ECLI:NL:GHSHE:2025:1688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
20-000113-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zaak van vals geld en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd aanvankelijk vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar het subsidiair tenlastegelegde feit, gekwalificeerd als 'schuldwitwassen', werd bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot € 5.000,00 aan materiële schade.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor een integrale vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de valsheid van het geld, dat de kern van de beschuldiging vormde, niet kon worden vastgesteld. Hierdoor sprak het hof de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken en er geen straf of maatregel werd opgelegd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de benadeelde partij als in het ongelijk gestelde partij veroordeelde in de proceskosten, die op nihil werden begroot.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000113-21
Uitspraak : 17 juni 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-880368-17 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het subsidiair tenlastegelegde feit bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘schuldwitwassen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis. De vordering van de [benadeelde partij] is toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis met een proeftijd van een jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dat het hof ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij:
op een of meer tijdstippen op of omstreeks 9 juli 2015 te Oss, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van € 500,00 (tot een (totaal)bedrag van € 5.000,00 of daaromtrent), waarvan de valsheid en/of vervalsing haar en/of haar mededader(s) toen zij deze ontving bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op een of meer tijdstippen op of omstreeks 9 juli 2015 te Oss, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een (totaal)bedrag van € 5.000,00 of daaromtrent), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en/of
- een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een (totaal)bedrag van € 5.000,00 of daaromtrent), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van het primair, subsidiair en impliciet meer subsidiair tenlastegelegde
Het hof stelt voorop dat de tenlastelegging is toegesneden op het gebruik maken van vals geld door dit te storten en om te zetten in echt geld. Dat levert volgens de steller van de tenlastelegging primair het opzettelijk gebruiken van vals geld op, subsidiair opzetwitwassen en (impliciet) meer subsidiair schuldwitwassen, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen gepleegd.
Blijkens het procesdossier is de aanleiding tot deze verdenking gelegen in de omstandigheid dat in de periode van 9 juli 2015 tot en met 16 juli 2015 door in totaal 37 klanten van de Rabobank , waaronder de verdachte, bij diverse lokale vestigingen valse biljetten van € 500,00 zouden zijn gestort in stortautomaten. De gestorte biljetten zouden blijkens de aangifte door de Rabobank als verdacht zijn aangemerkt en zijn opgestuurd naar De Nederlandsche Bank (DNB) , alwaar zou zijn vastgesteld dat de biljetten vals waren. Uit het verhoor van [aangeefster] ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 14 juni 2022 volgt, kort samengevat, dat Geldservice Nederland B.V. (GSN) het geld uit de stortautomaten op echtheid controleert, waarna DNB definitief vaststelt of de biljetten al dan niet vals zijn.
Het hof heeft de zaak tegen de verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2024 op verzoek van de verdediging aangehouden in verband met ziekte van de verdachte. In de zaken tegen de medeverdachten heeft het hof op 2 juli 2024 geoordeeld dat naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en de beraadslaging in raadkamer was gebleken dat het onderzoek niet volledig was. De aangifte van de Rabobank steunt op een standaard werkproces waarbij biljetten door GSN ter controle aan DNB worden aangeboden en waarbij de Rabobank , indien de bank geen terugkoppeling van de controle ontving, ervan uitging dat de biljetten vals waren. Het hof heeft de advocaat-generaal de opdracht gegeven meer duidelijkheid te verschaffen over de procedures die door GSN en DNB in 2015 werden gevolgd, aangezien het hof zich onvoldoende voorgelicht achtte. De onderzoeksresultaten zijn vervolgens door het hof in de zaak van de [verdachte] gevoegd.
Uit het aanvullende proces-verbaal van verhoor van een anonieme getuige d.d. 12 september 2024 leidt het hof af dat DNB enkel de uitkomst van de controle terugkoppelde indien biljetten echt waren. De getuige heeft tevens verklaard dat DNB lijsten bijhield waarop elk afzonderlijk vals biljet stond vermeld met daarbij de datum van het leeghalen van de stortautomaat, het automaatnummer, de bank die bij de desbetreffende automaat hoort en de categorie waartoe het biljet behoort. Op de lijst stond echter niet vermeld van welke klant het biljet afkomstig is. Uitkomsten van de controle op echtheid werden door DNB alleen teruggekoppeld intern aan het management. Op overkoepelend niveau werd hierover wel gecommuniceerd richting de banken en geldverwerkers, maar niet op biljetniveau.
Blijkens het aanvullend proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] d.d. 29 augustus 2024 beschikt GSN niet meer over gegevens uit 2015. Direct na het storten van het geld werden biljetten in de automaat gecontroleerd. Van biljetten van categorie 2 (vermoedelijk vals) werd een serienummer geregistreerd, waardoor het mogelijk werd om de biljetten te herleiden naar een klant. Van biljetten van categorie 3 (biljetten die voldoende echtheidskenmerken vertonen om te worden gezien als echt of biljetten die niet geschikt voor heruitgifte door de CRS (ATM) waarin ze zijn gestort zijn) werd geen serienummer geregistreerd. Biljetten van categorieën 2 en 3 werden door GSN naar DNB gestuurd. Middels een weekrapportage werd de uitkomst van de controle door DNB teruggekoppeld aan GSN . Voor zover bekend gaf GSN geen terugkoppelingen aan de Rabobank van de uitslagen van het onderzoek door DNB .
Naar het oordeel van het hof is, ondanks het aanvullende onderzoek, niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat in de onderhavige zaak vals geld is gestort. Het hof begrijpt uit het aanvullend onderzoek dat er in 2015 geen terugkoppeling aan de Rabobank op biljetniveau plaatsvond. Het hof beschikt ook overigens niet over lijsten waarop de serienummers van (valse) biljetten en/of overige informatie staan vermeld die zijn terug te voeren op het in deze zaak gestorte bedrag. Het beschreven algemene werkproces van Rabobank , GSN en DNB laat de mogelijkheid open dat sprake was van écht geld.
De advocaat-generaal heeft zich bij de laatste inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het er niet toe doet of er vals geld is gestort. Als het zogenaamde zes-stappenplan wordt gevolgd is er volgens de advocaat-generaal sprake van ten minste schuldwitwassen nu de verdachte geen concrete en verifieerbare, althans niet een aannemelijke verklaring, heeft kunnen geven voor een legale herkomst van het gestorte geld. Dat betekent dat de verdachte volgens de advocaat-generaal moet worden veroordeeld voor het impliciet meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen.
Het hof volgt die redenering van de advocaat-generaal niet en stelt vast dat de onderhavige strafzaak van meet af aan is toegespitst op de valsheid van het gestorte bedrag. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de in de aangifte beschreven directe aanleiding voor de verdenkingen, het verdere (beperkte) onderzoek door de politie en de omstandigheid dat primair aan de verdachte het opzettelijk gebruik maken van vals geld ten laste is gelegd en subsidiair (niet cumulatief) witwassen. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft steeds de valsheid van het gestorte geld centraal gestaan. Tot de zitting in hoger beroep van 3 juni 2025 heeft het Openbaar Ministerie in de zaken van de medeverdachten expliciet naar voren gebracht dat de onderhavige strafzaak deel uitmaakt van een reeks soortgelijke zaken waarbij in totaal 37 verdachten op en omstreeks 9 juli 2015 valse briefjes van € 500,00 hebben gestort, ten gevolge waarvan de Rabobank enorme schade zou hebben geleden. De verdediging, maar ook het hof, hoefden er tegen deze achtergrond dan ook niet op bedacht te zijn dat – zou die valsheid niet komen vast te staan – er nog een ander strafrechtelijk verwijt aan de verdachte wordt gemaakt, namelijk dat het gestorte bedrag uit een ander misdrijf afkomstig kan zijn dan uit een misdrijf dat rechtstreeks verband houdt met vals geld. Het hof leest het subsidiair en impliciet meer subsidiair tenlastegelegde dan ook zo dat de verdachte in de kern wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen door vals geld om te zetten in echt geld en al dan niet dit vervolgens weer op te nemen.
Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de valsheid van het geld een essentieel onderdeel is van de beschuldiging en die valsheid niet is komen vast te staan, is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De [benadeelde partij] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu de verdachte integraal wordt vrijgesproken en aan haar derhalve geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en impliciet meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 17 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.