ECLI:NL:GHSHE:2025:1765

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
20-002861-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere uitspraak en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de betrokkene, geboren in 1965, die werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De rechtbank had eerder een bedrag van € 113.384,00 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het gerechtshof vernietigde deze uitspraak en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van dit voordeel. De advocaat-generaal ging in cassatie tegen deze beslissing, maar de Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug voor herbehandeling.

Tijdens de herbehandeling heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal opnieuw in overweging genomen. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 62.738,00, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat het bedrag veel lager zou moeten zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene € 59.000,00 heeft witgewassen door de aankoop van twee personenauto's, een Ferrari en een Mercedes, en dat deze bedragen niet verklaard konden worden uit legale inkomsten. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de betalingsverplichting verlaagd naar € 54.000,00. De betrokkene is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 150 uren en een gijzeling van maximaal 1080 dagen is opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002861-24 (OWV)
Uitspraak : 24 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 november 2020, parketnummer 03-659516-13 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres 1] .
Procesverloop
De rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van 5 november 2020 het bedrag waarop het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op een bedrag van € 113.384,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van voornoemd geldbedrag aan de Staat.
Op 11 november 2020 is van de zijde van de betrokkene hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 4 mei 2023 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal heeft tegen het arrest van het gerechtshof op 11 mei 2023 cassatieberoep ingesteld.
Bij arrest van 22 oktober 2024 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak terug gewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de uitspraak van de rechtbank Limburg zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het wederrechtelijk verkregen voordeel zal wordt vastgesteld op een bedrag van € 62.738,00 (bestaande uit de opbrengst van een eerdere niet te gelde gemaakte oogst en het witwassen van twee personenauto’s ten bedrage van in totaal
€ 59.000,00) en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal worden verminderd. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 3.740,00.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2015 (p. 440-461), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Door [verdachte] werd bij de belastingdienst aangegeven dat hij in het jaar 2012 een bedrag van € 21.045,00 aan buitenlandse inkomsten heeft genoten uit werkzaamheden bij [bedrijf 1] . Ondanks dat de herkomst hiervan niet is vast te stellen, worden deze inkomsten aangemerkt als legale inkomsten.
Uit de gevorderde gegevens blijkt dat de legale inkomsten van [verdachte] en [betrokkene 1] (en hun minderjarige dochter) over de laatste jaren zeer beperkt zijn geweest. Vermoedelijk zijn deze nog te gering geweest om te voorzien in hun levensonderhoud. Het feit dat er ook vanaf de bankrekeningen nagenoeg geen betalingen ten behoeve van het levensonderhoud zijn te zien en er zelfs contante stortingen op plaats vinden, wijst op een andere, onbekende bron van inkomsten.
Uit het ontvangen antwoord van de Staatsanwaltschaft [plaats] , d.d. 19 juni 2014 blijkt dat de personenauto, Mercedes type ML 420 Cdi 4Matic door [bedrijf 2] is doorverkocht aan [bedrijf 4] eveneens in [plaats] (D). De hierover gehoorde [betrokkene 2] verklaart zich de verkoop van bedoelde Mercedes goed te herinneren. De koper heeft contact met hem gezocht via het telefoonnummer [telefoonnummer] . [betrokkene 2] stelt van deze verkoop bescheiden ter beschikking en verklaart de auto te hebben verkocht aan de persoon, van wie een kopie van het identiteitsbewijs bij de bescheiden is gevoegd. Dit betreft [verdachte] . Deze heeft met hem nog gesproken over andere auto's en foto's laten zien van zijn Ferrari. Het betrof een contante verkoop. Volgens een kopie van de rekening bedroeg de prijs € 24.000.
Uit het ontvangen antwoord van de Staatsanwaltschaft [plaats 2] (D), d.d. 7 augustus 2014 blijkt dat [betrokkene 3] , als bedrijfsleider van [bedrijf 3] , werd gehoord als getuige. Hij verklaart dat bij genoemd bedrijf een personenauto, merk Ferrari, type Spider in reparatie stond. Hij heeft de auto te koop gezet en met schade aan een Nederlander verkocht voor een bedrag van € 35.000. Een collega heeft bedoelde auto naar Nederland versleept en daar afgeleverd. Van de verkoop heeft hij geen bescheiden meer, ook de naam van de koper kan hij zich niet herinneren. Hij heeft nog wel het Nederlandse telefoonnummer van de koper, dit betreft [telefoonnummer] .
Bij raadpleging in het zogenoemde Basis Voorziening Handhaving (BVH)- systeem is bovengenoemd telefoonnummer op 03-04-2009 gekoppeld aan verdachte [verdachte] .
De personenauto, Ferrari, gekentekend [kenteken 1] (D), werd aangetroffen in de loods [adres 2] .
Uit de bankafschriften van verdachte [verdachte] bleek dat op 23 en 27 januari 2012 vanaf de Rabobank rekening 1039.28.979 ten name van [verdachte] een bedrag van respectievelijk € 265; € 100 en € 418,50 wordt betaald, onder vermelding: Ferrari 33 airco condensor; nabetaling airco condensor en 355 spider carbone einsteigleisten.
Bij onderzoek is gebleken dat op de onder [verdachte] aangetroffen en in beslag genomen telefoon, diverse foto's stonden opgeslagen, waarbij te zien is dat zowel [verdachte] als zijn echtgenote [betrokkene 1] in 2012 gebruik maken van de Ferrari.
De personenauto, Mercedes-Benz ML 420 Cdi, gekentekend [kenteken 2] , werd aangetroffen doordat verdachte [verdachte] als bestuurder van dit voertuig kwam aanrijden bij de loods [adres 2] , toen deze loods betreden ging worden. De vorige eigenaar [betrokkene 4] in Hamburg, die verklaart haar auto te hebben verkocht aan [bedrijf 2] in [plaats] . Door [bedrijf 2] was de auto verkocht aan [bedrijf 4] . [betrokkene 2] verkocht de auto aan [verdachte] , van wie een kopie van het paspoort is bijgevoegd. Het betrof een contante verkoop. Blijkens de bijgevoegde factuur werd door koper [verdachte] een bedrag van € 24.000 contant voor deze auto gekocht.
Uit de via rechtshulp ontvangen afschriften van de bankrekening van [betrokkene 5] blijkt dat vanaf deze bankrekening gelden worden betaald en ontvangen voor zowel de genoemde personenauto Mercedes ML als genoemde Ferrari personenauto. Van deze bankrekening is verdachte [verdachte] een tijdlang gemachtigde, terwijl deze bankrekening ook een tijd heeft 'gelopen' via het adres [adres 1] . In de auto werd de rekening van de aankoop van de auto voor een bedrag van € 24.000 dat contant betaald is aangetroffen, alsook een machtiging van het garagebedrijf waarbij [verdachte] namens de garage wordt gemachtigd de zogenaamde ‘fahrzeugbrief’ in ontvangst te nemen.
De veroordeling in de hoofdzaak
Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 april 2025 (parketnummer 20-002861-24) is de betrokkene:
  • vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde;
  • veroordeeld wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (feit 1 en feit 2);
  • veroordeeld wegens ‘witwassen’ (feit 6) en;
  • is aan hem een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar opgelegd.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het begaan van het onder feit 6 bewezenverklaarde handelen.
De advocaat-generaal heeft bij zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel betrokken dat de betrokkene – naast voordeel uit witwassen – voordeel heeft verkregen uit de teelt van hennep.
In voornoemd arrest in de hoofdzaak heeft het hof evenwel niet bewezenverklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de teelt van hennep, maar wel aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken dat de betrokkene bij die feiten wederrechtelijk voordeel zou hebben verkregen. Het hof laat die feiten bij de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook – anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd – buiten beschouwing.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat de betrokkene € 59.000,00 heeft witgewassen door middel van het aanschaffen van twee personenauto’s. Voor een Ferrari heeft hij € 35.000,00 betaald en voor een Mercedes € 24.000,00. Gelet op de bevindingen van de verbalisanten kunnen deze geldbedragen – waarbij het geldbedrag van € 24.000,00 een contant geldbedrag betrof – niet worden verklaard uit een legale inkomstenbron.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststellen op
€ 59.000,00.
Op te leggen betalingsverplichting
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat bij de op te leggen betalingsverplichting rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof stelt het volgende voorop.
In ontnemingszaken kan op het recht op een beslissing op een ontnemingsvordering binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Als aanvangsdatum voor de redelijke termijn kan onder omstandigheden een moment worden aangewezen waarin de positie van de betrokkene in belangrijke mate wordt beïnvloed door een specifiek op voordeelsontneming gerichte beslaglegging op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt voorts het volgende.
Uit het proces-verbaal conservatoir beslag onder de verdachte/veroordeelde d.d. 14 maart 2014 (dossierpagina 1220-1221) blijkt dat ten laste van de betrokkene ten aanzien van verschillende roerende zaken conservatoir beslag is gelegd. Dit beslag dient volgens het proces-verbaal tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen geldboete en/of een op te leggen ontnemingsmaatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het vorenstaande bepaalt het hof de aanvang van de redelijke termijn op 14 maart 2014. De rechtbank heeft in de ontnemingszaak op 5 november 2020 – en aldus niet binnen twee jaren na voornoemde datum – uitspraak gedaan. In eerste aanleg is de redelijke termijn met een periode van vier jaar en ruim zeven maanden overschreden. Van de zijde van de betrokkene is op 11 november 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 4 mei 2023 arrest heeft gewezen. In die fase van de procedure is de redelijke termijn met een periode van bijna zes maanden overschreden. Het hof stelt vast dat de Hoge Raad binnen twee jaar nadat de advocaat-generaal cassatieberoep had ingesteld arrest heeft gewezen, alsmede dat thans binnen twee jaar na terugwijzing van de zaak door het gerechtshof uitspraak wordt gedaan. In zoverre is dan ook geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de overschrijding van de redelijke termijn in (het eerste) hoger beroep, ziet het hof aanleiding de betalingsverplichting te verminderen met een bedrag van € 5.000,00.

Het hof zal de betalingsverplichting bepalen op € 54.000,00.

Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 1080 dagen.
Toepasselijke wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
59.000,00 (negenenvijftigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 54.000,00 (vierenvijftigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. J.T.F.M. van Krieken raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 24 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord, afdeling Venlo-Beesel, proces-verbaalnummer 2013092135, gesloten d.d. 5 juni 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 439 en op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord, Bureau Financiële Ondersteuning, proces-verbaalnummer 2013092135, gesloten d.d. 25 juni 2015, doorgenummerd van pagina 440 tot en met pagina 1242.