ECLI:NL:GHSHE:2025:1812

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
20-002058-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor schuldwitwassen, meermalen gepleegd, en krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsook een taakstraf van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis. De zaak betreft een periode van 1 juni 2017 tot en met 20 april 2020, waarin de verdachte samen met haar medeverdachte, haar partner, contante geldbedragen ontving die afkomstig waren van verduistering door een derde. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en had moeten vermoeden dat de ontvangen gelden van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft verklaard dat zij dacht dat de gelden afkomstig waren uit legitieme bronnen, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld. De uitspraak benadrukt de ernst van schuldwitwassen en de impact op de integriteit van het financieel verkeer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002058-23
Uitspraak : 1 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 6 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-130726-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde feit bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als
‘een gewoonte maken van het medeplegen van witwassen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.742.921,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en de verdachte veroordeeld in de proceskosten. De benadeelde partij is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2020, te Weert en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- (telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 1.824.106,- of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
- (telkens) een of meer voorwerpen, te weten een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 1.824.106,- of daaromtrent) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2020 te Weert en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, althans schuldheling,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen aldaar (telkens) een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van € 1.824.106,- of daaromtrent) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (telkens) door misdrijf verkregen goederen betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, in de periode van 1 juni 2017 tot en met 20 april 2020 in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft zij, verdachte, telkens voorwerpen, te weten hoeveelheden geld, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Hiertoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat:
- niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat de gelden waarover zij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 20 april 2020 tezamen en in vereniging met haar toenmalige echtgenoot en medeverdachte [medeverdachte 1]
(hierna: [medeverdachte 1] )beschikte, afkomstig waren uit de verduistering van gelden door medeverdachte [medeverdachte 2]
(hierna: [medeverdachte 2] )en de verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte ook niet wist dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] onder druk zette om deze gelden aan hem te geven. De verdachte was niet op de hoogte van een gronddelict.
- de verdachte ook geen wetenschap had van de omstandigheid dat de gelden waarover zij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 20 april 2020 tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] beschikte en die hij, [medeverdachte 1] , ofwel uitgaf ofwel aan haar gaf van enig misdrijf afkomstig waren, noch moest zij dit redelijkerwijs weten. De verdachte heeft immers uitgebreid verklaard over hoe zij dacht dat [medeverdachte 1] aan zijn geld kwam. Zo heeft zij verklaard dat [medeverdachte 2] een gokschuld had en hiervoor een lening had bij [medeverdachte 1] , waardoor [medeverdachte 1] periodiek geld van [medeverdachte 2] ontving. Voorts had [medeverdachte 1] volgens de verdachte Lego geërfd van zijn vader, waarvoor hij € 60.000,00 had ontvangen, zou hij ook geld verdienen met de handel in containers, een grote erfenis hebben ontvangen en in het verleden een succesvol ondernemer zijn geweest en daarmee zijn vermogen hebben opgebouwd. Gelet op het voorgaande en het feit dat de verdachte met [medeverdachte 1] getrouwd was, is het volgens de verdediging niet vreemd dat zij uitging van de juistheid van hetgeen [medeverdachte 1] haar vertelde en vroeg [medeverdachte 1] dan ook niet naar bewijzen.
- de verdachte onderbouwd heeft gesteld dat zij in de relevante periode voor haar eenmanszaken werkzaamheden heeft verricht, waaruit zij inkomsten heeft gegenereerd, en waaruit zij veronderstelde de gelden waarover zij beschikte, te hebben verkregen. Volgens de verdachte werkte zij erg veel in haar eenmanszaken [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , waardoor zij meende inkomsten te genereren. Volgens de verdachte leverde [medeverdachte 1] de klanten voor [bedrijf 3] aan, kwam zij zelf niet in contact met de klanten, kreeg zij van [medeverdachte 1] de gegevens die nodig waren om de facturen op te stellen evenals de (contante) betalingen van de klanten, zorgde hij ervoor dat de verdachte de goederen van de klanten kreeg die zij moest bestickeren/wrappen en leverde hij ook het eindproduct weer af bij de klant. De verdediging heeft verklaringen van klanten ingebracht die stickers hebben gekocht. Mocht het hof dit anders zien dan wordt het voorwaardelijke verzoek gedaan deze personen als getuige te horen. De verdachte heeft voor de eenmanszaken een administratie bijgehouden. Ter terechtzitting heeft de verdachte agenda’s meegenomen, bonnen, inkoopfacturen, correspondentie en stukken van de Belastingdienst. Hieruit blijkt volgens de verdediging dan ook dat de verdachte wel degelijk beschikt over bewijs waaruit blijkt dat zij werkzaamheden heeft verricht voor haar eenmanszaken en daarmee ook inkomsten heeft gegenereerd, dan wel veronderstelde te hebben gegenereerd, alsmede dat zij geen aanleiding had om eraan te twijfelen of de door [medeverdachte 1] gedane werkzaamheden wel echt waren. De verdediging doet het voorwaardelijke verzoek de stukken te voegen aan het dossier indien het hof tot het oordeel mocht komen dat de verklaring van de verdachte dat zij veel werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft gegenereerd niet geloofwaardig is.
Gewoonte- en opzetwitwassen (primair impliciet primair en primair impliciet subsidiair tenlastegelegde)
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde overweegt het hof dat de tenlastelegging van dit feit impliciet primair is toegespitst op gewoontewitwassen en impliciet subsidiair op opzetwitwassen. Het hof is van oordeel dat het bewijs ervoor tekortschiet om bewezen te achten dat de verdachte wist dat de gelden waarover zij met [medeverdachte 1] in de periode van 1 juni 2017 tot en met 20 april 2020 beschikte, afkomstig waren van de door [medeverdachte 2] gepleegde verduistering en de daaropvolgende afpersing van die [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] dan wel enig misdrijf, zodat niet kan worden bewezen dat zij opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ten laste gelegde heeft gehad. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het primair impliciet primair en het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van) gewoonte- en opzetwitwassen.
Schuldwitwassen (primair impliciet meer subsidiair tenlastegelegde)
De beslissing dat het primair impliciet meer subsidiair tenlastegelegde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het primair impliciet meer subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Schuldwitwassen vereist dat een verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van een goed redelijkerwijs moest vermoeden dat dit afkomstig was uit enig misdrijf. Voor ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ moet het volgens vaste rechtspraak gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over de hem/haar bekende gegevens over het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij/zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen zoals ten laste gelegd. Wat van een verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Uit het dossier (onderzoek Citrus) blijkt het volgende. [1]
Op 27 september 2019 is door [aangever] namens [bedrijf 1]
(hierna: [bedrijf 1] )te Bladel aangifte gedaan van verduistering (in dienstbetrekking) gepleegd in de periode augustus 2018 tot augustus 2019 door [medeverdachte 2]
(hierna: [medeverdachte 2] ), medewerker Planning Financiën en Control van [bedrijf 1] . Op 19 september 2019 werd door de [bank]
(hierna: [bank] )contact opgenomen met [bedrijf 1] . Het was gebleken dat de bankrekening van [medeverdachte 2] werd gevoed vanuit de [bank] rekening ten name van [bedrijf 1] en dat grote bedragen cash werden opgenomen. Het zou gaan om een bedrag van € 2.892.021,80 dat was overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 2] . [2]
Uit het verhoor van [aangever] op 5 maart 2020 bleek dat het schadebedrag aanzienlijk hoger was. Vanaf 2014 zou een bedrag van € 4.534.778,78 onrechtmatig zijn overgeboekt van de rekening van [bedrijf 1] naar de rekening van [medeverdachte 2] . [3] In een aanvulling op de aangifte van 24 september 2020 is gebleken dat het bedrag nog verder was opgelopen doordat [medeverdachte 2] ook kasgelden had verduisterd en hij met valse machtigingen contant geld opnam van de Rabobankrekening van [bedrijf 1] . Het totale door [medeverdachte 2] verduisterde bedrag werd geschat op minimaal € 5.081.806,76. [4]
Uit afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat [medeverdachte 2] contact had met [medeverdachte 1] , dat hij ontmoetingen had met [medeverdachte 1] en daarbij geld gaf aan [medeverdachte 1] . Door het observatieteam zijn waarnemingen gedaan met betrekking tot die ontmoetingen op parkeerplaatsen of bij de McDonalds in Weert en Nederweert.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij het van [bedrijf 1] onttrokken geld heeft afgegeven aan [medeverdachte 1] omdat hij door [medeverdachte 1] werd bedreigd en onder druk werd gezet. Hij schat dat hij van de 4,5 miljoen euro er 90 à 95 % aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [5]
[medeverdachte 2] is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 6 juli 2023 onherroepelijk veroordeeld voor de verduistering gepleegd bij [bedrijf 1] tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Uit het dossier volgt dat de verdachte [medeverdachte 1] heeft ontmoet in de zomer van 2017. Vanaf 5 oktober 2017 woonde zij met [medeverdachte 1] samen op het adres [adres 2] . Zij kocht op 8 mei 2018 het pand [adres 3] voor een bedrag van € 575.000,00. Per 24 september 2018 gingen ze daar wonen. Zij is 11 oktober 2018 met [medeverdachte 1] getrouwd. De verdachte heeft twee kinderen uit een eerder huwelijk. [6]
Op 14 oktober 2016 werd bij de Kamer van Koophandel de onderneming van de verdachte geregistreerd. Als startdatum van de onderneming staat 1 september 2016 geregistreerd. [7] De handelsnaam van de onderneming was op de startdatum van de onderneming [bedrijf 2] en vanaf 14 december 2017 waren de handelsnamen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . [bedrijf 3] staat volgens de verklaring van de verdachte voor [medeverdachte 1] en [verdachte] . Activiteiten: [bedrijfsactiviteiten] .
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat vanaf het begin van het onderzoek (medio september 2019) de onderneming relatief onbekend was. Er werd geen bedrijfswebsite getraceerd en geen reclames en/of advertenties aangetroffen.
In de periode tussen 24 januari 2020 en 14 mei 2020 werden de telefoongesprekken van het telefoonnummer van de verdachte afgeluisterd en werden geen zakelijke gesprekken gevoerd die betrekking hadden op de zakelijke activiteiten van de onderneming [bedrijf 3] / [bedrijf 4] , zoals afspraken met klanten over behandelingen of levering van diensten, inkoop van goederen en dergelijke. Er werden geen uitgaande of inkomende zakelijke gesprekken gevoerd. [8]
Na analyse van de zakelijke bankrekening van de onderneming van de verdachte ten name van [bedrijf 3] en actief vanaf 24 juli 2017 bleek dat er geen enkele zakelijke verkooptransactie had plaats gevonden. Er vond geen enkele girale betaling door een klant plaats. Ten aanzien van de inkoop van goederen vonden slechts enkele girale transacties plaats. [9]
Bij doorzoeking op 20 april 2020 werd geen zakelijke administratie aangetroffen. Wel overhandigde de verdachte agenda’s met handgeschreven aantekeningen en een tas met klappers met bedrijfsadministratie op 5 mei 2020 bij de politie. Volgens de politie was deze administratie zeer incompleet en ongestructureerd, bestond uit losse bonnetjes, handgeschreven aantekeningbriefjes, aantekeningen in agenda’s en een aantal verkoopfacturen. Er was geen kasboek of kasadministratie. De verkoopfacturen voldeden niet aan de wettelijk gestelde eisen, ze waren niet voorzien van klantgegevens, zoals naam, adres, woonplaats, er werden slechts oncontroleerbare voornamen gebruikt. Van de facturen kon niet worden gecontroleerd of de facturen waren verstuurd. Het geleverde product of dienst was niet of onvoldoende op de facturen beschreven. Gelet daarop kon door de opsporingsdiensten en/of de Belastingdienst op geen enkele wijze controle plaatsvinden van de facturen. [10]
Tijdens de actiedag op 20 april 2020 werd geen behandellocatie om klanten te ontvangen aangetroffen.
Door de onderneming [bedrijf 3] / [bedrijf 4] werden fiscale aangiften gedaan waarin onder andere omzetten van de onderneming werden aangegeven.
2017:
1e kwartaal: € 143,00
2e kwartaal: € 33,00
3e kwartaal: € 0,00
4e kwartaal: geen aangifte gedaan.
Over alle 4 de kwartalen 2017 werden door de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd. Alle aanslagen werden betaald (totaal: € 938,00).
2018
1e kwartaal: geen aangifte gedaan.
2e kwartaal: € 70.495,00
3e kwartaal: € 0,00
4e kwartaal € 0,00.
Over alle 4 de kwartalen 2018 werden door de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd. Alle aanslagen werden betaald (totaal: € 52.119,00).
2019
1e kwartaal: € 0,00
2e kwartaal: € 0,00
3e kwartaal: € 0,00
4e kwartaal: € 0,00.
Over alle 4 de kwartalen 2019 werden door de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd. Alle aanslagen werden betaald (totaal € 33.848). [11]
Uit het proces-verbaal bankanalyse bankrekening ING Bank [bedrijf 3] is gebleken dat de rekening op 10 juli 2017 werd geopend. Op deze bankrekening zijn contante stortingen te zien. [12]
Over de jaren 2017 tot en met 2019 is in totaal een bedrag van € 249.169,00 contant gestort.
Op de ABN-AMRO privérekeningen van verdachte werd in het jaar 2019 contant
€ 78.900,00 gestort, alsmede in 2018 tot en met 2019 € 185.410,00.
Ook zijn contante stortingen gedaan op de rekeningen van de kinderen. In totaal is op de bankrekeningen van verdachte € 589.828,30 contant gestort. [13]
Bij de stukken zit een proces-verbaal van bevindingen vermogensvergelijking van de verdachte. [14] Daarin werden de door het onderzoeksteam van de politie en de inspecteurs van de Belastingdienst uitgevoerde derdenonderzoeken door gespecialiseerde medewerkers/ inspecteurs van de Belastingdienst verwerkt in een rapport vermogensvergelijking. De bouwstenen voor de totstandkoming van de vermogensvergelijking is bezien vanuit de belastingwetgeving en hierdoor kan het voorkomen dat er een andere zienswijze/uitgangspunten zijn genomen als wanneer een dergelijke vermogensvergelijking wordt opgemaakt vanuit strafrechtelijk onderzoek, zo staat in het proces-verbaal. De privévermogensvergelijking is een cijferanalyse op basis van het verantwoorde inkomen en de gespaarde bedragen waarbij gekeken wordt of het voldoende is geweest om van te kunnen leven. Indien dit leidt tot een negatief privécijfer wil dat zeggen dat er meer is uitgegeven dan dat er op basis van bekend inkomen en vermogen te besteden is geweest.
In het onderzoek van de Belastingdienst is er vanuit gegaan dat de verdachte winst uit onderneming heeft gehad.
Het totale negatieve resultaat uit de vermogensvergelijking over de jaren 2017 tot en met 2019 van verdachte bedraagt € 591.944,00.
Het negatieve resultaat uit de vermogensvergelijking voor de verdachte en [medeverdachte 1] samen bedraagt in die periode € 1.742.921,00.
De conclusie hieruit is dat gezamenlijk meer is uitgegeven dan dat er ontvangsten zijn geweest en dat er sprake is van een andere, onbekende inkomstenbron. Fiscaal technisch zijn deze inkomsten gezien als resultaat uit overige werkzaamheden.
Uit de vermogensvergelijking die is verricht ten aanzien van [medeverdachte 1] blijkt dat door inspecteurs van de Belastingdienst is geconstateerd dat in de jaren 2017 tot en met 2019 contante uitgaven zijn gedaan met betrekking tot verbouwingen aan het huis aan [adres 3] . De uitgaven zien op aanschaf materialen, aanschaf dieren, auto’s, tuinplanten, kosten bruiloft. Een groot gedeelte van de contant betaalde facturen staan op naam van [medeverdachte 1] . In totaal € 642.590,00. Het negatieve resultaat uit de vermogensvergelijking over de jaren 2017 tot en met 2019 ten aanzien van [medeverdachte 1] bedraagt € 1.150.977,00. [medeverdachte 1] ontvangt een WIA-uitkering van het UWV sinds 2015. Ook bij deze vermogensvergelijking is de conclusie dat er een onbekende bron van inkomsten is. [15]
De verdachte heeft verklaard dat zij inkomsten had uit [bedrijf 3] . De beautysalon lag al langere tijd stil. [16] De klanten betalen alleen contant. [medeverdachte 1] bracht deze klanten aan. Vanaf de zomer van 2019 heeft zij geen klanten meer. Ze kan de klanten niet nader benoemen. [17] Ze kreeg contante geldbedragen van [medeverdachte 1] . De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf bestonden de laatste jaren uit het maken van stickers en het wrappen en bestickeren van voertuigen. Ze kreeg een werkorder op een kladpapiertje. [18] Zij produceerde de order en [medeverdachte 1] zorgde dat het bij de klant kwam. Ze heeft nooit iets gecontroleerd. Ze heeft de klanten nooit gezien. Ze nam de gegevens van het kladbriefje over op de facturen. De facturen werden nooit verzonden omdat [medeverdachte 1] die meenam. De verdachte heeft aangegeven dat zij achteraf pas vermoedde dat die klanten er wellicht nooit zijn geweest, maar dat [medeverdachte 1] het door haar ontvangen geld van [medeverdachte 2] kreeg; dit heeft zij ten tijde van het tenlastegelegde niet geweten.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] nog inkomsten zou hebben uit containerhandel. Ze heeft nooit containers gezien of administratie of horen bellen over containers. Ook heeft ze verklaard dat [medeverdachte 1] verder niet actief was. [19]
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] haar had verteld dat hij profwielrenner was geweest, dat hij erfenissen had ontvangen en in fietshandel had gezeten. Hij zou een bedrijf verkocht hebben. Toen zij een rekening op beider naam had gezet, zag zij dat hij een WIA-uitkering genoot.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte tevens nog verklaard dat zij aan [medeverdachte 1] meer vragen had moeten stellen over de herkomst en de hoeveelheid van zijn vermogen, de aangeschafte luxegoederen en de verschillende (hoge) geldbedragen die zij van hem ontving. Tevens had zij aan de hand van facturen/rekeningen meer moeten controleren en had zij zelf meer naar haar klanten moeten gaan.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden eerst vast dat het geld dat zij van [medeverdachte 1] kreeg, afkomstig was van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] gaf grote geldbedragen aan [medeverdachte 1] omdat hij door hem werd afgeperst. Dit betekent dat het geld dat de verdachte van [medeverdachte 1] ontving, van enig misdrijf afkomstig was. Het geld dat de verdachte van [medeverdachte 1] kreeg stortte zij vervolgens deels op bankrekeningen (van haarzelf, van haar kinderen of van haar bedrijf), gebruikte zij om betalingen mee te doen of om (luxe) goederen aan te schaffen. Daarmee staat vast dat de verdachte het van misdrijf afkomstig geld heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft gebruikt en/of deels heeft omgezet en/of overgedragen.
Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte, hoewel niet bewezen kan worden dat zij wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, zij onder de gegeven omstandigheden en bij enig nadenken hierover, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de contante geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Zonder nader onderzoek had zij niet mogen handelen zoals bewezen verklaard.
Zij heeft bij het openen van de gezamenlijke rekeningen met [medeverdachte 1] gezien dat hij een WIA-uitkering genoot. Zij heeft niets gecontroleerd met betrekking tot andere vermogensbestanddelen uit handel of erfenissen of wat dan ook.
Zonder ook maar iets te controleren heeft zij jarenlang grote geldbedragen in ontvangst genomen van [medeverdachte 1] . Aan verbouwingen en uitgaven voor luxe auto’s, roofvogels etc. werd rond 6 ton uitgegeven.
Zij beschikte niet over een deugdelijk bijgehouden administratie met betrekking tot haar bedrijf [bedrijf 3] . Ze kon zelfs geen namen noemen van klanten en heeft zelf geen contact gehad met klanten. Zij mocht er derhalve niet zonder meer van uitgaan dat alle inkomsten en met name tot de hoogte waarvan sprake is in de ten laste gelegde periode van [bedrijf 3] afkomstig waren. Zij had vragen moeten stellen en moeten controleren. Het gegeven dat [medeverdachte 1] haar partner was maakt dat niet anders.
Uit de vermogensvergelijking die bij de stukken zit blijkt dat er een onbekende inkomstenbron moet zijn geweest. Daarbij is de administratie bekeken en is derdenonderzoek gedaan. Het hof acht het derhalve niet noodzakelijk dat deze administratie alsnog wordt toegevoegd aan het dossier of dat getuigen die als klant stickers hebben gekocht als getuigen worden gehoord. Op grond van de constatering van politie en Belastingdienst, waarbij gespecialiseerde medewerkers een en ander hebben onderzocht, met betrekking tot de incompleetheid van de administratie is onaannemelijk dat nadere inzage tot andere bevindingen leidt dan reeds in het dossier opgenomen. De voorwaardelijke verzoeken worden derhalve afgewezen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte ten tijde van tenlastegelegde niet de voorzichtigheid in acht heeft genomen die van haar mocht worden verwacht. Zij is aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. De verdachte had dan ook op het moment van het voorhanden krijgen van de (grote) geldbedragen – gelet op de hiervoor gegeven omstandigheden – redelijkerwijs moeten vermoeden dat die gelden
-onmiddellijk of middellijk
-afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof acht derhalve het primair impliciet meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof, in geval het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, verzocht om – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met de oplegging van een forse taakstraf, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De verdediging merkt dienaangaande op dat de verdachte first offender is, moeder is van twee thuiswonende kinderen, nooit kwade intenties heeft gehad en is meegezogen in een situatie die al jaren speelde voordat zij in beeld kwam. De verdediging wijst bovendien op het reclasseringsrapport uit december 2021, waarin de gevolgen van het strafrechtelijke verwijt voor de verdachte beschreven staan en waarin bovendien negatief wordt geadviseerd over oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in de periode van 1 juni 2017 tot en met 20 april 2020 schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van grote hoeveelheden geld. De verdachte ontving met regelmaat, soms zelfs meerdere keren per week over een periode van jaren, contante geldbedragen van [medeverdachte 1] , welke zij, de verdachte, deels op de bankrekeningen van haarzelf, van haar kinderen en/of van haar bedrijf stortte, gebruikte om betalingen mee te doen of om (luxe) goederen aan te schaffen, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze geldbedragen telkens afkomstig waren uit enig misdrijf. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en ook op de openbare orde. Wanneer het gaat om witwassen op een schaal als in deze zaak aan de orde is, is sprake van de maatschappij ondermijnend gedrag. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 maart 2025. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte aangevoerd dat zij 2 inwonende kinderen van [leeftijd 1] en [leeftijd 2] heeft, momenteel in een slecht onderhouden huurwoning woonachtig is, werkzaam is in de zorg (met dementerende ouderen), € 1.800,00 netto per vier weken aan inkomsten ontvangt en schulden heeft, waaronder een schuld van € 90.000 bij de Belastingdienst.
In verband met hetgeen in hoger beroep omtrent de persoon van de verdachte naar voren is gebracht, ziet het hof aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende acht het hof, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd en door de rechtbank is opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte in deze zaak door de politie voor het eerst is verhoord op 21 april 2020, terwijl de rechtbank op 6 juli 2023 vonnis heeft gewezen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hof neemt het eerste verhoor van de verdachte als uitgangspunt voor het begin van de redelijke termijn. Aldus is de redelijke termijn met 1 jaar en 3 maanden overschreden in eerste aanleg.
In hoger beroep is geen sprake van een overschrijding, nu namens de verdachte op 18 juli 2023 appel is ingesteld en het hof arrest wijst op 1 juli 2025, derhalve binnen een termijn van 2 jaar.
Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg zal het hof in plaats van een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, een taakstraf opleggen voor de duur van 216 uur, subsidiair 108 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
De benadeelde partij [bedrijf 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.534.778,78.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.742.921,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Omdat de verdediging om vrijspraak van het tenlastegelegde heeft verzocht dient de benadeelde partij volgens de raadsman van de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Ingeval van enige bewezenverklaring van het tenlastegelegde heeft de verdediging geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Mocht het hof toch tot een veroordeling komen, dan wordt – onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank op dit punt heeft overwogen – door de raadsman verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van gelden van de benadeelde partij, die zij via medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verkregen. Vaststaat dat [medeverdachte 2] daartoe gelden van de benadeelde partij heeft verduisterd en hij deze gelden deels of grotendeels onder bedreiging van geweld aan de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft afgegeven. Het hof is van oordeel dat hierdoor aan de benadeelde rechtstreeks schade is toegebracht.
Uit de pleitnota van de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep blijkt dat de benadeelde partij haar pijlen niet alleen op de verdachte (en de medeverdachte(n)) heeft gericht, maar ook op een drietal banken en de (toenmalige) accountant van de benadeelde omdat deze partijen kennelijk nalatig zouden zijn geweest door uitvoering te geven aan de opdrachten van [medeverdachte 2] en onvoldoende controle zouden hebben uitgeoefend, en daarom uit anderen hoofde aansprakelijk worden geacht voor de schade. De benadeelde heeft met een aantal van deze partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten en heeft tegen twee banken een civiele procedure geëntameerd.
De omvang van de schade die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte laat zich hierdoor in dit geding niet eenvoudig vaststellen. Het vaststellen van de schade is aldus complex en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal daarom bepalen dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair impliciet meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair impliciet meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
216 (tweehonderdzestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
108 (honderdacht) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

Bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Compenseert de proceskosten aldus dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 1 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door de Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeknummer OB2R019132, onderzoeknaam Citrus, BVH nummer 2019202382, gesloten op 13 november 2020, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 3358.
2.Proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 28 september 2019, dossierpagina’s 286 tot en met 424.
3.Proces-verbaal nader verhoor aangever d.d. 5 maart 2020, dossierpagina’s 430 tot en met 435.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020, dossierpagina’s 462 tot en met 464.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 17 april 2020, dossierpagina’s 1273 tot en met 1283.
6.Proces-verbaal van bevindingen analyse zakelijke bedrijfsactiviteiten [bedrijf 3]
7.Het als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen analyse zakelijke bedrijfsactiviteiten [bedrijf 3] gevoegde Uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 3] d.d. 5 december 2019, dossierpagina’s 1567 en 1568.
8.Proces-verbaal van bevindingen analyse zakelijke bedrijfsactiviteiten [bedrijf 3]
9.Proces-verbaal van bevindingen analyse zakelijke bedrijfsactiviteiten [bedrijf 3]
10.Proces-verbaal van bevindingen analyse zakelijke bedrijfsactiviteiten [bedrijf 3]
11.Proces-verbaal van bevindingen analyse zakelijke bedrijfsactiviteiten [bedrijf 3]
12.Proces-verbaal bankanalyse bankrekening ING Bank [bedrijf 3] (met bijlagen), dossierpagina’s 1653 tot en met 1663.
13.Proces-verbaal bankanalyse bankrekening ING Bank [bedrijf 3] (met bijlagen), dossierpagina’s 1653 tot en met 1663.
14.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2021 (52 pagina's, niet opgenomen in het eindproces-verbaal).
15.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2021 (52 pagina's, niet opgenomen in het eindproces-verbaal).
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 april 2020, dossierpagina’s 3185 tot en met 3198.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 april 2020, dossierpagina’s 3199 tot en met 3214.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 oktober 2020, dossierpagina’s 3219 tot en met 3231.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 oktober 2020, dossierpagina’s 3219 tot en met 3231.