitgaat van de juistheid van het gegeven dat een melder zich met de bewuste informatie tot de FBI heeft gewend, maar dat aan de hand daarvan niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de belofte van 5.000 dollar in ruil voor de dood van zijn ex-partner etc. ten overstaan van de melder heeft gedaan op het Dark web.
Voor al hetgeen overigens door de advocaat-generaal is aangevoerd, verwijst het hof naar de vrijspraakoverwegingen door de rechtbank in het vonnis, waarmee het hof zich verenigt.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 11 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.