ECLI:NL:GHSHE:2025:1753

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.276.099_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over gebreken in aannemingsovereenkomst en aansprakelijkheid van de aannemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellanten en [geïntimeerde] Bouw B.V. betreffende gebreken in een aannemingsovereenkomst. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. D.M. Uithol, hebben de aannemer aangesproken op gebreken die zijn geconstateerd na de oplevering van de woning. Het hof heeft vastgesteld dat er verschillende gebreken zijn, waaronder stankproblemen vanuit de riolering, gebrekkig stucwerk, en problemen met de bevestiging van het balkonhek. De deskundige, L.A.H. Abelen, heeft een rapport uitgebracht waarin deze gebreken zijn geanalyseerd. Het hof heeft geoordeeld dat de aannemer gedeeltelijk aansprakelijk is voor de gebreken, maar dat sommige gebreken niet tijdig zijn gemeld door de appellanten, waardoor de aansprakelijkheid van de aannemer vervalt. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 9.615,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast zijn de expertisekosten van € 2.447,23 toegewezen aan de appellanten. Het hof heeft de proceskosten in principaal hoger beroep voor rekening van de aannemer gesteld, terwijl de proceskosten in incidenteel hoger beroep zijn gecompenseerd. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.099/03
arrest van 24 juni 2025

1.[appellant],wonende te [woonplaats],

2.
[appellante],wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellanten],
advocaat: mr. D.M. Uithol te Rotterdam,
tegen
[ZZZ] Bouw B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. E-J. van der Doe te Breda,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 2 juni 2020, 15 augustus 2023, 21 november 2023, 5 maart 2024 en 14 mei 2024 en de beslissing van het hof van 10 maart 2025 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/355202 / HA ZA 19-107 gewezen vonnis van 4 december 2019.

17.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 14 mei 2024;
  • het deskundigenbericht van 11 februari 2025;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellanten], met drie producties;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde], met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

18.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
18.1.
Bij genoemd tussenarrest van 14 mei 2024 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rov. 15.2 van dat arrest geformuleerde vragen. Voorts heeft het hof L.A.H. Abelen (Abelen Bouwadvies en Expertise) benoemd tot deskundige ter beantwoording van deze vragen.
18.2.
De deskundige heeft voormeld rapport uitgebracht waarbij hij deze vragen heeft beantwoord. Tussen partijen is de onpartijdigheid en de deskundigheid van Abelen niet in geschil. Ten aanzien van de nog door het hof te nemen beslissingen in deze zaak geldt een beperkte motiveringsplicht (vgl. HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921, rov. 3.4.5). De door het deskundige gebezigde motiveringen komen het hof overtuigend voor. In het navolgende zal het hof de conclusies waartoe de deskundige in zijn rapport is gekomen daarom volgen. Voor zover partijen in hun memories na het deskundigenbericht andersluidende standpunten hebben ingenomen dan de deskundige, hebben zij die standpunten onvoldoende concreet onderbouwd, zoals het hof hierna op bepaalde punten nader zal toelichten. Het hof wijst erop dat partijen bij bedoelde memories geen partijdeskundigenrapporten hebben ingebracht.
18.3.
De deskundige heeft, zoals bepaald door het hof, onderzoek verricht naar de (oorzaken van de) gestelde gebreken/tekortkomingen in het werk met betrekking tot de geschilpunten tussen partijen ten aanzien van a, c, f, g, h, i, k, l, m, n, o, p, q, r en s (opgesomd in rov. 6.8 van het tussenarrest van 15 augustus 2023, aangevuld met het geschilpunt betreffende het balkonhek genoemd in rov. 6.10). De deskundige heeft in zijn rapport de vraag (vraag 1) beantwoord of hij bedoelde gebreken/tekortkomingen ook constateert.
18.4.
Dit antwoord levert het volgende overzicht op:
a. Stank vanuit de riolering van de badkamer op de tweede verdieping
Gebrek.
c. Stank vanuit de riolering van de badkamer op de eerste verdieping
Gebrek.
f. Balkonhek
Gebrek.
g. Krassen op de coating
Geen krassen waargenomen die tot corrosie zouden kunnen leiden, niet in de nabije en ook niet in de verre toekomst. Hierop gaat het hof nader in, in rov. 18.5.
h. Bevestiging balkonhek
Gebrek.
i. Schade aan de coating op het balkon
Gebrek.
k. en 1. Gebrekkig stucwerk en scheurvorming
Popouts keukenplafond: gebrek.
Hellende bekleding keukenkasten: gebrek.
Onvlakke stucwerk binnenspouwblad boven de trap in de hal: gebrek.
Scheurvorming stucwerk binnenwanden onder balkon: geen gebrek.
m. Elektra niet compleet
Hierover heeft de deskundige geen conclusie opgenomen (zie hierna rov. 18.5).
n. Onjuiste installatie CV
Gebrek.
o. Afvoer spoelbak keuken
Gebrek.
p. Vochtproblemen in de muur in de eetkamer/keuken
Geen gebrek.
q. Voorgevel bijkeuken vervuiling spouw, groot risico op vochtdoorslag en groot warmtelek
Dit gebrek is niet meer aan de orde.
r. Onvoldoende hemelwaterafvoer en het niet-installeren van een adequate waterkering in de uitbouw
Verkeerd afschot: gebrek.
s. Hol klinkende tegels
Gebrek. Zie hierover ook rov. 18.5.
18.5.
Het hof neemt de hierboven weergegeven conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne.
Dit betekent dat ten aanzien van geschilpunt g (
Krassen op de coating) geen sprake is van een gebrek voor zover het gaat om de vraag of er sprake is van krassen die tot corrosie zouden kunnen leiden.
Ten aanzien van geschilpunt m (
Elektra niet compleet) heeft de deskundige geen conclusie opgenomen. Uit het deskundigenrapport leidt het hof af dat de deskundige hiernaar geen (vervolg)onderzoek heeft gedaan, omdat [appellante] hem heeft gezegd dat, wat haar betrof, dit geen item meer was en dat de overige zaken belangrijker zijn. Voor zover [appellanten] hierop bij memorie na deskundigenbericht terugkomen, acht het hof dit daarom in strijd met de eisen van een goede procesorde. [geïntimeerde] heeft ook gemotiveerd betwist dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen wat betreft de elektra (zie onder meer memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, nrs. 89-100). [appellanten] stellen dat [geïntimeerde] heeft erkend dat de elektra niet compleet is. [geïntimeerde] heeft dit betwist. Dat staat dus niet tussen partijen vast. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat het hier niet om een (relevant) gebrek gaat en wordt dit hierna verder buiten beschouwing gelaten.
Tot slot heeft [geïntimeerde] betwist dat de hol klinkende tegels (geschilpunt s) een gebrek opleveren. Uit het onderzoek van de deskundige blijkt echter dat er vijftien stuks holklinkende tegels zijn. De deskundige beschouwt dit blijkens zijn rapport wel als een gebrek, welk gebrek volgens hem hersteld kan worden door kunsthars onder de tegel te injecteren, waardoor de ruimte onder de tegels opgevuld wordt (antwoord op vraag 2). In licht hiervan heeft [geïntimeerde] de onderhavige betwisting onvoldoende gemotiveerd en gedocumenteerd. Aan die betwisting gaat het hof dan ook voorbij.
18.6.
De volgende vraag is of, en zo ja in hoeverre, het beroep van [geïntimeerde] op de artikelen 12 en 13 van Consumentenvoorwaarden Verbouwingen 2010 (COVO 2010) slaagt ten aanzien van de door de deskundige geconstateerde gebreken. Op grond van artikel 12 lid 1 geldt na de oplevering een serviceperiode van twee maanden. Op grond van artikel 13 lid 1 is de ondernemer na de serviceperiode in beginsel niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen aan het werk.
Uit het bepaalde in de artikelen 12 en 13 COVO in onderling verband en samenhang bezien volgt, voor zover relevant, onder meer dat [appellanten] gebreken die in de serviceperiode aan de dag treden moeten melden aan [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] die gebreken dan zo spoedig mogelijk moet herstellen. Als [appellanten] een gebrek niet binnen redelijke termijn na ontdekking melden, dan vervalt de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor dat gebrek.
Zoals het hof heeft bepaald, heeft de deskundige het bepaalde in artikelen 12 en 13 COVO 2010 ook in zijn rapport betrokken (antwoord op vraag 3). Het hof brengt in herinnering dat tussen [appellanten] en [geïntimeerde] een overeenkomst van aanneming hebben gesloten conform het model Bouwgarant 2010 en dat bedoelde consumentenvoorwaarden van Stichting Bouwgarant deel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen (zie rov. 6.1 van het tussenarrest van 15 augustus 2023, onder c).
18.7.
Het antwoord op vraag 3 van de deskundige levert het volgende overzicht op:
a. Stank vanuit de riolering van de badkamer op de tweede verdieping
Volgens artikel 12 lid 1 COVO 2010 geldt, zoals hiervoor is weergegeven, na de oplevering een serviceperiode van twee maanden. De deskundige heeft in dit verband opgenomen: ‘Zoals [appellante] reeds vermeldde: na veertien dagen wordt op de badkamer een rioollucht waargenomen. Volgens artikel 12, lid 1, geldt een serviceperiode van twee maanden. Het lijkt dat die periode lang genoeg is om hiervan melding te doen bij de aannemer.’
Gelet op de bevindingen van de deskundige stelt [geïntimeerde] zich naar het oordeel van het hof terecht op het standpunt dat [appellanten] binnen veertien dagen, dan wel in ieder geval binnen de serviceperiode van twee maanden, dit gebrek had kunnen en moeten melden. [appellant] heeft dat niet gedaan. Daarbij is van belang dat de oplevering op 19 februari 2016 heeft plaatsgevonden en [appellanten] de woning in maart 2016 hebben betrokken. Het gaat hier niet om een verborgen gebrek en dit gebrek had in de serviceperiode kunnen worden gemeld. Nu [appellanten] dit niet hebben gedaan, is aansprakelijkheid van [geïntimeerde] komen te vervallen.
c. Stank vanuit de riolering van de badkamer op de eerste verdieping
Hiervoor geldt volgens de deskundige hetzelfde hiervoor vermeld onder a. Ook ten aanzien van dit gebrek heeft dus te gelden dat aansprakelijkheid van [geïntimeerde] is komen te vervallen.
f. Balkonhek
Ten aanzien van dit gebrek heeft de deskundige het volgende vermeld: ‘De roestvorming is aanwezig geweest vanaf het moment dat het laswerk is uitgevoerd, echter niet in die mate zoals nu is aangetroffen. De roestvorming manifesteert zich steeds heftiger. Corrosie beïnvloedt echter op den duur wel de hechtheid van de constructie. Volgens artikel 13, lid 3, [COVO 2010, hof] geldt hiervoor een meldperiode van 5 jaar.’.
Gezien deze conclusie van de deskundige, is [geïntimeerde] voor dit gebrek aansprakelijk. Weliswaar is de roestvorming aanwezig geweest vanaf het moment dat het laswerk is uitgevoerd, echter niet in die mate zoals door de deskundige is aangetroffen. Dat tijdens de oplevering een medewerker van Vereniging Eigen Huis aanwezig is geweest, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
h. Bevestiging balkonhek
Ten aanzien van dit gebrek heeft de deskundige het volgende vermeld: ‘Het is vanaf het begin zichtbaar geweest dat het hekwerk niet goed was bevestigd, zie foto 4. Erkenning en herkenning hangt ook af van het bezoek aan het balkon en is erg weersafhankelijk.’. Uit het antwoord van de deskundige leidt het hof af dat het [appellanten] niet meteen zal zijn opgevallen dat het hekwerk niet goed was bevestigd (zie ook het antwoord van de deskundige ten aanzien van het gebrek onder i, zoals hierna weergegeven). Oplevering heeft in februari (2016) plaatsgevonden (zie rov. 6.1 onder g van het tussenarrest van 15 augustus 2023). Met de deskundige neemt het hof aan dat het toen geen balkonweer is geweest. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] hiervoor daarom wel aansprakelijk. Dat tijdens de oplevering een medewerker van Vereniging Eigen Huis aanwezig is geweest, maakt ook dit niet anders. Niet gebleken is dat het onderhavige gebrek door deze medewerker is geconstateerd.
i. Schade aan de coating op het balkon
Ten aanzien van dit gebrek heeft de deskundige het volgende vermeld: ‘De schade is ontstaan door afkomende vonken van het laswerk aan de staanders van
het hekwerk. Bij regelmatig bezoek aan het balkon zal het ongetwijfeld opvallen. In
februari (oplevering) zal het geen balkonweer zijn geweest, zie productie 4.’. Onder deze omstandigheden komt [geïntimeerde] geen beroep op de serviceperiode van twee maanden toe en is zij hiervoor wel aansprakelijk. Het hof verwijst verder naar hetgeen bij het vorige geschilpunt is overwogen.
k. en 1. Gebrekkig stucwerk
De deskundige heeft onder andere vermeld dat de pop-outs in het keukenplafond visueel moeilijk te traceren zijn. Ook heeft hij in verband met het stucwerk op het binnenspouwblad boven de trap in de hal opgemerkt dat niet meteen opvalt dat dit niet voldoet. Gelet daarop is het hof van oordeel dat het beroep van [geïntimeerde] op de serviceperiode van twee maanden niet slaagt ten aanzien van het gebrek ‘gebrekkig stucwerk’. [geïntimeerde] is hiervoor dus aansprakelijk. Het hof heeft onder ogen gezien dat de deskundige bij dit geschilpunt heeft vermeld dat bepaalde zaken wel goed zichtbaar zijn, maar dit geeft het hof onvoldoende aanleiding voor een andere schadebegroting (zie daarvoor ook rov. 18.8, onder het kopje
k. en 1. Gebrekkig stucwerk).
n. Onjuiste installatie CV
De deskundige heeft hierover vermeld: ‘De cv-ketel is een open verbrandingstoestel. De installateur had deze installatie nooit zo mogen plaatsen. Koolstofmonoxide is een
sluipmoordenaar. Een leek is onbekend met installaties en kan dit daarom ook niet
weten en ook niet melden.’.
Gelet daarop is het hof ook wat dit gebrek van oordeel dat het beroep van [geïntimeerde] op de serviceperiode van twee maanden niet slaagt en dat zij dus aansprakelijk is. Dat tijdens de oplevering een medewerker van Vereniging Eigen Huis aanwezig is geweest, doet daaraan niet af. Naar het oordeel van het hof dient ook het onderhavige gebrek voor rekening en risico van [geïntimeerde] te komen.
o. Afvoer spoelbak keuken
Ten aanzien van dit gebrek heeft de deskundige het volgende vermeld: ‘Het slecht weglopen van afvalwater kan men binnen de serviceperiode van twee maanden ontdekken.’. Gelet daarop slaagt het beroep van [geïntimeerde] op de serviceperiode van twee maanden. Zij is dus niet aansprakelijk.
r. Onvoldoende hemelwaterafvoer en het niet-installeren van een adequate waterkering in de uitbouw
Het hof verwijst naar hetgeen de deskundige hierover heeft opgenomen (bij zijn antwoord op vraag 3). Hij komt tot de conclusie dat [appellanten] dit gebrek binnen de serviceperiode van twee maanden heeft kunnen melden. Gelet daarop slaagt ook wat dit gebrek betreft het beroep van [geïntimeerde] de serviceperiode van twee maanden en is zij daarvoor dus niet aansprakelijk.
s. Hol klinkende tegels
De deskundige heeft aangegeven dat zowel tijdens het onderzoek als tijdens het vervolgonderzoek mevrouw Van Hooft binnen op sloffen liep, dat zij desgevraagd vertelde dat het de gewoonte is voor de familie om binnenshuis geen schoenen te dragen en dat met het belopen van tegels met zacht schoeisel men niet hoort of tegels hol klinken. Gelet op een en ander kan niet worden aangenomen dat dit gebrek binnen de serviceperiode van twee maanden na de oplevering aan de dag is getreden. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het volstrekt ongeloofwaardig is dat er niet een keer iemand met hard schoeisel over betreffende tegelvloer zou hebben gelopen. Dat impliceert echter niet dat [appellanten] het gebrek zoals door de deskundige geconstateerd (bestaande uit vijftien stuks holklinkende tegels) hebben opgemerkt. Het hof voegt daaraan toe dat de deskundige dit gebrek heeft ontdekt – zie het antwoord op vraag 1 – door de tegelvloer op de begane grond geheel te bekloppen met het heft van een priem (en niet door er met hard schoeisel overheen te lopen). Dit betekent dat [geïntimeerde] hiervoor aansprakelijk is.
18.8.
Vervolgens is aan de orde hoe de gebreken kunnen worden hersteld (antwoord op vraag 2) en wat de kosten van dat herstel zijn (zie de calculatie van de kosten, opgenomen in productie 6 bij het deskundigenbericht), ten aanzien van de gebreken waarvoor [geïntimeerde] geen beroep kan doen op de consumentenvoorwaarden en waarvoor zij aansprakelijk is. Ook wat dit aangaat, volgt het hof de conclusies van de deskundige, om de hiervoor in rov. 18.2 genoemde redenen. Dat de bouwkosten gedurende de procedure zijn gestegen, dient voor rekening en risico van [geïntimeerde] te komen, nu zij haar aansprakelijkheid voor de geconstateerde gebreken ten onrechte is blijven betwisten. Het hof zal hierna de overgebleven gebreken afgaan.
f. Balkonhek en h. Bevestiging balkonhek
De onderhavige gebreken kunnen volgens de deskundige worden hersteld door de roestvorming op de balusters goed te verwijderen, daarna de oppervlakken te behandelen met zinkchromaatverf en daarna in dezelfde kleur als de coating af te werken/te conserveren. Voorts moet de bevestigingsbout in het bestaande metselwerk worden gefixeerd met behulp van een chemisch anker. De kosten hiervan begroot de deskundige in totaal op € 820,00.
i. Schade aan de coating op het balkon
De schade aan de coating van het balkonhek moet volgens de deskundige op locatie worden hersteld. Omdat het hekwerk is vastgelast kan dit alleen handmatig worden gerepareerd. De gecorrodeerde delen moeten blank worden gemaakt en daarna worden geconserveerd. De deskundige begroot de kosten daarvan op € 3.205,00.
k. en 1. Gebrekkig stucwerk
Het gebrekkig stucwerk en de scheurvorming, voor zover dit verwijtbaar is, moet volgens de deskundige als volgt worden hersteld: ‘De rand boven de aanrechtkasten moet zuiver verticaal worden gemaakt. De te verwijten scheurvorming moet worden weggehakt tot op het metselwerk ter breedte van ± 10 cm. Hier een gaasje plaatsen en glad afwerken als bestaand. De pop-outs herstellen en de aansluiting met de wanden insnijden. Het stucwerk in de hal met moet boven de trap geheel opnieuw worden gedaan.’. Voor dit herstel heeft de deskundige in totaal € 3.485,00 aan kosten begroot. Het hof zal de schade wat betreft dit gebrek op dat bedrag begroten. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten in de calculatie van de kosten door de deskundige in productie 6 bij het deskundigenbericht om een korting daarop toe te passen in verband met bepaalde zaken die wel zichtbaar waren ten aanzien van dit gebrek (zie hiervoor ook rov. 18.7, onder het kopje
k. en 1. Gebrekkig stucwerk).
n. Onjuiste installatie CV
De deskundige heeft in zijn rapport aangegeven hoe dit gebrek moet worden hersteld. Het hof verwijst naar zijn antwoord op vraag 2 bij dit geschilpunt. De kosten daarvan zijn volgens de deskundige € 755,00.
[appellanten] hebben in hun memorie na deskundigenbericht aangegeven dat de CV-installatie vanwege werkingsproblemen door een derde wordt hersteld. Daarom vorderen zij daarvoor schadevergoeding. Het herstelbedrag staat nog niet vast. Voor de hoogte van de schadevergoeding zoeken zij daarom aansluiting bij het herstelbedrag dat de deskundige in zijn deskundigenrapport heeft opgenomen, namelijk € 755,00. Het hof zal dit bedrag gelet op het voorgaande dan ook toewijzen.
s. Hol klinkende tegels
Met betrekking tot het herstel van dit gebrek heeft de deskundige opgemerkt dat de tegels vervangen een ingrijpend werk is. De mogelijkheid bestaat volgens hem dat bij het uitslijpen/zagen ook andere tegels beschadigd worden, zeker bij de hexagontegels. Daarom kan herstel van dit gebrek naar zijn idee beter plaatsvinden door kunsthars onder de tegel te injecteren, waardoor de ruimte onder de tegels opgevuld wordt. Na drie uur zijn de tegels weer te belopen, aldus de deskundige. De kosten van het injecteren begroot hij op € 1.350,00.
18.9.
Op grond van al het voorgaande is [geïntimeerde] (€ 820,00 + € 3.205,00 + € 3,485,00 + € 755,00 + € 1.350.00 =) € 9.615,00 verschuldigd aan [appellanten] wegens tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst van aanneming tussen partijen. Het hof zal dit bedrag aan vervangende schadevergoeding toewijzen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de door [geïntimeerde] verschuldigde wettelijke rente over dit bedrag, zoals door [appellanten] gevorderd vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg. In zoverre is de (subsidiaire) vordering in conventie onder 1 toewijsbaar.
Mede gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen zoals die uit de stukken blijkt, zal het hof [geïntimeerde] niet te veroordelen om – op straffe van een dwangsom – de gebreken te herstellen, zoals door [appellanten] primair gevorderd. Dit brengt het hof ook tot het oordeel dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voor zover [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld tot herstel van het balkonhek (rov. 4.1). Dat lost zich op in de toe te wijzen schadevergoeding.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat [appellanten] het gestelde gebrek met betrekking tot de wastafel inmiddels zelf hebben laten verhelpen en dat zij ervoor hebben gekozen op dit onderdeel geen vordering meer in te stellen. In verband daarmee is [geïntimeerde] in eerste aanleg wel veroordeeld om de afvoer van de wastafel die door de staander van de wand is geboord te verstevigen (zie eveneens rov. 4.1 van het vonnis waarvan beroep). Het hof merkt dit aan als een eisvermindering. Nu het gestelde gebrek inmiddels is verholpen en [appellanten] hun vordering op dit onderdeel hebben verminderd, gaat het hof ervan uit dat het daarop niet hoeft te beslissen.
18.1
Nu [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk tussen partijen, kunnen [appellanten] aanspraak maken op vergoeding van de expertisekosten (de vordering in conventie onder III). Het betreffende rapport van het Bureau voor Bouwpathologie is overgelegd als productie 20 bij de inleidende dagvaarding. Naar het oordeel van het hof was het gelet op het tussen partijen gerezen geschil – zoals dat blijkt uit rov. 6.1 onder j tot en met r van het tussenarrest van 15 augustus 2023 – redelijkerwijs noodzakelijk voor [appellanten] om een deskundige in te schakelen. De omvang van de gemaakte kosten acht het hof ook redelijk. Als productie 23 is de factuur van 4 september 2018, te betalen binnen veertien dagen, overgelegd. Het gaat om € 2.447,23 inclusief btw. Voldaan is dus aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. De onderhavige vordering van [appellanten] is dan ook toewijsbaar, met inbegrip van de daarover door [appellanten] gevorderde rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg.
18.11.
Nu [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk tussen partijen en gelet op het feit dat het noodzakelijk was om een gerechtelijke deskundige in te schakelen om vast te stellen voor welke gebreken [geïntimeerde] aansprakelijk is en wat de kosten van het herstel daarvan zijn, dienen naar het oordeel van het hof ook de kosten van de gerechtelijke deskundige, die [appellanten] hebben voorgeschoten, voor rekening van [geïntimeerde] te komen. Het gaat om een bedrag van € 6.685,25 (inclusief btw). Dit zal het hof hierna tot uitdrukking brengen bij de beslissing over de proceskosten in principaal hoger beroep.
18.12.
De vordering in conventie onder II strekt ertoe dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld aan [appellanten] te voldoen een schadevergoeding vanwege te late oplevering van het werk. Deze vordering is in zoverre door de rechtbank toegewezen dat de rechtbank [geïntimeerde] heeft veroordeeld tot een bedrag van € 520,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van 8 februari 2019 tot de dag van volledige betaling. Zowel [appellanten] als [geïntimeerde] zijn hiertegen in hoger beroep gekomen.
[appellanten] betogen dat [geïntimeerde] het werk 99 kalenderdagen te laat heeft opgeleverd en op grond van artikel 11 lid 6 van de algemene voorwaarden (bedoeld is: van COVO 2010; artikel 11 lid 6 is geciteerd in rov. 6.1 onder c van het tussenarrest van 15 augustus 2023) een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is van € 40,00 per kalenderdag, derhalve € 40,00 x 99 kalenderdagen = € 3.960,00.
[geïntimeerde] betoogt dat zij in het geheel geen boete verschuldigd is. Zij heeft aangevoerd dat zij vanwege vakantie pas op 31 augustus 2015 met het onderhavige werk is gestart. Nu het werk op 31 augustus 2015 is aangevangen, had het werk 75 werkbare dagen later, normaliter op 7 december 2015, moeten worden opgeleverd. Dit had ook gekund als het plaatsen van de zonnepanelen en de oplevering zelf niet op verzoek van [appellant] was verplaatst. Het werk was op 2 december 2015 op het plaatsen van de zonnepanelen na klaar voor oplevering. [geïntimeerde] beroept zich op de tenzij-bepaling van artikel 11 lid 6 COVO 2010.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende aangetoond dat de overschrijding van de overeengekomen bouwtijd komt door omstandigheden die niet voor haar risico zijn, althans dat zij in redelijkheid aanspraak kon maken op bouwtijdverlenging. Dat betekent dat van een te late oplevering als bedoeld in artikel 11 lid 6 geen sprake is. [geïntimeerde] heeft dit voldoende onderbouwd niet alleen met verwijzing naar de door [appellanten] als productie 17 overgelegde correspondentie van november 2015 over de plaatsing van de zonnepanelen, maar ook door overlegging van een schriftelijke getuigenverklaring van de directievoerder, Van Ham (productie 4 bij de akte van 26 september 2023 van [geïntimeerde]) met betrekking tot de gang van zaken rond de opleveringsdatum. Hiertegenover acht het hof de betwisting van [appellanten] onvoldoende. Aan bewijslevering wordt verder niet toegekomen. Het hof zal de onderhavige vordering alsnog geheel afwijzen.
18.13.
De vordering in conventie onder IV heeft betrekking op de buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 72,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg. [appellanten] hebben hiertegen geen grief tegen gericht, maar [geïntimeerde] wel. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat de rechtbank deze veroordeling heeft gebaseerd op het oordeel dat [geïntimeerde] te laat heeft opgeleverd. Gelet op hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen, deelt het hof dit oordeel van de rechtbank niet. Daarom zal het hof ook de onderhavige vordering alsnog geheel afwijzen.
18.14.
De vordering in conventie onder V betreft de proceskosten in eerste aanleg. De rechtbank heeft [geïntimeerde] gelet op de uitkomst van de procedure in hoger beroep voor zover het betreft de vorderingen in conventie naar het oordeel van het hof terecht als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd (rov. 3.15 en 4.4 van het vonnis waarvan beroep). In dit geval doet zich de situatie voor dat een gedaagde partij geheel in de kosten kan worden veroordeeld wanneer een fel omstreden aansprakelijkheidsvraag in haar nadeel wordt beslecht, ook al wordt vervolgens slechts een gedeelte van de gevorderde schadevergoeding toegewezen. Deze proceskostenbeslissing in eerste aanleg kan dus in stand te blijven.
18.15.
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] in reconventie, kort gezegd, veroordeling van [appellanten] tot betaling van een bedrag ad € 8.476,96. Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellanten] haar factuur van 16 maart 2016 niet hebben betaald. Deze factuur ziet op de laatste termijn van de aanneemsom.
De rechtbank heeft deze vordering naar het oordeel van het hof terecht toegewezen. [appellanten] komt geen opschortingsrecht (meer) toe. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op betaling van deze factuur op de grond dat ten aanzien daarvan tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.
Gelet daarop heeft de rechtbank [appellanten] ook terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld, zoals gevorderd door [geïntimeerde].
18.16.
Met hetgeen hiervoor is overwogen, is beslist op alle vorderingen over en weer (met uitzondering van de proceskosten in hoger beroep; zie hiervoor rov. 18.18 en 18.19 hierna). De grieven behoeven dus geen afzonderlijke bespreking. Verdere bewijslevering is niet aan de orde.
18.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep gewezen in conventie voor zover aan de orde in hoger beroep ([appellanten] hebben in hun memorie van grieven aangegeven ten aanzien van een aantal vermeende gebreken geen herstel en/of vervangende schadevergoeding meer te verlangen; zie rov. 6.3.3 en 6.7 van het tussenarrest van 15 augustus 2023), gedeeltelijk dient te worden vernietigd. Het vonnis waarvan beroep gewezen in reconventie kan geheel worden bekrachtigd.
18.18.
Gelet op de uitkomst van de procedure in principaal hoger beroep heeft [geïntimeerde] daarin als de in het ongelijk gestelde partij te gelden. Zij heeft bestreden dat zij aansprakelijk is. Op dit – essentiële – punt is zij in het ongelijk gesteld. Voorts heeft het hof een aanzienlijk groter deel van de vorderingen van [appellanten] toewijsbaar geacht dan de rechtbank. Naar het oordeel van het hof dient [geïntimeerde] daarom de proceskosten in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellanten] te dragen (met inbegrip van de door [appellanten] voorgeschoten kosten van de gerechtelijke deskundige; zie hiervoor rov. 18.11).
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen vastgesteld worden op:
  • Explootkosten € 106,47
  • Griffierechten € 362,00
  • Salaris advocaat € 3.642,00 (3 punten x tarief II)
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
  • Kosten deskundigenbericht
Totaal € 10.973,72
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
18.19.
In incidenteel hoger beroep zijn partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. Het hof zal de proceskosten in incidenteel hoger beroep daarom compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
18.20.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

19.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep gewezen in conventie met uitzondering van de proceskostenveroordeling, voor zover in hoger beroep aan de orde,
in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan [appellanten] te voldoen een bedrag aan (vervangende) schadevergoeding van € 9.615,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan [appellanten] te voldoen een bedrag aan expertisekosten van € 2.447,23 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag van de algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep gewezen in conventie wat betreft de proceskostenveroordeling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep gewezen in reconventie;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het principaal hoger beroep van € 10.973,72, te betalen binnen veertien dagen na heden. Als [geïntimeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [geïntimeerde] € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan;
compenseert de proceskosten in incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, F.C. Alink-Steinberg en H.R. Quint en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 juni 2025.
griffier rolraadsheer