ECLI:NL:GHSHE:2025:1759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.338.578_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Egyptisch recht op bruidsgave bij echtscheiding op verzoek van de vrouw

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vraag of een vrouw die zelf de echtscheiding verzoekt, recht heeft op een bruidsgave volgens Egyptisch recht. De appellant, een man, is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van 400 gram goud en 150.000 Egyptische pond aan de geïntimeerde, zijn ex-vrouw. De zaak draait om de interpretatie van de aanvullende overeenkomst die tijdens hun huwelijk is gesloten, waarin de bruidsgave is vastgelegd. Het hof oordeelt dat de vrouw haar recht op de bruidsgave heeft prijsgegeven door zelf de echtscheiding aan te vragen, conform de bepalingen van het Egyptisch recht. Het hof stelt vast dat de Nederlandse openbare orde niet in de weg staat aan de toepassing van deze bepalingen, en dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de bruidsgave. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van de vrouw af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.338.578/01
arrest van 24 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst te Weert,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage.
op het bij exploot van dagvaarding van 12 februari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 november 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.
De zaak in het kort
In deze zaak is Egyptisch recht van toepassing. Het geschil gaat over de bruidsgave, in het bijzonder over de vraag of de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen toepassing van de (
kuhl’) bepaling dat als de echtscheiding op initiatief van [geïntimeerde] wordt uitgesproken, zij haar recht op de bruidsgave heeft prijsgegeven.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10247682 \ CV EXPL 22-5899)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 februari 2024;
  • de memorie van grieven d.d. 18 juni 2024 met productie 3;
  • de memorie van antwoord d.d. 30 juli 2024 met productie 1;
  • de mondelinge behandeling op 10 januari 2025, waar partijen werden bijgestaan door hun advocaten en door een tolk in de Arabische taal; [appellant] door [tolk A] en [geïntimeerde] door [tolk B] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Partijen zijn op [datum] gehuwd te Caïro, Egypte.
Zij hebben een aanvullende overeenkomst op het huwelijkscontract gesloten (hierna: de aanvullende overeenkomst of bruidsgave). De beëdigde vertaling van de aanvullende overeenkomst luidt als volgt:
‘(…)
De twee partijen:
Zijn de volgende lijst van overdrachten overeengekomen
Artikel
Definitie/ waarde
Eerste
Gouden voorwerpen: gewaardeerd op 400 gram goud van 21 karaat, ter waarde van 100.000 EGP (honderdduizend Egyptische pond)
Tweede
De rest van de bruidsgave, het uitgestelde gedeelte:
Een bedrag van 150.000 EGP (honderdvijftigduizend Egyptische pond). Dit bedrag vertegenwoordigt het uitgestelde gedeelte van de overeengekomen bruidsgave die niet is vastgelegd in de huwelijksakte.
Op basis van het voornoemde heeft de eerste partij (de echtgenoot) verklaard dat de echtgenote ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed (God verhoede), recht heeft op alle voornoemde, in artikel 1 en 2 vastgelegde transacties, waarvoor de echtgenoot getekend heeft in bijzijn van de [onderstaande] getuigen (…)’.
Op 2 september 2020 heeft [geïntimeerde] een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg.
Ten tijde van de procedure echtscheiding had [geïntimeerde] de Nederlandse en de Egyptische nationaliteit en [appellant] de Egyptische nationaliteit.
Bij beschikking van 28 april 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Op 15 juli 2021 heeft [geïntimeerde] in Egypte een verzoek tot erkenning van de echtscheidingsbeschikking van 28 april 2021 ingediend, waarop de echtscheidingsbeschikking op [datum] in Egypte is erkend.
Per e-mail van 15 november 2022 heeft [geïntimeerde] nakoming gevorderd van de aanvullende overeenkomst.
De procedure voor de rechtbank
3.2.1
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen:
1. aan haar te voldoen: 400 gram goud 21 karaat en een bedrag van 150.000 EGP, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
2. een vergoeding voor de incassokosten aan haar te betalen;
3. in de kosten van het geding;
4. tot betaling van de nakosten in verband met het innen en verhalen van de vordering.
3.2.2
Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellant] zich, in geval van onherroepelijke echtscheiding, op grond van de aanvullende overeenkomst heeft verplicht 400 gram goud 21 karaat en een bedrag van 150.000 EGP aan haar terug te geven.
3.2.3
[appellant] heeft de vorderingen van [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken.
3.2.4
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank Limburg, locatie Roermond, [appellant] veroordeeld tot voldoening aan [geïntimeerde] van 400 gram goud 21 karaat en 150.000 EGP. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is door de rechtbank afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.3.1
[appellant] is van dit vonnis met zeven grieven in hoger beroep gekomen die hierna gezamenlijk zullen worden besproken.
[appellant] concludeert tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank Limburg en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in al haar vorderingen, althans deze af te wijzen;
b. met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, bestaande uit de vertaalkosten ad € 83,49 incl. BTW en € 192,39 incl. BTW en het salaris van zijn advocaat, te begroten krachtens liquidatietarief.
3.3.2
[geïntimeerde] weerspreekt de grieven. Zij concludeert tot verwerping/ongegrondverklaring van het hoger beroep en bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het proces in beide instanties.
Rechtsmacht
3.4.1
Het hof stelt voorop dat de aanvullende overeenkomst (of bruidsgave) niet los kan worden gezien van het huwelijk en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan omdat de bruidsgave een vermogensrechtelijke aanspraak creëert als gevolg van het huwelijk en/of de ontbinding daarvan.
3.4.2
Dit betekent dat, omdat de inleidende vordering van [geïntimeerde] is ingediend na 29 januari 2019 (namelijk op 9 december 2022), de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van de vorderingen kennis te nemen, wordt bepaald aan de hand van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwVermVo). De Nederlandse rechter heeft op grond van art. 6 sub a van de HuwVermVo daarom rechtsmacht.
Toepasselijk recht
3.5
[appellant] richt geen grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat Egyptisch recht op de aanvullende overeenkomst van toepassing is. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof zal Egyptisch recht toepassen op de aanvullende overeenkomst (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200). Voor zover de toepassing van het Egyptisch recht leidt tot een vernietiging van het bestreden vonnis, en tot de afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] , bespreekt het hof de stellingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg in hetgeen hierna aan de orde komt.
De standpunten
3.6
Naar de kern genomen richten de grieven van [appellant] zich tot het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] na echtscheiding een beroep kon doen op de aanvullende overeenkomst en daarbij voorbij is gegaan aan zijn stelling dat [geïntimeerde] in Egypte slechts een echtscheiding kan verzoeken als zij al haar financiële rechten (waaronder die uit de aanvullende overeenkomst) opgeeft. In zijn toelichting voert [appellant] , samengevat, aan dat de aanvullende overeenkomst naar Egyptisch recht is opgesteld en moet worden aangemerkt als een uitgestelde bruidsgave. Dit is een rechtsfiguur die in Nederland niet bekend is. Aangezien de echtscheiding in Nederland is uitgesproken en Nederlands recht van toepassing is verklaard op het huwelijksvermogensregime, is er geen plaats voor een beroep op de aanvullende overeenkomst. De vordering van [geïntimeerde] tot nakoming van de overeenkomst kan slechts worden voorgelegd aan de Egyptische rechter en dient te worden beoordeeld aan de hand van de islamitische wet. Omdat partijen vervolgens ook in Egypte zijn gescheiden, diende [geïntimeerde] de overeenkomst en de afwikkeling daarvan voor te leggen aan de Egyptische rechter. Dat heeft zij niet gedaan en daarom dient [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Uit de overgelegde brief van [persoon] (prod. 3 in hb), een door hem geraadpleegde Egyptische advocaat, volgt verder dat [geïntimeerde] geen beroep kan doen op de aanvullende overeenkomst. Omdat [geïntimeerde] zelf de echtscheiding heeft verzocht (de zogenoemde
khul’), kan zij immers geen nakoming van de overeenkomst meer vorderen. Daarnaast is, in dit geval, slechts sprake van een morele verplichting aan de zijde van [appellant] die door [geïntimeerde] in rechte niet kan worden afgedwongen. Voor zover Nederlands recht van toepassing zou zijn, wijst [appellant] erop dat naar Nederlands recht de huwelijksgemeenschap tussen partijen al is verdeeld zodat [geïntimeerde] ook op die grond niets te vorderen heeft. In ieder geval zou de vordering van [geïntimeerde] dan in de huwelijksgemeenschap vallen. Ten slotte beroept [appellant] zich op de redelijkheid en billijkheid.
3.7
[geïntimeerde] weerspreekt de grieven van [appellant] . Dat de aanvullende overeenkomst een in Nederland onbekende rechtsfiguur is, doet niet af aan de rechtsgeldigheid daarvan. Dat nakoming van die overeenkomst alleen in Egypte kan worden gevorderd, is niet juist en wordt door [appellant] niet onderbouwd. Voor zover [appellant] wijst op de
khul’-procedure, als gevolg waarvan [geïntimeerde] haar financiële aanspraken zou verliezen, stelt zij dat de echtscheidingsprocedure in Nederland niet kwalificeert als een
khul’-procedure en dat de islamitische wet niet van toepassing is op haar vordering. Daar komt bij dat in de aanvullende overeenkomst geen beperkingen zijn overeengekomen waar het gaat om de aanspraak van [geïntimeerde] . De in Nederland uitgesproken echtscheiding is inmiddels door de Egyptische rechter erkend.
De stelling van [appellant] dat de huwelijksgemeenschap is verdeeld en dat [geïntimeerde] daarom niets te vorderen heeft (aangezien haar vordering in de huwelijksgemeenschap is gevallen), is ook onjuist. De vordering van [geïntimeerde] ontstaat immers pas na ontbinding van het huwelijk. De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap gaat daaraan vooraf zodat de vordering van [geïntimeerde] niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen. Ten slotte staan de redelijkheid en billijkheid niet in de weg aan een beroep van [geïntimeerde] op nakoming van de aanvullende overeenkomst.
De ontvankelijkheid
3.8.1
De vraag of – en zo ja, in hoeverre en op welke wijze – een vorderingsrecht naar Egyptisch recht bij de Nederlandse rechter geldend kan worden gemaakt, moet naar Nederlands internationaal privaatrecht worden gekwalificeerd als een vraag van procesrecht, waarop Nederlands recht van toepassing is (art. 10:3 BW). Er staat geen rechtsregel van Nederlands procesrecht in de weg aan het vorderen van de bruidsgave in een dagvaardingsprocedure. Ook de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] haar vordering tegelijk met haar verzoek tot echtscheiding aan de Nederlandse rechter had moeten voorleggen, volgt het hof niet. Uit de aanvullende overeenkomst blijkt dat [geïntimeerde] in geval van echtscheiding recht heeft op de bruidsgave. In die overeenkomst is niet bepaald dat [geïntimeerde] haar vordering voorafgaande of tegelijk met de echtscheiding dient voor te leggen. Dat betekent dus dat [geïntimeerde] op ieder moment haar vordering mag/kan instellen. [geïntimeerde] is daarmee ontvankelijk in haar vordering. Het beroep van [appellant] op niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde] in haar vordering faalt.
De beoordeling van de grieven
3.8.2
Het
hofstelt voorop dat partijen geen grieven hebben geformuleerd tegen de overweging van de kantonrechter dat de aanvullende overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van bruidsgave. Dit is een rechtsfiguur in het islamitische recht waarbij het gaat om een toezegging van geld en/of goederen van [appellant] aan [geïntimeerde] . De bruidsgave is naar Egyptisch huwelijksrecht een juridisch gevolg van een geldig huwelijk en verschuldigd vanaf de datum van de huwelijkssluiting. Als de bruidsgave is vastgelegd in het huwelijkscontract kan dit, afhankelijk van de afspraken die partijen daarover hebben gemaakt, leiden tot een directe aanspraak of een aanspraak op een later tijdstip (bijvoorbeeld in geval van echtscheiding). Dit laatste dient om willekeurige afwijzing van [geïntimeerde] door [appellant] te bemoeilijken. In beginsel kan [geïntimeerde] immers geen aanspraak maken op (een gedeelte van) het vermogen van [appellant] omdat het Egyptisch huwelijksrecht een scheiding van vermogens kent. In enkele situaties is de bruidsgave echter niet verschuldigd. Zo bepaalt het Egyptische huwelijksrecht dat, als de
echtgenotengeen overeenstemming over een
khul’-scheiding bereiken, [geïntimeerde] bij de
rechterom een
khul’-scheiding kan vragen. Zij moet dan echter wel haar aanspraak op de bruidsgave volledig prijsgeven (art. 20 Wet 2000, no. 1).
3.8.3
Het Egyptische huwelijksrecht kent verschillende vormen van echtscheiding. Voor vrouwen bestaan drie mogelijkheden om op eigen initiatief, en dus zonder medewerking van [appellant] , via de rechter te scheiden:
1) de op schuld gebaseerde echtscheiding vanwege schade door [appellant] ;
2) echtscheiding, omdat [appellant] zich niet houdt aan een contractueel overeengekomen grond voor scheiding;
3) de niet op schuld gebaseerde echtscheiding, de gerechtelijke
khul’.
De gerechtelijke
khul’, zoals geregeld in artikel 20 Wet 2000 no. 1, luidt, voor zover van belang:
‘A married couple may mutually agree to khul.
(…) However, if they do not agree and the wife sues demanding it, and separates herself from her husband by giving up all her financial legal rights, and restores to him the dower he gave to her, then the court is to divorce her from him.’ [1]
Volgens dit artikel moet een vrouw die de
khul’-scheiding aanvraagt, haar aanspraak op de bruidsgave volledig prijsgeven (evenals andere financiële aanspraken). Niet gesteld of gebleken is dat de echtscheiding van partijen in Nederland is verzocht wegens ‘schade door [appellant] ’ of omdat ‘ [appellant] zich niet houdt aan een contractueel overeengekomen grond voor scheiding’. Dit betekent dat [geïntimeerde] , nu zij degene is die de echtscheiding heeft aangevraagd, naar Egyptisch recht geen nakoming van de aanvullende overeenkomst kan vorderen. Dat de echtscheiding in Nederland is aangevraagd en in Egypte slechts de erkenning van de echtscheidingsbeschikking is verzocht, maakt dit niet anders. Dit doet er immers niet aan af dat de echtscheiding op initiatief van [geïntimeerde] tot stand is gekomen. Dat de aanvullende overeenkomst zelf geen beperkende voorwaarde kent, doet evenmin af aan het voorgaande. Het aan de
khul’verbonden rechtsgevolg volgt immers niet uit de overeenkomst, maar uit de (Egyptische) wet. Dit betekent dat [geïntimeerde] naar Egyptisch recht geen aanspraak meer kan maken op de bruidsgave en dat haar vordering moet worden afgewezen.
De stelling van [geïntimeerde] in eerste aanleg dat Nederlands recht van toepassing is op de aanvullende overeenkomst, kan haar niet baten. Tussen partijen staat immers vast dat tijdens het huwelijk, en in afwijking van het vermogensstelsel naar Egyptisch recht, de algehele wettelijke gemeenschap van goederen (naar Nederlands recht) bestond (rov. 3.5 besch. echtscheiding d.d. 28 april 2021). Daarmee valt de vordering van [geïntimeerde] in beginsel in die huwelijksgemeenschap behoudens voor zover de bijzondere verknochtheid van de bruidsgave aan [geïntimeerde] zich daartegen verzet (art. 1:94 lid 3 (oud) BW). De huwelijksgemeenschap omvat op grond art. 1:94 lid 2 en 5 (oud) BW immers alle – ook de voorhuwelijkse – baten en schulden van partijen. Het standpunt van [geïntimeerde] dat haar vordering op [appellant] pas ontstaat na de ontbinding van het huwelijk, en daarom niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen, gaat niet op omdat de bruidsgave een gevolg is van de totstandkoming van een geldig huwelijk in Egypte. Uit de aanvullende overeenkomst volgt slechts dat de nakoming van die overeenkomst pas kan worden gevorderd na ontbinding van het huwelijk (dit laat echter onverlet dat ten tijde van het aangaan van het huwelijk de vordering als zodanig al ontstond).
Aangezien [geïntimeerde] zich niet heeft beroepen op verknochtheid is de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 (oud) BW onverkort van toepassing. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] ter zake van de bruidsgave in de huwelijksgemeenschap valt, maar ook dat de schuld van [appellant] aan [geïntimeerde] ter zake van de bruidsgave in die gemeenschap valt. Ingevolge art. 1:100 BW hebben partijen immers een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap. Daarom kan [geïntimeerde] ten aanzien van de bruidsgave in dit geval geen vordering geldend maken.
De openbare orde
3.8.4
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de Egyptische
kuhl’-bepaling buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in art. 10:6 BW. Dit artikel bepaalt dat vreemd recht niet wordt toegepast, voor zover de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Voor die beoordeling acht het hof het volgende van belang.
De bruidsgave is een rechtsfiguur van het islamitische recht. Het is een verplicht onderdeel van het aangaan van een huwelijk waarbij het gaat om een (uitgestelde) betaling van [appellant] aan [geïntimeerde] ter gelegenheid van de huwelijkssluiting en bedoeld om [geïntimeerde] te beschermen tegen de financiële gevolgen van een echtscheiding op initiatief van [appellant] . De achtergrond hiervan is dat naar islamitisch recht door het huwelijk in beginsel geen huwelijksgemeenschap tussen echtgenoten ontstaat, zodat [geïntimeerde] na de ontbinding van het huwelijk geen recht heeft op een deel van het vermogen van [appellant] . De bruidsgave voorziet daarmee in enige bestaanszekerheid voor [geïntimeerde] in geval van echtscheiding (andersom kan [appellant] bij echtscheiding geen recht doen gelden op een deel van het vermogen van [geïntimeerde] ).
Van strijd met de openbare orde is naar het oordeel van het hof in deze zaak geen sprake. Weliswaar leidt toepassing van de
kuhl’-bepaling tot negatieve financiële consequenties voor [geïntimeerde] (zij kan geen nakoming vorderen van de aanvullende overeenkomst) maar daar staat tegenover dat, nu in de echtscheidingsprocedure Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van partijen is toegepast, zij, anders dan naar Egyptisch recht het geval zou zijn geweest, aanspraak maakt op een deel van het vermogen van [appellant] . In die situatie valt niet zonder meer te begrijpen waarom het gevolg van de
kuhl’-bepaling voor [geïntimeerde] niet kan worden geduld (en het gevolg van de terzijdestelling van de
kuhl’-bepaling voor [appellant] – het moeten betalen van de bruidsgave – wel aanvaardbaar zou zijn).

4.De slotsom

4.1
De slotsom van het voorgaande is dat de grieven van [appellant] slagen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen. Hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2
Het hof zal de proceskosten compenseren omdat partijen gewezen echtgenoten zijn.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot voldoening aan [geïntimeerde] van 400 gram goud 21 karaat en 150.000 Egyptische Ponden;
wijst de vordering van [geïntimeerde] ter zake van de aanvullende overeenkomst alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.F. Manders, G.J. Vossestein en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 juni 2025.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.1. Door Nadia Sonneveld bewerkte vertaling van The Middle East Library for Economic Services (MELES) in Cairo.