ECLI:NL:GHSHE:2025:1640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
20-001895-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake openlijk in vereniging geweld plegen en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 26 juni 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en voor medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 juli 2020 te Heerlen, waar de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een verkeersruzie die escaleerde in geweld. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen en een taakstraf van 200 uren. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte hen met een vuurwapen heeft bedreigd. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De vordering van [slachtoffer 1] tot € 4.356,00 en van [slachtoffer 2] tot € 1.500,00 zijn beide toegewezen, met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001895-23
Uitspraak : 23 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer
03-249818-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van feit 2 primair nog opgemerkt dat hij komt tot een bewezenverklaring van – kort gezegd – medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door een wapen af te vuren in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een wapen op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te richten en aan hen te tonen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering tot een totaalbedrag van
€ 5.856,00 geheel en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 geheel en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedings-maatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van feit 1 en voorts van feit 2, voor zover ziende op de bedreiging van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] is vrijspraak bepleit.
Voorts is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en is verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging verzocht de toe te wijzen immateriële schade te matigen, met referte aan het oordeel van het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij daarin
niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht de toe te wijzen immateriële schade te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2020 te Heerlen openlijk, te weten op de N281 (afrit Beersdalweg), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2020 te Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
 meermalen, althans eenmaal, een (vuur)wapen af te vuren in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
 een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op, althans te tonen aan, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 juli 2020 te Heerlen openlijk, te weten op de N281 (afrit Beersdalweg), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan;
2.
hij op 10 juli 2020 te Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen af te vuren en dit vuurwapen te richten op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, zaakregistratienummer: PL2431-2020109463, in de wettige vorm opgemaakt en op 7 oktober 2020 gesloten door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1-59 (aantal PDF-pagina’s: 63).
1.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 5-7, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
(pagina 5)
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging met een vuurwapen gepleegd door twee voor mij onbekende personen. Dit is gebeurd op 10 juli 2020, omstreeks 13.00 uur, op de afrit Ten Esschen ter hoogte van Heerlen.
Ik reed op de A76 in de richting van Heerlen. Ik trad op als bestuurder van mijn voertuig, een zwarte Kia Picanto. Als bijrijder zat bij mij in het voertuig mijn vriendin [slachtoffer 2] .
Ter hoogte van knooppunt Ten Esschen wilde ik de afslag nemen om de N281 op te rijden (
het hof begrijpt: afrit Beersdalweg, rijrichting Geleen-Heerlen). Ik zag dat voor mij een zwarte Volkswagen Golf reed. Vanuit deze Golf werd een blikje gegooid (…). Dit blikje raakte bijna mijn auto. Ik zag dat de Golf de afslag N281 pakte.
(pagina 6)
Ik ben rechts naast de Golf gaan rijden en gebaarde naar hen waar dit op sloeg. Ik zag dat de bijrijder meteen gebaarde naar rechts te moeten gaan. Ik zag dat de Golf gas gaf en voor mij kwam rijden. Ik gaf richting aan om de afslag Ten Esschen te pakken. Ik
zag dat de Golf voor mij bleef rijden. Onder aan de afrit stopte de Golf voor me. Dit
was net voor de rotonde. Ik zag dat eerst de bijrijder uitstapte en daarna de bestuurder van de Golf.
Ze kwamen meteen op ons af. Ik ben toen ook uitgestapt. De bijrijder was als eerste
bij mij en sloeg mij direct tegen de linker zijkant/achterzijde van mijn hoofd. Ik
probeerde mij te weren tegen deze slag maar ik voelde dat ik geraakt werd. Ik werd
van de zijkant vastgegrepen door de bestuurder van de Golf. Deze hield mij stevig
vast en sloeg mij meermaals in de zijkant van mijn lichaam ter hoogte van mijn
nieren. Ik zag en voelde dat de bijrijder mij meermaals tegen mijn hoofd sloeg. Dit
was zeker vier keer.
Op een gegeven moment lieten beiden mij los en renden zij richting de Golf. Ik zag dat de bestuurder weer richting de bestuurderszijde liep en de bijrijder richting de bijrijderskant. Ik zag dat de bijrijder iets deed in het voertuig maar ik kon niet zien wat. Ik hoorde dat de bestuurder riep naar de bijrijder: “pak die ganno.” Ik moest meteen denken aan een pistool. Ik dacht dit gaat te ver en rende terug naar mijn auto. Ik keek om en ik zag de bijrijder staan. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een pistool vast had en deze op mij richtte. Ik hoorde een knal en ik zag rook opstijgen vanaf het pistool. Ik ben toen terug gerend naar mijn auto.
Van het letsel wat ik heb opgelopen ten gevolge van de mishandeling heeft u foto's
gemaakt (
het hof begrijpt: de foto’s afgebeeld op dossierpagina's 8-11).
2.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 12-14, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :
(pagina 12)
Op 10 juli 2020, omstreeks 13:00 uur, reden mijn vriend [slachtoffer 1] en ik in zijn
auto over de autoweg van Spaubeek naar Heerlen. [slachtoffer 1] reed en ik zat ernaast. Terwijl wij naar Heerlen reden, ongeveer ter hoogte van Nuth, zag ik voor ons een Volkswagen Golf, zwart van kleur, rijden. Ik zag dat de bijrijder van deze auto een blikje over het dak richting de linker baan gooide. Ik zag dat mijn vriend [slachtoffer 1] boos werd door het
gooien van dit blikje omdat dit bijna tegen zijn auto aan kwam.
Die auto voor ons ging naar rechts richting Heerlen, net als wij. [slachtoffer 1] nam de linker rijbaan om af te slaan. De Volkswagen reed op de rechter baan.
(pagina 13)
Ik zag vervolgens dat de bestuurder van de Volkswagen naar links kwam en voor ons bleef slingeren. Ik zag dat wij er niet langs kwamen. Ik zag dat [slachtoffer 1] opeens rechts naast de Volkswagen kon rijden en zijn raam opende. Ik zag en hoorde vervolgens dat er door de bijrijder en [slachtoffer 1] geschreeuwd werd over het waarom. Wij reden ongeveer 80 kilometer per uur. Vervolgens zag ik dat wij min of meer gedwongen werden de afrit richting Beersdalweg te Heerlen te nemen. Dit kwam gewoon door het voor ons rijden en slingeren van de Volkswagen bestuurder.
Gekomen op die afrit, helemaal rechts, stopte die Volkswagen schuin voor ons. [slachtoffer 1] stopte dus ook. Vervolgens zag ik dat de bestuurder en bijrijder van de Golf uitstapten en [slachtoffer 1] ook. Ik bleef in de auto zitten. Ik zag dat de bestuurder en bijrijder van de Golf meteen naar [slachtoffer 1] kwamen gelopen. Ik zag dat beide mannen meteen [slachtoffer 1] begonnen te slaan. Ik zag dat de bijrijder met vuisten op [slachtoffer 1] sloeg. De bestuurder deed dit ook.
Na het slaan hoorde ik dat de bestuurder naar de bijrijder riep: “Pak dat wapen.” Ik zag dat de bijrijder vervolgens uit de Golf een klein, zwart wapen pakte. Ik zag dat de bijrijder dit wapen in zijn linkerhand vast hield. Ik had mijn mobiele telefoon in de hand en wilde 112 bellen. Ik zag dat de bijrijder het wapen op mij richtte. Gelet op die beweging veronderstelde ik dat ik mijn telefoon moest weg doen, hetgeen ik deed. Vervolgens zag ik dat de bijrijder op [slachtoffer 1] richtte en schoot. Ik hoorde vervolgens een harde knal en zag rook uit het wapen komen. Vervolgens zijn beide mannen ingestapt in de Golf en weggereden richting Heerlen, de autoweg weer op.
Ik zag dat [slachtoffer 1] door het schot niet gewond was. Ik zag wel krassen rond zijn nek en rug
van de toegebrachte slagen. Ik voelde mij ontzettend bang toen het wapen op mij
gericht werd.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde dossierpagina's 54-55, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige] :
(pagina 54)
Op 10 juli 2020, omstreeks 12:50 uur, reed ik over de autoweg, de N281, te Heerlen,
komende uit de richting van Geleen. Ter hoogte van de afrit bij Ten Esschen, wilde
ik de autoweg verlaten richting de Beersdalweg. Ik zag dat op de afrit auto’s
stilstonden. Ik zag dat bij een van deze auto’s een blanke man (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer 1]) stond. Ik zag dat de blanke man door enkele personen geslagen werd. Ik heb hierop mijn auto, voorbij deze vechtpartij, ook op de afrit tot stilstand gebracht. In eerste instantie heb ik geclaxonneerd om de aandacht te trekken van de aanvallers. Toen dat niet lukte besloot ik om maar uit te stappen. Maar voor dat ik kon uitstappen, om de vechtende partijen te scheiden en de blanke man te helpen, zag ik dat de man welke later als bijrijder ingestapt is in de zwarte Volkswagen, ik dacht een Golf of Polo, een vuurwapen in zijn hand had en hoorde ik een schot. Ik zag dat deze man het wapen richtte op de blanke man die even daarvoor mishandeld was. Ik zag dat uit het wapen kruitdampen kwamen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris d.d. 7 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige] :
Ik ben vier jaar geleden getuige geweest van een schietincident.
Ik zag een (…) vechtpartij. Dat is ook de reden dat ik stopte. Ik zie ze als een stel hyena’s vechten. Daar valt een klap, daar valt nog een klap.
Op een gegeven moment zag ik ook wel dat de jongen, het slachtoffer, dat hij een beetje kon vechten. Ik heb mijn auto in de berm gezet. Ik stopte om die gast te helpen. Het ging heel snel, ik stapte uit en opende de kofferbak want ik had wat nodig om te kunnen slaan. In mijn kofferbak lag een krik. Op het moment dat ik de kofferbak opende, zag ik een vuurwapen. Ik was nog steeds bij mijn auto toen. Het was een handvuurwapen, het was een pistool, geen revolver. De man die het vuurwapen vasthield stond op een paar meter afstand van het slachtoffer.
De man met het vuurwapen wilde wel degelijk richten. De arm ging omhoog, dus een gestrekte arm. Hij richtte richting het slachtoffer. (…) Toen ging er een schot af. Ik heb een duidelijk schot gehoord.
In mijn beleving was er een grote blonde jongen, het slachtoffer, en volgens mij was er een dame bij. Een vrouwelijke bijrijdster. De belagers waren mensen met een migratieachtergrond. Daarmee bedoel ik licht getint.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina's 35-40, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(pagina’s 35-36)
M: Mededeling verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pagina 37)
M: Op 10 juli 2020 is aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging gepleegd op de afrit van de N281 (Ten Esschen) nabij de Beersdalweg te Heerlen. (…)
V: Wat kun je mij daarover verklaren?
A: Het was een verkeersruzie.
V: Waarover ging die ruzie dan?
A: Ik zag dat een zwarte kleine Kia naast ons kwam rijden en kwam ons inhalen.
V: Wie is ons?
A: Dat was ik en de bestuurder meneer [medeverdachte] .
V: Was het een zwarte Volkswagen Golf waar je in zat?
A: Ja.
(pagina 38)
V: Wie heeft op 10 juli 2020 omstreeks 13:00 uur die auto bestuurd op de N281?
A: Dat was [medeverdachte] .
(pagina 39)
V: Wat is een ganno?
A: Dat betekent pistool.
V: Had je toen een pistool?
A: Toen [medeverdachte] met de bestuurder van de Kia aan het vechten was, heb ik het
pistool gepakt. Het was een gas alarm pistool.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juni 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
Op 10 juli 2020 hebben medeverdachte [medeverdachte] en ik ruzie gehad (
het hof begrijpt: met de aangever(s), niet onderling/met elkaar). Ik denk dat de ruzie misschien is ontstaan doordat ik een blikje of een aansteker uit het raam heb gegooid. Het voorwerp raakte volgens mij de auto van het slachtoffer (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]). Het slachtoffer werd boos en kwam naast ons rijden. Hij gebaarde of wij konden stoppen. Wij zijn op gegeven moment stil komen te staan en ik ben uitgestapt. De bestuurder van de KIA (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en [medeverdachte] zijn ook uitgestapt. Ik ben ook uitgestapt. Ik liep terug naar de auto (…). Ik had een alarmpistool bij mij. (…) Ik heb toen een schot gelost.
Ik heb een keer geschoten. Dat was voordat we weer zijn ingestapt en zijn weggerend.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina's 29-34, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] :
(pagina’s 29-30)
M: Mededeling verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pagina 31)
M: Op 10 juli 2020 is aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging gepleegd op de afrit van de N281 (Ten Esschen) nabij de Beersdalweg te Heerlen. (…)
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Ik weet dat ik die dag een auto geleend had (…), een zwarte Volkswagen
Golf. Ik weet dat ik met mijn mattie
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]) op de autoweg vanuit Geleen richting Heerlen reed. Mijn mattie (…) heeft een aansteker uit het raam van de auto gegooid. Achter ons reed een kleine auto. Op een gegeven moment, toen ik weer op de rechter rijstrook reed, werd ik ingehaald door de bestuurder van de kleine auto. Toen de bestuurder naast mij reed zag ik dat deze bestuurder (…) zei dat ik moest stoppen omdat er iets vanuit de auto waarin ik reed, op zijn auto was gegooid. Ik ben toen de afrit naar beneden gereden. Op het begin van de oprit ben ik
gestopt.
(pagina’s 31-32)
Ik ben toen ook uitgestapt.
(pagina 32)
V: Wie heeft er op 10 juli 2020 omstreeks 13:00 uur die auto bestuurd op de N281?
A: Dat was ik.
V: Wie zat er toen bij jou in de auto?
A: [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit, te weten voor zover ziende op de bedreiging van [slachtoffer 2] . Daartoe is aangevoerd dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 2] helemaal niet heeft gezien en dat hij het vuurwapen derhalve ook niet op haar heeft gericht of aan haar heeft getoond, laat staan in haar richting heeft afgevuurd. Dat de verdachte (ook) [slachtoffer 2] met het vuurwapen zou hebben bedreigd volgt enkel uit haar eigen verklaring. Van voorwaardelijk opzet op die bedreiging is evenmin sprake.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal, acht het hof de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , net als die van aangever [slachtoffer 1] , geloofwaardig, nu hun verklaringen in grote lijnen overeenkomen met elkaar en steun vinden in de andere bewijsmiddelen. Het hof heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij eveneens met het vuurwapen is bedreigd en acht haar verklaring ook op dit onderdeel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. In die verklaring vindt het standpunt van de verdediging zijn weerlegging.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht zowel de onder 1 tenlastegelegde openlijke geweldpleging als de onder 2 tenlastegelegde bedreigingen wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich – samen met de medeverdachte – schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens slachtoffer [slachtoffer 1] . Naar aanleiding van een verkeersruzie hebben de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer meermalen geslagen en vervolgens hebben zij [slachtoffer 1] en zijn vriendin, slachtoffer [slachtoffer 2] , met de dood bedreigd door een vuurwapen af te vuren en dat vuurwapen op de slachtoffers te richten. Het behoeft geen betoog dat de slachtoffers een uiterst angstig moment hebben doorgemaakt en dat dit een enorme impact op hen heeft gehad – en nog steeds heeft – blijkens hun verklaringen en de ter terechtzitting gegeven aanvullingen daarop. De verdachte en de medeverdachte hebben met hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en/of psychische integriteit van de slachtoffers. Voorts is door het gewelddadige handelen van de verdachte en de medeverdachte sprake van een geschokte rechtsorde. Het hof rekent dit de verdachte(n) aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2025, eerder ter zake van bedreiging onherroepelijk is veroordeeld. Uit dit uittreksel blijkt voorts dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader heeft de verdachte verklaard dat hij in een andere strafzaak was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en recentelijk in vrijheid is gesteld. De verdachte ondergaat thans een ambulante behandeling bij Radix (Mondriaan), hetgeen zou worden doorkruist met oplegging van een nieuwe gevangenisstraf. Voorts heeft de verdachte verklaard tijdens zijn detentie een cognitieve vaardigheidstraining positief te hebben afgerond, dat hij inmiddels vader is geworden van een dochtertje, dat hij geen softdrugs meer gebruikt en nog aan het revalideren is van een zwaar verkeersongeval, waarvoor hij onder andere schematherapie en traumaverwerking krijgt. De verdachte is thans arbeidsongeschikt en ontvangt een Wajong-uitkering.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafoplegging aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor openlijk geweld, met enig letsel ten gevolge, een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitganspunt genomen en voor bedreiging met een vuurwapen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Ten slotte heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden met ongeveer 8 maanden en 3 weken en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van deze duur rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend zijn geweest.
Alles afwegende, acht het hof, anders dan de advocaat-generaal en de verdediging, en rekening houdend met verdachtes recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende zwaarwegend om af te zien van oplegging van deze gevangenisstraf.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die (na wijziging van de vordering ter terechtzitting in eerste aanleg) strekt tot schadevergoeding van een totaalbedrag van € 5.856,00. Dit bedrag bestaat uit € 856,00 aan materiële schade (onderverdeeld in 5 posten) en € 5.000,00 aan immateriële schade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel en hoofdelijk toegewezen en duurt derhalve in hoger beroep van rechtswege voort. Bovendien heeft de benadeelde partij de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering geheel en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft verzocht de toe te wijzen immateriële schade te matigen, met referte aan het oordeel van het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een totaalbedrag van € 4.356,00. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Materiële schade
Door de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van de navolgende materiële schadeposten:
 € 100,80 € 100,80 ter zake van medische kosten;
 € 100,80 € 326,78 ter zake van eigen risico 2020;
 € 100,80 € 310,00 ter zake van eigen risico 2021;
 € 100,80 € 36,40 ter zake van reiskosten;
 € 100,80 € 82,02 ter zake van inlichtingen psycholoog.
Het hof is van oordeel dat deze schadeposten voldoende door de benadeelde partij zijn onderbouwd en dat deze inhoudelijk niet door de verdediging zijn betwist. Het hof acht deze schadeposten derhalve geheel toewijsbaar.
Immateriële schade
De immateriële schade die de benadeelde partij door toedoen van de verdachte (en de medeverdachte) heeft geleden is op een bedrag van € 5.000,00 gesteld. Kort samengevat is aangevoerd dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling (hof: de openlijke geweldpleging) kneuzingen, blauwe plekken, krassen en een bult op zijn hoofd heeft opgelopen. Voorts heeft de benadeelde partij pijn ervaren en heeft hij hiervan last gehad tijdens zijn werk als koerier, met name bij het tillen en dragen van pakketten. Alhoewel de benadeelde partij meteen na het voorval is blijven werken, heeft hij zich uiteindelijk ziek moeten melden omwille van ernstige psychische klachten. Sinds september 2020 is de benadeelde partij onder behandeling van een psycholoog die de diagnose PTSS heeft vastgesteld. Tevens is sprake van matige en ernstige depressieve klachten. Tot eind 2021 is de benadeelde partij onder behandeling geweest en heeft onder andere EMDR-therapie gevolgd.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Eén van die gevallen is wanneer sprake is van lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, een ander geval is aantasting van de persoon op andere wijze (sub b). Dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte (en de medeverdachte) zowel lichamelijk als ook geestelijk letsel heeft opgelopen is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en komt uit de stukken evident naar voren. Het hof acht – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging – in dit geval een bedrag van € 3.500,00 toewijsbaar. Het meergevorderde zal worden afgewezen.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte (en de medeverdachte) rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaal bedrag van € 4.356,00. Dit bedrag valt uiteen in € 856,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat voornoemd totaalbedrag hoofdelijk toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld en met vermeerdering van de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Het hof gaat daarbij ten aanzien van de materiële schade uit van de datum van het indienen van de vordering, te weten 22 juni 2023, en ten aanzien van de immateriële schade van de pleegdatum, te weten 10 juli 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 4.356,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum (te weten: 22 juni 2023 voor de materiële schade en 10 juli 2020 voor de immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel en hoofdelijk toegewezen en duurt derhalve in hoger beroep van rechtswege voort. Bovendien heeft de benadeelde partij de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering geheel en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft, gelet op de bepleite partiële vrijspraak van feit 2, primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.500,00. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De immateriële schade die de benadeelde partij door toedoen van de verdachte (en de medeverdachte) heeft geleden is op een bedrag van € 1.500,00 gesteld. Omtrent de psychische gevolgen van het onder 2 bewezenverklaarde feit is door de benadeelde partij aangevoerd dat zij zich erg angstig voelde ten tijde van het voorval door de agressiviteit die de verdachten uitstraalden. Op het moment dat het pistool tevoorschijn werd gehaald kreeg de benadeelde partij het gevoel en de angst dat het wel eens het laatste moment kon zijn voor haar en haar vriend en nadat het schot werd gelost is de benadeelde partij in shock geraakt. De benadeelde partij heeft in de eerste drie weken na het vooral slecht geslapen, hetgeen nu beter gaat door het (blijven) slikken van melatonine. Voorts is de benadeelde partij sinds het voorval erg opgelaten en snel geprikkeld, kan zij geen kritiek verdragen, is zij snel geïrriteerd en vooral heel moe. Als gevolg van de stress en spanning die het voorval met zich heeft gebracht, zitten de nek en schouder van de benadeelde partij vast en staat zij onder behandeling van een chiropractor. De benadeelde partij is naar aanleiding van het voorval door de huisarts doorverwezen naar een psycholoog voor EMDR-therapie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij toegelicht dat er, vanwege de lange wachtlijsten, voor is gekozen om de behandeling voort te zetten bij de praktijkondersteuner van de huisarts. Ten slotte is aangevoerd dat de benadeelde partij vanwege het voorval in de ziektewet terecht is gekomen, daarna het roer heeft moeten omgooien en inmiddels een geheel andere baan (dan waarvoor zij was opgeleid) heeft.
Het hof is, met de advocaat-generaal maar anders dan de verdediging, van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde immateriële schade in rechtstreeks verband staat met het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte (en de medeverdachte) en volledig voor vergoeding in aanmerking komt.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade, te weten 10 juli 2020, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.356,00 (vierduizend driehonderdzesenvijftig euro)bestaande uit
€ 856,00 (achthonderdzesenvijftig euro) materiële schadeen
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.356,00 (vierduizend driehonderdzesenvijftig euro)bestaande uit
€ 856,00 (achthonderdzesenvijftig euro) materiële schadeen
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan één van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

22 juni 2023 en van de immateriële schade op 10 juli 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan één van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op 10 juli 2020.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort en mr. E.E. Vrieler, griffiers,
en op 23 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.