ECLI:NL:GHSHE:2025:1700

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
20-002031-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel was toegebracht aan een slachtoffer. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, met bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf. In hoger beroep werd het hoger beroep ingesteld tegen de bewezenverklaring van de feiten, maar niet tegen de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor een derde feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, bestaande uit een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 80 dagen, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002031-24
Uitspraak : 16 juni 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-201100-22, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2003,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging terzake van feit 3 en het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’(feit 1 primair) en ‘mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’ (feit 2), de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod en een gebiedsverbod. Voorts heeft de politierechter de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, goederen verbeurdverklaard. Ten slotte heeft de politierechter een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij akte van 30 juli 2024 is het hoger beroep ingesteld tegen het gehele eindvonnis. Blijkens de volmacht tot het instellen van het hoger beroep van 30 juli 2024 alsmede de appelmemorie van 18 oktober 2024 heeft de raadsvrouw uitdrukkelijk geen hoger beroep willen instellen tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie terzake van feit 3 dat in eerste aanleg aan de verdachte ten laste is gelegd.
Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw bevestigd dat het hoger beroep zich niet richt tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring in de strafvervolging van het openbaar ministerie terzake van feit 3. De advocaat-generaal heeft ten overstaan van het hof te kennen gegeven dat de behandeling van feit 3 buiten beschouwing dient te blijven, gelet op het standpunt van de raadsvrouw.
Het hof begrijpt dat het hoger beroep enkel is gericht tegen het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde, zodat thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen is het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de beslissing op het beslag, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen zal onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van feit 2 werd vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsvrouw inhoudelijk verweer gevoerd op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Etten-Leur, openlijk, te weten op of aan [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) goed(eren), te weten: een woning en/of aldaar geparkeerde auto's (v.v.h.k. [kenteken 1] en/of v.v.h.k. [kenteken 2] ), door meermalen, althans eenmaal, met metalen staven en/of kettingen en/of knuppels en/of stenen tegen/in/op de ramen/ruiten en/of brievenbus en/of camera en/of (althans) de woning en/of voornoemde auto's (in) te slaan;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een woning gelegen aan de [adres 2] en/of een of meer ruiten en/of deuren en/of brievenbus en/of een camerasysteem en/of inventaris van die woning en/of een of meerdere (bij de woning geparkeerde) auto's (v.v.h.k. [kenteken 1] en/of [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2021 te Etten-Leur, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meerdere malen met kracht te stompen en/of te slaan in/tegen het gezicht en/of het hoofd, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 7 augustus 2022 te Etten-Leur, openlijk, te weten op of aan [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten: een woning en aldaar geparkeerde auto's (v.v.h.k. [kenteken 1] en/of v.v.h.k. [kenteken 2] ), door meermalen met metalen staven en kettingen en stenen tegen/op de ramen/ruiten en brievenbus en camera en de woning en voornoemde auto's (in) te slaan;
2.
hij op 18 september 2021 te Etten-Leur, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meerdere malen met kracht te slaan in/tegen het gezicht, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling in vereniging van [slachtoffer 3] waardoor die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft bekomen. Blijkens het dossier lag aan deze mishandeling een conflict tussen aangever en slachtoffer ten grondslag, waarbij het hof het de verdachte aanrekent dat hij, tezamen met zijn mededader, het heft in eigen handen heeft genomen door aangever te mishandelen. Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen. Het conflict tussen aangever [slachtoffer 3] en de verdachte bleek nog onopgelost en gebleken is dat de verdachte wederom het heft in eigen handen heeft genomen door de woning en auto’s van de ouders van [slachtoffer 3] , zijnde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , tezamen met een groep medestanders te flink te beschadigen en de ruiten/ramen te verielen. Dit gedrag getuigt van een gebrek aan respect voor eigendommen van anderen. Een dergelijke vorm van eigenrichting, waarbij de verdachte het onderzoek of optreden van de politie niet heeft afgewacht, maar overgaat tot het toepassen van geweld, is volstrekt ontoelaatbaar. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 11 maart 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 1 juli 2025, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte zich focust op langetermijndoelen en dat hij zich in positieve zin laat beïnvloeden door volwassenen. De reclassering schat in dat de verdachte evenwel kwetsbaar blijft voor negatieve invloeden, vooral wanneer zijn emotie oploopt. De reclassering adviseert om bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, contactverbod en locatieverbod (zonder elektronische monitoring).
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij terughoudend is met het verkrijgen van hulp voor zijn persoonlijke situatie en dat hij liever zijn problemen zelfstandig wenst op te lossen.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, contactverbod en locatieverbod, op de wijze zoals in het dictum vermeld.
Beslag
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een stuk slot, twee stuks pijp en een stuk bijl, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien dit voorwerpen zijn met behulp van welke het onder feit 1 primair bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 16.585,95 bestaande uit een bedrag van € 15.085,94 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende onderdelen.
schade Volkswagen Polo € 300,00
gordijnen € 400,10
noodgordijnen € 20,00
schade inboedel (salontafel, tv, bank, tv-kast, vazen, € 6.532,54 kussens, kleed, tafelkleed, dienblad en laminaat)
stucwerk € 3.758,34
schade opstal € 3.824,96
eigen bijdrage kosten rechtsbijstand € 250,00
smartengeld € 1.500,00.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 9.053,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft post a. en post c. gerefereerd aan het oordeel van het hoger beroep. Ten aanzien van de posten b. en d., heeft de raadsvrouw bepleit dat deze posten niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Ten aanzien van de post e. heeft de raadsvrouw het hof verzocht om deze te matigen. Ten aanzien van de posten f., g., en h. heeft de raadsvrouw bepleit dat deze afgewezen dienen te worden.
Het hof overweegt ten aanzien van de gevorderde materiële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.844,96 bestaande uit een optelsom van post c. en post f.
De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van post a. heeft het hof geconstateerd dat de Volkswagen Polo niet aan de benadeelde partij toebehoorde, maar aan zijn zoon. Het hof zal de gevorderde kosten dan ook afwijzen, nu geen sprake is van rechtstreekse schade bij de benadeelde partij daar de auto niet zijn eigendom is. Ten aanzien van post g. heeft het hof geconstateerd dat de benadeelde partij naast deze post ook proceskostenvergoeding conform het liquidatietarief heeft gevorderd. Het hof zal deze post dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de posten b., d., en e. is het hof van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, aangezien niet vast is komen te staan in hoeverre de schade is ontstaan als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, en er sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft in voormeld verband gesteld dat hij reeds onder behandeling was van een psychiater en dat hij bij de huidige dienstverlening heeft uitgebreid door ook in behandeling te gaan voor het onderhavige voorval. De vordering is echter niet met concrete gegevens onderbouwd. Door het ontbreken van de onderbouwing kan het hof niet op grond van objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van de openlijke geweldpleging tegen goederen vaststellen.
Het hof is aldus van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling ten behoeve van de kosten in eerste aanleg aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken (conform tarieven d.d. 1 februari 2024, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis). Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tot € 20.000,00 in de regel een bedrag van € 406,00 per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe, te weten één punt voor het door zijn gemachtigde indienen van de vordering tot schadevergoeding en één voor de aanwezigheid van de gemachtigde ter terechtzitting in eerste aanleg.
Op basis van voorgaande zal het hof een bedrag van € 812,00 aan proceskosten toekennen.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 3.844,96. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 3.844,96, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 48 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.710,00 bestaande uit € 710,00 aan materiële schade aan de auto en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende onderdelen.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.210,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade aan de auto gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat deze post afgewezen dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het feit 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 710,00. De verdachte en zijn mededader zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, en er sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft in voormeld verband gesteld dat zij kampt met angstgevoelens, dat zij bij de dokter is geweest en dat zij onder behandeling is van een psychiater. De vordering is echter in het geheel niet met concrete gegevens onderbouwd. Door het ontbreken van een dergelijke onderbouwing kan het hof niet op grond van objectieve maatstaven het bestaan van het gestelde geestelijk letsel als gevolg van de openlijke geweldpleging tegen goederen vaststellen.
Het hof is aldus van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 710,00. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.889,16 bestaande uit € 489,16 aan materiële schade en € 1.400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende onderdelen:
dagwaarde sneakers € 119,00
dagwaarde vest € 276,00
reiskosten € 94,16
smartengeld € 1.400,00.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 914,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de post a. bepleit dat deze post afgewezen dient te worden. Ten aanzien van de post b. en d. heeft de raadsvrouw bepleit dat de bedragen gematigd dienen te worden. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de post c gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële heeft geleden tot een bedrag van € 147,08 zijnde een optelsom van post b tot een bedrag van € 100,00 en post c tot een bedrag van € 47,08.
Het hof heeft de dagwaarde van het vest, zijnde post b., geschat op een waarde van
€ 100,00. Het overige onder post b. gevorderde, groot € 176,00, zal het hof dan ook afwijzen. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten is het hof van oordeel dat slechts een deel van de onder post c. gevorderde reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof heeft vanuit een praktische overweging de waarde van de reiskosten welke voor toewijzing in aanmerking komen geschat op de helft van de gevorderde reiskosten, groot
€ 47,08. Het hof zal andere helft, groot € 47,08, afwijzen.
De verdachte en zijn mededader zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de onder post a. gevorderde dagwaarde sneakers is het hof van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is onduidelijk gebleven in hoeverre deze sneakers schoongemaakt konden worden dan wel de bloedvlekken hiervan te verwijderen. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering in zoverre niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
Het hof overweegt ten aanzien van de immateriële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het schade-onderbouwingsformulier volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen te weten een gebroken neus.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. Het hof zal het overige gedeelte van de vordering, groot € 400,00, afwijzen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.147,08. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 1.147,08, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 21 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof, onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland [locatie] ), na het maken van een afspraak via telefoonnummer [nummer] , en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de toezichthouder. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met [slachtoffer 2] ( [geboortedag 2] ) en [slachtoffer 3] ( [geboortedag 3] ). zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straat [adres 2] , zolang dit Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. stuk slot, 2 stuks pijp, 1 stuk bijl.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.844,96 (drieduizend achthonderdvierenveertig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
812,00 (achthonderdtwaalf euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.844,96 (drieduizend achthonderdvierenveertig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 48 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 710,00 (zevenhonderdtien euro) ter zake van materiële schadeals vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het feit 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 710,00 (zevenhonderdtien euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.147,08 (duizend honderdzevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 147,08 (honderdzevenenveertig euro en acht cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 623,08 (zeshonderddrieëntwintig euro en acht cent) bestaande uit € 223,08 (tweehonderddrieëntwintig euro en acht cent) aan materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.147,08 (duizend honderdzevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 147,08 (honderdzevenenveertig euro en acht cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 21 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. E.J. Huijskens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 16 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.