ECLI:NL:GHSHE:2025:1864

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
20-001674-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen door een rechtspersoon met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, waarbij een geldboete van € 730.000,- was opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 700.000,-. De verdediging heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en subsidiair vrijspraak bepleit. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging beoordeeld en geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid of schending van het una via-beginsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van gelden die afkomstig waren uit belastingfraude, en dat de verdachte en medeverdachten van dit witwassen een gewoonte hebben gemaakt. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, omdat er geen redelijk strafdoel meer gediend was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001674-21
Uitspraak : 3 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 24 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-997565-16 tegen:
[verdachte],
gevestigd te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘het medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon’ veroordeeld tot een geldboete van € 730.000,-.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake het medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, zal veroordelen tot een geldboete van € 700.000,-.
Namens de verdachte is primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Subsidiair is vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
A. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet tot strafvervolging van de verdachte over had mogen worden gegaan. Daartoe is in de kern – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
A.1. Misbruik van bevoegdheid
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, meer bijzonder het beginsel van zuiverheid van oogmerk. Gelet op het chronologische verloop van de gang van zaken is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het strafrechtelijk onderzoek op 7 juli 2016 door het Openbaar Ministerie is gestart om informatie te verkrijgen ten behoeve van de Belastingdienst. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie zich voor de omzeiling van de wettelijke controlebevoegdheden door de Belastingdienst heeft laten gebruiken. Door op deze wijze te acteren heeft het Openbaar Ministerie misbruik gemaakt van haar strafvorderlijke bevoegdheden.
A.2. Schending una via-beginsel
De verdediging heeft daarnaast bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens schending van het una via-beginsel van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aan de wettelijk vertegenwoordiger en directeur-grootaandeelhouder van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met vergrijpboetes ingevolge artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Uit het controlerapport van de Belastingdienst van 31 oktober 2018 volgt dat de voornoemde navorderingsaanslagen en vergrijpboetes zijn gebaseerd op de Zwitserse bankrekening ten name van [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] ). Op basis van die bankrekening is een berekening gemaakt van de netto-inkomsten die medeverdachte [medeverdachte 1] met de handel van paarden heeft verdiend. Dit is volgens de verdediging hetzelfde feitencomplex als centraal staat in het onderhavige witwasonderzoek met belastingfraude als gronddelict. Daarmee is volgens de verdediging sprake van strijd met het una via-beginsel.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en verwijst ter ondersteuning van dit standpunt naar de overwegingen van de rechtbank in het beroepen vonnis.
C. Het oordeel van het hof
Grotendeels conform de rechtbank overweegt het hof met betrekking tot de door de verdediging gevoerde verweren als volgt.
C.1. Misbruik van bevoegdheid
Het hof stelt op basis van het procesdossier vast dat reeds in juni 2015 een boekenonderzoek omzetbelasting ingevolge artikel 47 van de AWR is gestart bij de verdachte en [medeverdachte 2] over het tijdvak 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2015. Uit een e-mailbericht van belastingambtenaar [betrokkene 1] van 22 juni 2016 (DOC-054, p. 959) volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] herhaaldelijk is gevraagd om volledige openheid van zaken te geven en dat van de zijde van medeverdachte [medeverdachte 1] geen nadere voorwaarden door de Belastingdienst worden geaccepteerd [1] . De informatie die in het e-mailbericht van 22 juni 2016 door [betrokkene 1] wordt gevraagd, te weten inzicht in de financiële situatie van 2004 tot en met 22 juni 2016, houdt verband met de gesprekken op 13 en 16 juni 2016, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] ook aanwezig was. Uit het gespreksverslag dat is gevoegd bij AMB-072 volgt dat tijdens het gesprek van 16 juni 2016 door [betrokkene 1] is aangegeven dat hij ‘eerst alles wil zien en daarna wil besluiten’. Het hof leidt uit het gespreksverslag af dat dit ‘besluit’ van [betrokkene 1] ziet op de vraag of medeverdachte [medeverdachte 1] in Nederland als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. De door de Belastingdienst gevraagde informatie diende uiterlijk vrijdag 1 juli 2016 om 12:00 uur beschikbaar te zijn op het kantoor van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Een reactie van de zijde van medeverdachte [medeverdachte 1] is niet gekomen. Adviseur [betrokkene 2] van [bedrijf 2] heeft op 30 juni 2016, 18:09 uur, gereageerd dat de betrokkenheid van [bedrijf 2] is geëindigd, dat [bedrijf 2] niet langer als gemachtigde voor medeverdachte [medeverdachte 1] optreedt en dat correspondentie rechtstreeks moet worden verstuurd. Deze e-mail is door [betrokkene 2] doorgezonden naar onder andere [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (destijds stable-manager) (DOC-054, p. 958). Vervolgens heeft boetefraudecoördinator [betrokkene 5] op 1 juli 2016, 09:13 uur – in reactie op een e-mail van [betrokkene 1] van 30 juni 2016, 18:23 uur – gereageerd dat zij het dossier verder oppakken. De zaak is vervolgens aangemeld voor strafrechtelijke afdoening. Anders dan door de verdediging is betoogd, is dus wel degelijk gebruik gemaakt van de fiscale mogelijkheden van de AWR (te weten het boekenonderzoek in combinatie met informatieverzoeken), maar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gedurende dit onderzoek geweigerd volledige openheid van zaken te geven. Het stond de Belastingdienst dan ook vrij om de zaak vervolgens aan te melden voor strafrechtelijke afdoening. Van enig misbruik van strafvorderlijke bevoegdheden door het Openbaar Ministerie is het hof niets gebleken.
C.2. Schending una via-beginsel
Het verweer van de verdediging faalt. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er aan in de weg dat na oplegging van een bestuurlijke boete dezelfde persoon voor hetzelfde feit opnieuw in rechte wordt, behoudens in geval van nieuwe bezwaren (vgl. Hoge Raad 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:364). De genoemde boetes ex artikel 67e AWR – welke overigens naar aanleiding van een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst zijn verminderd – zijn niet opgelegd aan de verdachte, maar aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook overigens faalt het betoog van de verdediging, omdat hetgeen de verdachte in de onderhavige strafzaak wordt verweten, te weten (gewoonte)witwassen, een handeling vereist die losstaat van de handeling die het vermeende basisdelict vormt, zelfs al wordt dit (gewoonte)witwassen gedaan door de dader van dat basisdelict. Deze handeling houdt onder meer in de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een criminele activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen (vgl. HvJ EU 2 september 2021, C-790/19, ECLI:EU:C:2021:661
). Gelet hierop is het hof van oordeel dat, anders dan door de verdediging is betoogd, geen sprake is van ‘hetzelfde feit’.
Het hof overweegt dat het ook overigens geen grondslag ziet om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 12 september 2013 tot en met 29 juli 2016, te Valkenswaard, en/of te [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of Zwitserland en/of Spanje en/of Monaco,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) dan verdachte, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (krachtens voornoemde gewoonte)
van een manege / paardenhouderij (gelegen aan de [adres 2] ), en/of van een of meer geldbedragen gebruikt voor de aankoop van deze manege / paardenhouderij en/of voor de bouw van en/of bouwwerkzaamheden aan die manege / paardenhouderij,
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die manege / paardenhouderij en/of die/dat geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
en/of
(telkens) bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die manege / paardenhouderij en/of die/dat geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 17 september 2013 tot 15 augustus 2014 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen dan verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders krachtens voornoemde gewoonte
van geldbedragen gebruikt voor de aankoop van een manege / paardenhouderij (gelegen aan de [adres 2] ) en voor de bouw van en bouwwerkzaamheden aan die manege / paardenhouderij,
de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld en verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op die geldbedragen was/waren,
en bovenomschreven voorwerpen verworven en omgezet en daarvan gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders telkens wisten dat die geldbedragen onmiddellijk gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor [plaats 1] , op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , opsporingsambtenaar / rechercheur van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 60220 (onderzoek Valletta), gesloten d.d. 31 mei 2017, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-1273.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Algemeen

1.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (BVI) met betrekking tot [bedrijf 1] . , DOC-004, p. 644-645, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De vennootschap is opgericht op 6 januari 2004 en opgeheven op 11 februari 2016.
2.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [verdachte] , DOC-009, p. 655-657, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De vennootschap is opgericht op 12 september 2013.
De vennootschap heeft van 12 september 2013 tot 13 oktober 2015 ingeschreven gestaan op het adres [adres 3] (het kantooradres van [medeverdachte 3] ).
Vanaf 12 september 2013 staat als bestuurder en enig aandeelhouder opgenomen: [medeverdachte 1] .
3.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [medeverdachte 2] , DOC-010, p. 658-660, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De vennootschap is opgericht op 12 september 2013.
De vennootschap heeft van 12 september 2013 tot 13 oktober 2015 ingeschreven gestaan op het adres [adres 3] (het kantooradres van [medeverdachte 3] ).
Vanaf 12 september 2013 staat als bestuurder en enig aandeelhouder opgenomen: [verdachte]
4.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 januari 2017, V001-01, p. 552-553, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u een Franstalig schrijven d.d. 15 januari 2008 waarin onder meer staat dat u op dat moment de economisch rechthebbende bent van [bedrijf 1] . Wat is hierop uw reactie?
Antwoord gehoorde:
“Dat klopt. Ik heb het niet ondertekend. Ik heb al eerder verklaard dat ik de beneficial owner was van [bedrijf 1] . (…)”
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u vertellen over de activa en passiva in deze rechtspersoon, [bedrijf 1] ?
Antwoord gehoorde:
“De bedrijfsactiviteiten is de handel in paarden, met verschillende inkomsten gedurende de jaren. Het betreffen grotendeels dezelfde inkomsten en aantallen als de bedrijven in Nederland. (…).”
(…)
Vraag verbalisanten:
In het aanvangsproces-verbaal staat onder meer dat u verkopers van paarden verzocht om facturen op naam te stellen van deze offshore, [bedrijf 1] . Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“ [bedrijf 1] was de in- en verkoper van de paarden dus stonden de facturen ook op naam van [bedrijf 1] . Als u me vraagt of [bedrijf 1] ook de eigenaar werd van de paarden dan is dat zo. Als u me vraagt op welke wijze dat geregistreerd werd dat [bedrijf 1] de eigendom van de paarden had dan is dat door middel van bewijs van betaling. (…).”
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 januari 2017, V001-02, p. 561-562, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u vertellen over uw inkomen en/of vermogen in de jaren 2010 tot en met heden?
Antwoord gehoorde:
“Geld wat ik verdien van 2010 tot nu is met de in- en verkoop van paarden. Ik verdien verder geld met trainen, adviseursfees en zaken omtrent de paardenbusiness. Als u me vraagt waar het geld wat ik verdiende terecht kwam dan is dat in 2010 chronologisch gezien in [bedrijf 1] en [medeverdachte 2] .”
(…)
Al het geld dat ik heb op de privé bankrekeningen is gegenereerd door [bedrijf 1] . (…)”
6.
Het proces-verbaal van bevindingen inzake [bedrijf 1] in relatie tot [medeverdachte 1] d.d. 22 september 2016, AMB-042, p. 417-418, voor zover inhoudende:
Op 29 juli 2016 heeft onder meer een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de manege, t.w. [adres 2] . Tijdens deze doorzoeking zijn onder meer digitale bestanden gekopieerd die zich op aangetroffen gegevensdragers bevonden, zoals:
  • Een Franstalig schrijven d.d. 15 januari 2008 waarin onder meer te lezen is dat [medeverdachte 1]
  • Een uitdraai van een Zwitserse (Euro) bankrekening bij de [bank 1] t.n.v. [bedrijf 1] . , Tortola met nummer [rekeningnummer 1] over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 13 maart 2015. (…) (DOC-037);
  • Een uitdraai van een Zwitserse (US Dollar) bankrekening bij de [bank 1] t.n.v. [bedrijf 1] . , Tortola met nummer [rekeningnummer 2] over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 13 maart 2015. (…) (DOC- 036).
  • Een uitdraai van een Zwitserse (Zw Francs) bankrekening bij de [bank 1] t.n.v. [bedrijf 1] . , Tortola met nummer [rekeningnummer 3] over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 13 maart 2015. (…) (DOC-036).
(…)
De tekst op de uitdraaien van de bankrekeningen, bestaande uit meerdere afschriften per kwartaal, zijn in de Franse taal (…). Op de afschriften zijn diverse mutaties geel gearceerd en bij diverse van deze geel gearceerde mutaties staat ook een handmatig (blauwkleurig) omcirkeld nummer. Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat deze nummering verwijst naar opdrachten tot overboeking, veelal middels een faxbericht, die gezien de ondertekening kennelijk afkomstig zijn van [medeverdachte 1] .
(…)
Opmerking verbalisant: uit de bankafschriften DOC-036 tot en met -038 is ook op te maken dat wordt gehandeld in waardepapieren (titres). (…) De aan- en / of verkopen van deze waardepapieren komt in alle jaren voor. Ook is sprake van bijschrijvingen i.v.m. ontvangen dividend en rente. (…).
(…)
Uit deze opdrachten tot overboeking komt onder meer het volgende naar voren:
  • Alle opdrachten zijn ondertekend door [medeverdachte 1] ;
  • Meestal verzoekt hij in de Spaanse taal om een overboeking te doen (por favor podria mandar); (…)
  • De overboekingen gaan zowel naar zijn eigen onderneming [verdachte] als naar derden over de gehele wereld, onder meer Amerika, Portugal, België, Cyprus, Spanje. Ook worden op zijn verzoek gelden overgeboekt naar zijn Spaanse bankrekening bij [bank 2] ;
  • De overboekingen zijn zowel in euro’s als in US dollars;
  • Ook verzoekt hij regelmatig om de huur van zijn appartement in [plaats 1] over te maken op de bankrekening van [bedrijf 3] ;
  • Ook zijn adviseur / accountant [medeverdachte 3] wordt diverse malen betaald via de bankrekening (euro) van [bedrijf 1] ;
7.
Het aanvangsproces-verbaal d.d. 15 juli 2016, AMB-01, p. 37, voor zover inhoudende:
2.2
Inkomen/winst en/of vermogen
Aangezien niet bekend was wat de herkomst was van voornoemde bedragen, is tevens onderzoek uitgevoerd naar de inkomsten en/of het vermogen van [medeverdachte 1] . Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat [medeverdachte 1] nergens ter wereld aangifte doet van zijn inkomsten en/of vermogen. Ook komt uit het onderzoek naar voren dat [bedrijf 1] nergens ter wereld aangifte doet van haar winsten (…).

Woonplaats

8.
Het proces-verbaal van bevindingen inzake het onderzoek in fysieke stukken en digitale gegevens m.b.t. fiscale adviezen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] en de aan hem gelieerde vennootschappen, AMB-039, p. 389-393, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een gespreksnotitie d.d. 25 oktober 2011, DOC-013, p. 664-672, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een e-mail d.d. 30 mei 2013, DOC-015, p. 679-680, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een schrijven d.d. 17 september 2013 met bijlagen, DOC-016, p. 681-690, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een schrijven d.d. 30 september 2013 met bijlagen, DOC-017, p. 691-695, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een aanvraag van een verklaring van inschrijving d.d. 15 oktober 2013, DOC-026, p. 744-745, voor zover inhoudende:
Op 29 juli 2016 heeft in het kader van dit onderzoek onder meer een doorzoeking plaatsgevonden bij [bedrijf 4] , [adres 3] . Tijdens deze doorzoeking zijn naast fysieke stukken tevens digitale gegevens gekopieerd waarin vervolgens onderzoek in is uitgevoerd. Hierbij is onder meer het volgende aangetroffen:
Een gespreksnotitie d.d. 25 oktober 2011 van [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] (…). Bij de notitie zijn diverse stukken gevoegd, zoals een Spaans identiteitsbewijs van [medeverdachte 1] , diverse handmatige aantekeningen, vier visitekaartjes van vermoedelijk Spaanse adviseurs / bedrijven en een document d.d. 28 juni 2013 met als opschrift “vereiste documenten voor inschrijving als vreemdeling”. Gezien de inhoud van dit document heeft het betrekking op een inschrijving in België.
(…) In de handmatige aantekeningen is op een A4-tje ook een schema opgenomen waarin onder meer staat vermeld “CH -> offshore, BVI, NL en B”. (…)
Een Engelstalige mail d.d. 30 mei 2013 van [betrokkene 6] aan [medeverdachte 3] inzake [medeverdachte 1] . De (vertaalde) inhoud van deze mail is als volgt:
“...Ik heb zojuist met [medeverdachte 1] gesproken betreffende zijn fiscale positie. Ik heb hem verteld dat hij met spoed een oplossing moet zoeken. Hij moet zich realiseren dat zijn huidige situatie niet meer ondersteund kan worden. De risico’s die hij loopt zijn groot en op elk moment zou hij de beneficial owner van zijn onderneming aan een buitenlandse fiscale autoriteit moeten prijsgeven. Ik vertrouw echt op jou om hem duidelijk te maken dat hij domicilie moet zoeken in België...”
Een schrijven d.d. 17 september 2013, referentie GUCB/130675, van [medeverdachte 3] namens [bedrijf 4] aan Consulaat-Generaal van Spanje te Brussel inzake de uitschrijving van [medeverdachte 1] uit Spanje en registratie van hem als inwoner van België. Achter dit schrijven zijn een aantal bijlagen gevoegd, onder meer een huurovereenkomst van woonruimte “ [adres 4] (België)”.
Een schrijven d.d. 30 september 2013, referentie GUCB/130701, van [medeverdachte 3] namens [bedrijf 4] aan Consulaat-Generaal van Spanje te Brussel inzake de uitschrijving van [medeverdachte 1] uit Spanje en registratie van hem als inwoner van België. Door middel van dit (vervolg)schrijven zijn alsnog aanvullende gegevens verstrekt om de registratie als inwoner van België te bewerkstelligen.
(…)
Een aanvraag van een verklaring van inschrijving op naam van [medeverdachte 1] , afgegeven door de
gemeente [gemeente] op 15 oktober 2013. In deze verklaring staat onder meer dat [medeverdachte 1] verklaart te verblijven op het adres “ [adres 4] ”. Tevens is te lezen dat betrokkene, [medeverdachte 1] dus, wordt verzocht om binnen drie maanden, dus ten laatste op 15 januari 2014, de volgende documenten te overleggen:
“uittreksel Kamer van Koophandel, bewijzen van inkomsten en bewijs van ziekteverzekering België”.
Een mail d.d. 10 januari 2013 van [betrokkene 6] aan [medeverdachte 3] inzake een kennelijk
mogelijke fiscale constructie voor [medeverdachte 1] :
“...Beste [medeverdachte 3] , ik heb een vraag voor jou. Wat denk je dat de reactie van de Nederlandse autoriteiten zal zijn wetende dat [medeverdachte 1] is ingeschreven in België, zijn feitelijke activiteiten in Nederland heeft en gebruik maakt van een buitenlandse onderneming (Zwitsers of anders) om zijn financiële transacties te begeleiden? Feitelijk zal hij geen cent achterlaten in het land waar zijn werkactiviteiten zijn geconcentreerd. Denk je dat dit haalbaar is?...”
Een mail d.d. 4 oktober 2013 van [betrokkene 6] aan [medeverdachte 3] inzake mogelijke problemen m.b.t. de onderneming van [medeverdachte 1] , vermoedelijk [bedrijf 1] , in relatie tot de Nederlandse Belastingdienst:
“...Ik heb met [medeverdachte 1] gesproken betreffende de kwestie met [betrokkene 7] [voetnoot: Mogelijk doelt [betrokkene 6] hier op [betrokkene 7] , aangezien [medeverdachte 1] ook handelt met deze persoon dan wel aan hem gelieerde rechtspersonen]. Ik denk dat je met zijn fiscale adviseur moet afspreken om te kijken wat het probleem is. Ik herinner me dat [medeverdachte 1] bedrijf een betaling ontving, zoals zovele de afgelopen jaren, voor de verkoop van een paard aan een van de bedrijven van [betrokkene 7] . Ik heb altijd aan [medeverdachte 1] verteld dat dit niet meer op deze wijze door kon gaan, al lang geleden omdat de risico’s zeer hoog waren in de huidige omgeving. Ik denk dat we moeten voorkomen om in het probleem van de andere partij betrokken te raken. Ik wil graag weten wat ze echt van ons willen. Blijkbaar levert de domicilie van onze onderneming enig probleem op voor de Nederlandse belastingdienst. We moeten extreem voorzichtig zijn omdat we niet kunnen uitsluiten een verzoek van de Nederlandse autoriteiten wie de echte beneficial owner is van de onderneming van [medeverdachte 1] . Daarom is het zeer belangrijk te concentreren op de domicilie van [medeverdachte 1] zodra we het kunnen. Ik ben bereid om de adviseur van [betrokkene 7] te ontmoeten, maar eerst verzoek ik hen te ontmoeten om te kijken wat zij van ons willen, zodat we voorbereid zin. Ik heb geen goed gevoel over deze kwestie en daarom moet jij eerst de situatie verhelderen. Bedankt voor je hulp...”
Een mail d.d. 15 oktober 2013 van [medeverdachte 3] aan [betrokkene 6] betreffende de registratie van [medeverdachte 1] in België:
“...Hierbij zend ik je het registratieformulier van de gemeente [gemeente] in België waar [medeverdachte 1] is geregistreerd. Zijn registratienummer is [registratienummer] . Het adres is [adres 4] . Ik veronderstel dat je nu een bankrekening kunt openen op zijn persoonlijke naam. Ik zou het waarderen als je me kunt informeren over de details van deze bankrekening, zodat de fondsen kunnen worden overgemaakt. Bijgevoegd: Aanvraag van een verklaring van inschrijving... (…)”
Een mail d.d. 16 oktober 2013 van [medeverdachte 3] aan [betrokkene 6] betreffende de overboeking van € 780.000,00 naar een privérekening:
“... Bedankt voor je bericht. Zodra de domicilie is aangepast, verzoek ik je een bedrag van € 780.000 over te boeken naar deze privérekening en meteen daarna doorstorting naar bankrekening [rekeningnummer 4] van [verdachte] . Voor toestemming van deze betaling verzoek ik je z.s.m. met [medeverdachte 1] contact op te nemen. Verder stel ik het op prijs dat je me bericht indien de betalingen zijn uitgevoerd...”
Een mail d.d. 16 oktober 2013 van [betrokkene 6] naar [medeverdachte 3] betreffende [bedrijf 1] :
“...Betreft: [bedrijf 1]
Met betrekking tot de hierboven genoemde onderneming, zal [medeverdachte 1] moeten beslissen of hij deze aan wil houden, zodra aangegeven bij de Belgische fiscus, ofwel deze liquideren (…)...”
Een mail d.d. 22 oktober 2013 van [betrokkene 6] naar [medeverdachte 3] betreffende de overboeking van € 780.000,00:
“...Hierbij de Swift voor de betaling
Betreft overboeking 22-10-2013 van € 780.000 van:
[medeverdachte 1] , [adres 5]
Bankrekening: [rekeningummer 5]
Aan: [verdachte] , [adres 3]
Bankrekening: [rekeningnummer 4] ...”
Résumé:
Uit het vorenstaande is onder meer af te leiden dat men, waaronder diverse fiscale / financiële adviseurs, van mening is dat de huidige fiscale situatie (eind 2012/begin 2013) van [medeverdachte 1] niet langer meer te handhaven is. Hij loopt volgens zijn Zwitserse adviseur [betrokkene 6] grote risico’s, onder meer m.b.t. het “beneficial ownership” van zijn onderneming. Deze onderneming betreft vermoedelijk “ [bedrijf 1] . ” omdat [medeverdachte 1] volgens [betrokkene 6] zelf moet beslissen om deze onderneming te liquideren dan wel aan te geven bij de Belgische fiscus. Zowel de Zwitserse adviseur als [medeverdachte 3] hebben vervolgens diverse (fiscale) opties de revue laten passeren. De slotsom hiervan is dat [medeverdachte 1] zich moet laten inschrijven in België en twee Nederlandse rechtspersonen moet oprichten waar hij zijn ondernemingsactiviteiten in onder gaat brengen.
Uit onder meer mailverkeer komt vervolgens naar voren dat hij zich inderdaad heeft laten inschrijven in België en dat hij tevens twee rechtspersonen, t.w. [verdachte] en [medeverdachte 2] , heeft laten oprichten. Vervolgens is door [betrokkene 6] , kennelijk met toestemming van [medeverdachte 1] , op 22 oktober 2013 een bedrag van € 780.000,00 overgeboekt naar [verdachte] .
9.
Het proces-verbaal restinformatie, AMB-040, p. 395-397, voor zover inhoudende:
Beschrijving van de restinformatie:
(…) Vanaf 5 december 2012 werden de mogelijkheden onderzocht om een buitenlandse rechtspersoon in Nederland handel te laten drijven in paarden, onroerend goed aan te schaffen en de eigenaar van deze onderneming, de genoemde [medeverdachte 1] , domicilie te laten hebben in België. Uiteindelijk is er voor gekozen om voor rekening van [medeverdachte 1] twee Nederlandse besloten vennootschappen op te richten. Via de aldus opgerichte structuur werd vanuit Spanje op 22 oktober 2013 een bedrag van € 780.000,- overgemaakt naar de [bank 3] rekening van een van deze Nederlandse BV’s. Dit bedrag was afkomstig van een bankrekening op naam van [medeverdachte 1] . Een dag later werd € 745.000,- overgeboekt naar de derdengeldrekening van een notariskantoor in [plaats 2] ten behoeve van de aankoop van onroerend goed in [plaats 3] .
Het vermoeden bestaat dat fiscaal niet gekend geld uit de handel in paarden door [medeverdachte 1] wegvloeide naar een onderneming genaamd [bedrijf 1] en dat het genoemde bedrag van € 780.000,- oorspronkelijk afkomstig was van [bedrijf 1] .
(…)
Onder meer uit een aantal e-mails dat is aangetroffen op digitale gegevensdragers die in het kantoor van [medeverdachte 3] in beslag zijn genomen, is het volgende gebleken.
  • 8 januari 2013: [medeverdachte 3] wil weten wat de belastinggevolgen zijn wanneer een vennootschap wordt opgericht in Zwitserland;
  • 10 januari 2013: het is de bedoeling dat [medeverdachte 1] in België zal gaan wonen;
  • 21 januari 2013: fiscale aspecten van de handel in paarden in Zwitserland en Luxemburg worden besproken;
  • 25 januari 2013: het oprichten van een nieuwe Zwitserse rechtspersoon wordt besproken. Ook zal een Nederlandse rechtspersoon worden opgericht om grond en een paardenmanege te kopen. De Zwitserse onderneming zal het eigendom over de paarden houden en zal de Nederlandse onderneming een marktconforme prijs betalen voor het stallen en het trainen van de paarden;
  • 28 januari 2013: uit research blijkt dat wanneer een Zwitserse onderneming paarden in eigendom wil hebben, deze paarden zich in Zwitserland moeten bevinden. Wanneer de paarden worden verkocht, is 31% belasting verschuldigd. Dit is niet wenselijk en het voorstel wordt gedaan om de commerciële activiteiten door de Nederlandse vennootschap uit te laten voeren;
  • 1 februari 2013: Een Nederlandstalige adviseur bij [bank 1] in Zürich laat weten dat zij niet kan bevestigen dat paarden van een Zwitserse onderneming zich ook daadwerkelijk in Zwitserland moeten bevinden en dat het maximale tarief voor verkoop van paarden naar Europa 23,6% bedraagt;
  • 30 mei 2013: [betrokkene 6] dringt er bij [medeverdachte 3] op aan dat [medeverdachte 1] op korte termijn zijn verblijf in België moet gaan regelen;
  • 22 augustus 2013: Er is een huurovereenkomst voor [medeverdachte 1] voor een woning in [gemeente] in België.
  • 2 september 2013: De inschrijving van [medeverdachte 1] bij de gemeente wordt geregeld. Met ene [naam] wordt de aankoop van onroerend goed besproken;
  • 12 september 2013: de besloten vennootschappen [verdachte] en [medeverdachte 2] worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamers van Koophandel;
(...)
4 oktober 2013: [betrokkene 6] laat aan [medeverdachte 3] weten bezorgd te zijn dat aan de Nederlandse Belastingdienst de ultimate beneficial owner van de onderneming van [medeverdachte 1] bekend moet worden gemaakt. Het is daarom van belang de domicilie van [medeverdachte 1] goed te regelen. Ten behoeve van het openen van een nieuwe bankrekening heeft een niet nader genoemde financiële instelling de huurovereenkomst van [medeverdachte 1] in [gemeente] niet geaccepteerd;
(…)
  • 15 oktober 2013: [medeverdachte 3] stuurt het registratienummer van [medeverdachte 1] bij de gemeente [gemeente] door aan [betrokkene 6] zodat een bankrekening op eigen naam kan worden geopend;
  • 16 oktober 2013; De betreffende financiële instelling is akkoord met de wijziging in de domicilie. [medeverdachte 1] blijkt al een bankrekening bij die bank te hebben voor credit card betalingen. [medeverdachte 3] verzoekt een bedrag van € 780.000,- over te boeken naar de nieuwe privérekening en dit bedrag meteen door te storten naar een [bank 3] rekening op naam van [verdachte] per adres [adres 3] ; het kantooradres van [medeverdachte 3] . [betrokkene 6] schrijft aan [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 1] met betrekking tot de onderneming [bedrijf 1] zal moeten beslissen of hij deze aan wil houden of wil liquideren, zodra hij deze heeft aangegeven bij de Belgische autoriteiten.
  • 22 oktober 2013: Op de [bank 3] rekening met IBAN-code [rekeningnummer 4] op naam van [verdachte] , [adres 3] wordt een bedrag van € 780.000,- bijgeschreven, afkomstig van een bankrekening op naam van [medeverdachte 1] .
  • 23 oktober 2013: Vanaf de [bank 3] rekening met IBANcode [rekeningnummer 4] op naam van [verdachte] wordt € 745.000,- overgeboekt naar de derdengeldrekening van [bedrijf 5] .
10.
Het proces-verbaal van bevindingen inzake woonplaats [medeverdachte 1] , AMB-046, p. 430-434, juncto een schriftelijk bescheid, getiteld “Overzicht van criteria woonplaatsbepaling bij belanghebbende”, gemaakt door kantoor [bedrijf 2] , DOC-012, p. 663, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een bewijs van inschrijving van [medeverdachte 1] als inwoner van Monaco d.d. 15 augustus 2014, DOC-051, p. 936-937, voor zover inhoudende:
Door de adviseur van [medeverdachte 1] , [bedrijf 2] , is in mei 2016 aan medewerkers van de Belastingdienst een Excel-overzicht met als opschrift “Overzicht van criteria woonplaatsbepaling bij belanghebbende” overhandigd. In dit overzicht is onder meer het volgende te lezen:
  • [medeverdachte 1] beschikt over diverse duurzaam (ingerichte) woningen, huur dan wel koop (twee stuks), in Monaco, Spanje, België en USA;
  • [medeverdachte 1] heeft van augustus 2008 tot en met december 2015 de beschikking gehad over een duurzaam (ingerichte) woning in een “aparthotel [plaats 1] ”
  • [medeverdachte 1] verblijft (slaapt) de meeste tijd in Amerika, daarna in Monaco, daarna België en het minste in Spanje;
  • Een vergelijking van het woonoppervlak van de diverse woningen geeft aan dat de woning in Amerika kennelijk het grootste (1) is en die in België het kleinste (4);
  • Het woonadres dat op facturen
  • Plaats van inschrijving in bevolkingsregister is Monaco;
  • De nationaliteit van zijn partner is Amerikaanse;
  • [medeverdachte 1] is fiscaal inwoner (binnenlands belastingplichtige) van Monaco;
  • Onder punt 31 staat achter “historisch verloop van inwonerschap” tussen haakjes onder andere vermeld dat weliswaar een inschrijving in België heeft plaatsgevonden maar dat [medeverdachte 1] feitelijk niet in België heeft gewoond.
Opmerking verbalisant: uit dit document (DOC-012) is ook op te maken dat [medeverdachte 1] kennelijk nergens ter wereld aangifte heeft gedaan van zijn verdiensten.
(…)
Medewerker [naam 2] van [bedrijf 3] heeft onder meer het volgende verteld tegen medewerkers van de Belastingdienst inzake dit verblijfsadres:
  • [medeverdachte 1] is huurder geweest van het appartement [adres 6] vanaf 4 augustus 2008 tot eind december 2015;
  • In eerste instantie was het de bedoeling om het appartement tijdelijk te huren. [medeverdachte 1] heeft altijd gemeubileerd gehuurd, inclusief GWL
  • Alle huurbetalingen zijn afkomstig van de Zwitserse bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 1] . De betalingen kwamen niet regelmatig, vaak na herhaaldelijk aanmanen werd dan de achterstand van enkele maanden voldaan. (…);
(…)

Monaco:

Bewijs van inschrijving van [medeverdachte 1] als inwoner van Monaco d.d. 15 augustus 2014, geldig tot 14 augustus 2015. Dit bewijs van inwonerschap is aangetroffen in de digitale administratie (locatie B) als bijlage bij een mail d.d. 22 april 2015 van [medeverdachte 3] aan [naam 3] van [bank 4] . Volgens dit bewijs van inwonerschap (no. TE 063191) van Monaco is hij ingeschreven op het adres “ [adres 7] ”. Deze inschrijving is geldig van 15 augustus 2014 tot en met 14 augustus 2015.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 19 oktober 2016, G001-1, p. 524, juncto een schriftelijk bescheid, getiteld “Overzicht van criteria woonplaatsbepaling bij belanghebbende”, gemaakt door kantoor [bedrijf 2] , DOC-012, p. 663, juncto het aanvangsproces-verbaal d.d. 15 juli 2016, AMB-01, p. 37, voor zover inhoudende:
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u een Excel-overzicht inzake criteria woonplaatsbepaling (DOC-012). Kent u dit overzicht en wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
“Deze ken ik volgens mij wel want die is volgens mij gemaakt naar aanleiding van een bespreking die we hebben gehad met de belastingdienst. Dit is opgesteld voor of net na de bespreking met de belastingdienst om de woonplaats te kunnen bepalen. [bedrijf 2] heeft dit formulier aangeleverd. Dit vul je dan in om te bepalen wat je woonplaats is. Ik heb de kruisjes op het formulier gezet op basis van informatie die ik van [medeverdachte 1] heb gekregen. Ik heb toen het formulier doorgestuurd naar [bedrijf 2] . Ik neem het formulier door om te kijken of ik het ook zo had ingevuld. Bij vraag 31 staat iets anders dan wat ik heb ingevuld. Op het formulier dat u mij toont staat bij vraag 31: “historisch verloop van inwonerschap (opmerking: er heeft een inschrijving plaatsgevonden in België, maar deze is ambtshalve teruggedraaid omdat is vastgesteld dat hij niet feitelijk woonde in België”.
Ik had op het formulier alleen aangegeven: historisch verloop van inwonerschap. Hetgeen dat na het haakje openen komt heb ik niet op het formulier gezet.
Daarnaast had ik op het formulier bij vraag 31 alleen aangegeven : ‘Heden’ onder Monaco en ‘Verleden’ onder Spanje. Ik heb niet onder België ‘verleden’ gezet. Dat is gebeurt nadat ik het formulier naar [bedrijf 2] heb gestuurd vermoed ik.
De rest van het formulier is wel zoals ik het me herinner dat ik het heb ingevuld. (…).”
Onder punt 35, “aangiften inkomstenbelasting in buitenland en aanslagen daarvan” is niets ingevuld.
12.
Het proces-verbaal van bevindingen inzake TAP-gesprekken uit politieonderzoek RYKIEL, AMB-044, p. 425-427, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een weergave van een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de dato 7 november 2013, DOC-045, p. 912-913, voor zover inhoudende:
Dit betreft een weergave van een telefonisch gesprek (sessienummer 18) tussen [medeverdachte 1]
[voetnoot: Door de politie is in de uitgewerkte TAP-gesprekken de voornaam van [medeverdachte 1] geschreven als [medeverdachte 1] .]. [medeverdachte 1] en zijn adviseur [medeverdachte 3] op 7 november 2013 omstreeks 11.30 uur. Dit telefoongesprek is, gezien de inhoud, een vervolg op een bespreking die zij op dezelfde dag hebben gehad bij [bank 5] .
[medeverdachte 3] : [medeverdachte 1] !
[medeverdachte 1] : Ja, ja, Denk je dat wij de (onverstaanbaar) kunnen verstrekken voor wat nodig is en is er de mogelijkheid om met hen samen te werken?
[medeverdachte 3] : Ik zou zeggen dat als we een verklaring hebben van de Belgische autoriteiten we met hen kunnen werken. Want de back-to-back is geen probleem voor hen. Dus je laat je geld in Zwitserland.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : Bij [bank 5] . En dan verstrekken zij je een lening.
(…)
[medeverdachte 3] : Dus. Nee, nee, we zullen een verklaring geven van de Belgische autoriteiten en zij zullen vertellen, zij zullen een verklaring geven dat jij schoon bent.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : En dan zullen we beginnen met hoeveel geld wij zullen zetten als een back-to-back.
(…)
[medeverdachte 1] : Okay. En het roept bij jou geen vragen op over wat hij zei over die overeenkomst dat ik een Belgische ingezetene zou zijn, of een Nederlandse ingezetene, ...
[medeverdachte 3] : Dat is hun zorg niet. De reden waarom ik dat deed is, dat wanneer je België binnenkomt, je komt België binnen met, laten we zeggen, twee miljoen op je bankrekening, dan zullen de Belgische autoriteiten geen verdere vragen stellen. En dan geven ze je een verklaring. Da's alles. “Hij is België binnen gekomen in oktober en hij heeft een heldere verklarin”.
[medeverdachte 1] : Ja. En jij hebt dat eerder ook voor andere mensen gedaan en dat was ook okay, ja?
[medeverdachte 3] : Ja. Dat is waar.
[medeverdachte 1] . Okay.
[medeverdachte 3] : Dus daar moeten we aan werken. We moeten uitzoeken hoeveel we zullen melden in België. Eerst de zeven honderd die je al hebt betaald. En dan daarvandaan de hoeveelheid die je daar hebt. En wellicht ook het geld dat je hebt in Walmart.. Dat je hebt in [bedrijf 1]
[medeverdachte 1] : In [bedrijf 1] .
[medeverdachte 3] : Ik denk dat je in België ook het [bedrijf 1] geld moet melden.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : En dan is het echt, vrij om uit te geven in België en in Nederland.
[medeverdachte 1] · Ik dat het belangrijk is dat jij vandaag een telefoongesprek pleegt met [betrokkene 6] .
[medeverdachte 3] : Ja.
[medeverdachte 1] : En dat je aan hem uitlegt waar we nu zijn, want nu is het tijd om een beslissing te nemen We kunnen die maar een keer maken. Hij moet aan boord zijn want ...
[medeverdachte 3] : Ja.
(…)
Je kan niet doorgaan met je zaken zoals je dat in het verleden deed.
(…)
[medeverdachte 1] : Wanneer ik de ontmoeting, wanneer ik de ontmoeting had met de adviseur van [betrokkene 7] over het probleem dat hij heeft met de belastingen en ik aan hem mijn situatie uitlegde, zei hij tegen mij dat het opzetten van een nieuwe holding maatschappij in België, mij een hoop geld zou besparen. Ik weet niet wat hij daarmee bedoelde maar ....
[medeverdachte 3] : Ha, dat hangt er van af want je moet nog steeds beslissen of je in België gaat wonen of in Nederland. Want als je een stap er tussenin maakt in België en dat, laten we zeggen, je na een jaar Nederland in gaat, dan is er geen verschil of je nou een Belgische holding maatschappij of een Nederlandse holding maatschappij hebt.
[medeverdachte 1] : Ja Ja. Ja.
[medeverdachte 3] : Dus dat is voor de toekomst om te beslissen. Maar als je in België wilt blijven, als je voor langere tijd in België wil wonen, dan is het misschien mogelijk om ook een holding in België te hebben.
[medeverdachte 1] : Ja. Weet je wat het is. Je weet wat het is. Ik zal gaan wonen in Nederland maar voor de belastingdoeleinden moeten we het een tijdje faken dat ik in België woon. Dat....
[medeverdachte 3] : Ja, ja, ja. Maar we kunnen niet voor een lange tijd faken. En vooral niet als je een mooi appartement hebt in [plaats 1] en je hebt een erg slecht appartement in België. Uiteindelijk zal dat niet werken. Dus dat is alleen mogelijk voor een korte periode. Normaal...
[medeverdachte 1] : En is het niet mogelijk om een deal te maken met de Nederlandse overheid naar hetzelfde idee al dat we een deal kunnen maken met de Belgen over het niet betalen van belastingen als ik aankom met mijn geld? Dat is onmogelijk?
[medeverdachte 3] : Het is niet mogelijk om een deal te maken maar als je met je geld aankomt en zegt, en je (onv.) in België op 1 oktober, wat we hebben gedaan....
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : En je verklaart dat je bezittingen hebt die je hebt verkregen toen je nog geen Belgische ingezetene was. Dan zeggen ze: “Okay, het is schoon”. Maar je kan niet... En je betaalt geen belastingen daarover. Over het verleden. In België.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : Dat is de procedure die ze willen. Dat is de procedure die ze willen. Verhuis naar België. En daarna kun je naar Nederlands verhuizen als je wilt. Want als we al het geld in het bedrijf brengen.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : Of je houdt het in Zwitserland maar dan moet je het melden in Nederland.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : En als je de back-to-back in Zwitserland houdt, moeten we het melden aan de Nederlandse autoriteiten. Als je in Nederland woont, moet je melden dat je daar bezittingen hebt.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : Maar dat kunnen we later beslissen. Dat is niet voor nu. De belangrijkste dingen eerst. We zitten op een goed spoor nu. Want we (onv.) de woonplaats in België en nu doen we de melding en als je dan een schone registratie ('clean record') hebt, kunnen we met de bank beginnen. En dan kan de volgende stap over een jaar of zo zijn dat je naar [plaats 1] verhuist; misschien.
(…)
[medeverdachte 1] : Ja. Okay. Hoe lang denk je dat wij hiermee bezig zullen zijn? Om die…
[medeverdachte 3] : Ik denk misschien twee maanden. Twee maanden.
(…)
[medeverdachte 1] : Okay. Nadat jij met [betrokkene 6] hebt gesproken, zou het geweldig zijn als je me kan bellen om te zien wat zijn reactie is over dit en dan zullen we van daaruit verder gaan.
[medeverdachte 3] : Okay. Zal ik doen. Ik zal hem deze middag bellen.
13.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 30 november 2016, V002-01, p. 592-596, voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] :
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u vertellen over uw voormalige cliënt [medeverdachte 1] , hierna [medeverdachte 1] genaamd?
Antwoord gehoorde:
“ [medeverdachte 1] heeft zich bij mij gemeld. Ik denk dat dat in de eerste helft van 2012 was. Hij kwam bij mij met de vraag of hij als buitenlander een Nederlandse BV kon oprichten en onroerend goed in Nederland kon kopen. (…)”
(…)
Vraag verbalisanten:
In de (digitale) administratie van u is ook een Spaanstalig (uitschrijvings)formulier d.d. 30 september 2013 aangetroffen waarin onder meer is te lezen dat [medeverdachte 1] gaat “emigreren naar België wegens werk” (DOC-017). Wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
“Ik ben inderdaad samen met [medeverdachte 1] naar de gemeente [gemeente] geweest om hem daar in te laten schrijven. Dit bescheid (DOC-017) heeft te maken met het feit dat [medeverdachte 1] zich moest laten uitschrijven in Spanje. (…).”
(…)
Vraag verbalisanten:
Wij hebben u al verteld dat wij toestemming hebben van de officier van justitie van het onderzoek Rykiel om gegevens uit dat onderzoek te gebruiken. Welnu, u bent op de hoogte dat in het kader van dat onderzoek ook uw telefoon is getapt. Wij tonen u de uitwerking van een telefoongesprek d.d. 7 november 2013 (DOC-045 (pagina 3, midden)) waarin u tegen [medeverdachte 1] onder meer zegt: “maar we kunnen niet voor lange tijd faken. En vooral niet als je een mooi appartement hebt in [plaats 1] en je hebt een erg slecht appartement in België”. Wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
“Nou weet ik het weer. [medeverdachte 1] kwam zoals gezegd op enig moment bij mij. Ik heb [medeverdachte 1] geadviseerd om in België te gaan wonen. Ik heb pas in jullie aanvangsproces-verbaal gelezen dat hij een appartement in [plaats 1] had. Nu ik deze mail zie herinner ik me weer dat [medeverdachte 1] tegen mij zei dat hij een mooi appartement in [plaats 1] wilde gaan verwerven. Maar daar was ten tijde van deze mail volgens mij nog geen sprake van. Dat moest kennelijk nog gaan gebeuren. In die context moet u deze mail lezen. Ik heb [medeverdachte 1] geadviseerd om in België te gaan wonen. Ik heb nimmer tegen hem gezegd: ‘in België inschrijven en dan hup naar Nederland.’ Ik weet zeker ik ten tijde van dit telefoongesprek niet op de hoogte was dat [medeverdachte 1] een appartement huurde in [plaats 1] . U zegt mij dat in het telefoongesprek is te lezen dat u zegt dat het appartement in België een slecht appartement is. U vraagt mij hoe ik dat wist. U zegt dat ik eerder verklaarde dat ik er nooit
in dat appartement ben geweest. Ja dat klopt ik ben er nooit geweest. [naam] vertelde tegen mij dat het een woning was voor tijdelijk verblijf. In België is het gebruikelijk dat een Rijkswachter persoonlijk moet vaststellen of een persoon feitelijk woont op het aangegeven adres. Ik hoorde dat die Rijkswachter had gezegd dat dit geen geschikte woonruimte was. Van wie ik dat heb gehoord weet ik niet meer. De definitieve inschrijving in de gemeente [gemeente] heeft daarom ook nooit plaatsgevonden.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat [medeverdachte 1] zich in 2014 dan wel 2015 als inwoner van Monaco heeft laten registreren. Wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
“Dat is mij bekend. Ik heb daar totaal geen rol in gespeeld. Dat werd mij medegedeeld. (…) Het komt er eigenlijk op neer dat [medeverdachte 1] mijn advies niet opvolgde. Ik ben niet betrokken bij het feit dat hij zich als inwoner laat inschrijven in Monaco. (…)”
Vraag verbalisanten:
Hoe valt die registratie als inwoner van Monaco te rijmen met het feit dat hij zich in september 2013 nog wilde laten inschrijven in België en dat hij zelfs een huurovereenkomst is aangegaan per 1 september?
Antwoord gehoorde:
“Ik heb daar al over verklaard. [medeverdachte 1] heeft zijn plan buiten mij om getrokken.”
(…)
Vraag verbalisanten:
Uit het onderzoek blijkt dat hij kennelijk nergens ter wereld aangifte doet en/of heeft gedaan van zijn verdiensten. Dit is onder meer op te maken uit DOC-012, de eerder genoemde matrix en uit een memo dat is opgemaakt door [bank 5] .
Wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
“Het was mij bekend dat hij nergens in de wereld aangifte deed. Dit wist ik al langer. (...).”
“ [medeverdachte 1] heeft mij wel de samenstelling van zijn vermogen verteld, te weten een woning in Spanje, een woning in Florida, de paarden en liquide middelen in Zwitserland. (...).”
(…)
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u de uitwerking van een telefoongesprek d.d. 8 november 2013 (DOC-046) tussen u en [medeverdachte 1] . Uit dit gesprek is op te maken dat u op de hoogte bent van zijn bankrekening(en) bij de [bank 1] in Zwitserland. Wat is hierop uw reactie?
Antwoord gehoorde:
“Ik kan bevestigen dat ik op de hoogte was van een bankrekening bij de [bank 1] bank in Zwitserland. Ik wist niet om welke omvang het ging. [medeverdachte 1] heeft inderdaad tegen mij gezegd dat hij een rekening had in Zwitserland. (…)”
14.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 januari 2017, V-001-03, p. 575, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Vraag verbalisanten:
In de (digitale) administratie van [medeverdachte 3] en/of zijn bedrijven is ook een door u ondertekend huurcontract d.d. 1 september 2013 aangetroffen betreffende een adres in België, t.w. “ [adres 4] ” (DOC-048), dat wij u nu tonen. Wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
“Dit klopt. Dit is mijn handtekening. (…) Ik heb nooit in deze woonruimte verbleven.”
Agio-/privéstortingen vanuit Zwitserland in [verdachte] 2013/2014
15.
Het aanvangsproces-verbaal d.d. 15 juli 2016, AMB-01, p. 89 juncto een schriftelijk bescheid, zijnde de aangifte vennootschapsbelasting over het boekjaar 2014 namens [verdachte] , DOC-001, p. 616-628, voor zover inhoudende:
Uit informatie van de Belastingdienst (onder meer de aangifte vennootschapsbelasting / jaarstukken 2014 van [verdachte] ) komt onder meer naar voren dat de aankoop- en bouwkosten van de manege/paardenhouderij aan [adres 2] zijn betaald door [medeverdachte 1] in privé waarbij tevens opgemerkt moet worden dat de bouw pas in 2015 gereed is gekomen. In de jaarstukken 2014 is onder meer ook te lezen dat in totaal
€ 2.400.000,00is verantwoord als agio
[voetnoot: agio is het bedrag hetgeen de aandeelhouder, in casu [medeverdachte 1] , boven de nominale waarde van het aandelenkapitaal stort, m.a.w. het genoemde bedrag is afkomstig van hem privé]. Uit dezelfde jaarstukken is tevens op te maken dat [medeverdachte 1] ultimo 2014 ook nog een vordering in rekening-courant op de Holding heeft van
€ 164.763,00. In de jaarstukken wordt ook geen melding gemaakt van een hypotheek dan wel lening i.v.m. de aankoop- en bouw van de manege. (…)
Uit het onderzoek van de Belastingdienst komt ook naar voren dat het voornoemde bedrag dat als agio staat vermeld in de jaarstukken in gedeelten afkomstig is van een Zwitserse bankrekening met
[rekeningummer 5][voetnoot: Schrijfwijze zoals deze blijkt uit de betreffende bankafschriften].De Belastingdienst vermoedt dat de rekeninghouder van deze bankrekening, die vermoedelijk wordt aangehouden bij Bank [bank 1] , [medeverdachte 1] is omdat bij de overboekingen / stortingen zijn naam staat vermeld. (…)
16.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake de ontvangsten vanuit Zwitserland op de bankrekening van [verdachte] , AMB-063, p. 508, juncto een schriftelijk bescheid, zijnde een Excel-overzicht met overschrijvingen vanuit Zwitserland, DOC-082, p. 1042, voor zover inhoudende:
Door de Belastingdienst is via mail d.d. 11 juli 2016 tevens een overzicht verstrekt van Zwitserse overboekingen / ontvangsten op de bankrekening van [verdachte] zoals deze blijken uit de administratie van deze BV. Uit dit (aangepaste) Excel-overzicht is onder meer op te maken dat in totaal in de periode 22 oktober 2013 tot en met 26 januari 2015
€ 2.275.000,00is ontvangen. Ook is hieruit onder meer op te maken dat alle overboekingen m.u.v. de laatste afkomstig zijn van de Zwitserse bankrekening [rekeningummer 5] .
[afbeelding]
(…)
17.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 30 november 2016, V002-01, p. 598, voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] :
Vraag verbalisanten:
U bent als fiscaal adviseur op de hoogte van het feit dat in de periode 2013-2015 meer geld afkomstig is van een Zwitserse bankrekening waarvan [medeverdachte 1] de rekeninghouder is. Het geld waar wij op doelen, is namelijk afkomstig van dezelfde bankrekening als voornoemde € 780.000. In de jaarrekening 2014 van [verdachte] wordt € 2.400.000 als “agio” verantwoord. Dit bedrag is aangewend voor de bouw van de manege/paardenhouderij. Waarom heeft u hiervan geen melding bij de FIU gedaan?
Antwoord gehoorde:
“Ja dat klopt. (...). Het klopt dat er toen gelden uit het buitenland zijn gekomen. Het geld is toen als ‘agio’ aangemerkt. (…).”
18.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 januari 2017, V001-02, p. 560 en p. 563, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Vraag verbalisanten:
Uit onderzoek komt naar voren dat de gronden zijn gekocht door [verdachte] met gelden die afkomstig zijn uit Zwitserland. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ik weet niet welke term ik moet gebruiken maar het kapitaal kwam vanuit Zwitserland. Als u me vraagt wat ik daar nog meer over kan zeggen dan is dat niet veel. Ik ben met betrekking tot de Nederlandse bedrijven en de aankoop van de gronden geadviseerd en begeleid door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] is met mij mee geweest naar de notaris voor de oprichting van de bedrijven als ook voor de aankoop van de gronden in [plaats 2] . Als u me vraagt hoe het ging met het geld dan weet ik dat wij het geld van Zwitserland hebben overgemaakt naar de [bank 3] bank. Toentertijd was de [bank 3] bank de bank van de Holding en de stallen.”
(...)
Vraag verbalisanten:
Uit het onderzoek blijkt dat het geld dat in de jaren 2013-2015 (circa € 2,5 miljoen) is geïnvesteerd in de nieuwbouw van een manege/paardenhouderij hoofdzakelijk afkomstig is van de Zwitserse bankrekening [rekeningummer 5] . Bij de overboekingen staat de naam [medeverdachte 1] vermeld. Wat kunt u vertellen over deze bankrekening?
Antwoord gehoorde:
“Het geld is overgemaakt vanaf [bedrijf 1] op advies van [betrokkene 6] . En vanaf deze rekening ( [rekeningummer 5] ) naar de rekening van de holding in Nederland. [betrokkene 6] en ik waren gemachtigd voor deze rekening. [betrokkene 6] heeft de rekening geopend met mijn toestemming. (…).”
19.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 25 mei 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U vraagt mij of dit geld
(hof: de € 2,4 miljoen dat als agio is verantwoord in de jaarrekening van [verdachte] over 2014) is overgeboekt om te investeren in de manege. Ja, dat klopt. (…)
U vraagt mij of ik de houder van de betreffende bankrekeningen in Zwitserland
(hof: [rekeningummer 5] en [bankrekening 6] )ben. Ja.
U vraagt of het geld afkomstig was van [bedrijf 1] en overgeboekt is naar mijn
privérekeningen. Ja, dat klopt.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
A. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft voorop gesteld dat alle investeringen zoals genoemd in de tenlastelegging direct, dan wel indirect via privébankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] , afkomstig zijn van [bedrijf 1] .
De toepassing van het zogenoemde zes-stappenplan kan volgens de verdediging niet aan de orde zijn, omdat uit het dossier blijkt dat het Openbaar Ministerie uitgaat van een concreet gronddelict, te weten belastingfraude. Gelet hierop verlangt het Openbaar Ministerie ten onrechte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte waaruit zou volgen dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Voor zover het hof oordeelt dat het Openbaar Ministerie terecht het standpunt inneemt dat het zes-stappenplan van toepassing is, dan heeft volgens de verdediging te gelden dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen. Deze verklaring houdt kort samengevat in dat al het geld dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gegenereerd met [bedrijf 1] , direct dan wel indirect via winsten op beleggingen, afkomstig is uit de paardenbusiness. Volgens de verdediging is het nader onderzoek dat namens het Openbaar Ministerie in AMB-070 is gedaan naar de verklaring van de verdachte onvolledig en onzorgvuldig uitgevoerd. Op basis van dit nader onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat de verklaring van de verdachte over de herkomst onbetrouwbaar is en dat “het niet anders kan zijn dan dat het vermogen afkomstig is uit enig misdrijf”.
Voor zover het hof de verdediging volgt in de conclusie dat sprake is van een concreet gronddelict voor het witwassen, te weten fiscale fraude, stelt de verdediging zich op het standpunt dat die fiscale fraude niet bewezen kan worden omdat het bewijs voor het opzet van medeverdachte [medeverdachte 1] op het niet-doen van aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontbreekt. Door het Openbaar Ministerie is volgens de verdediging niet onderbouwd dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de relevante jaren als belastingplichtig in Nederland had te gelden. Zou dit al het geval zijn, dan is minst genomen sprake van een pleitbaar standpunt dat dit niet het geval was. Bovendien was er van de zijde van de verdachte geen wetenschap van de vermeende illegale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, dan wel dat hij dat redelijkerwijs had moeten hebben. De verdachte wist niet beter dan dat de inkomsten van [bedrijf 1] geheel zijn gegenereerd met de paardenbusiness. Daarnaast is de verdachte altijd in de veronderstelling geweest dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de relevante jaren niet belastingplichtig was in Nederland. De verdachte heeft omtrent de structurering altijd vertrouwd op haar adviseurs: [betrokkene 6] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] ( [bedrijf 2] ). Die veronderstelling berustte dus minst genomen op een pleitbaar standpunt.
B. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht toepassing heeft gegeven aan het zogenoemde zes-stappenplan wegens het ontbreken van een concreet gronddelict. De stappen 1 tot en met 5 zijn naar het oordeel van de advocaat-generaal juist gemotiveerd door de rechtbank. In stap 6 spitst de rechtbank de bewezenverklaring toe op het
verhullen / verbergenvan de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het
gebruikvan die voorwerpen bewezenverklaard moet worden – als
voorhanden gehad en omgezet. In dat kader heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat door de verdachte een besparing is gerealiseerd ter hoogte van het bedrag aan verschuldigde belasting, omdat door medeverdachte [medeverdachte 1] opzettelijk geen belastingaangifte in Nederland is gedaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] is over een vermogensbestanddeel ter waarde van de niet-afgedragen belasting de beschikking blijven houden. Dit vermogen moet worden aangemerkt als vermogen dat onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Dit uit misdrijf afkomstig vermogen is vermengd geraakt met het overige vermogen van medeverdachte [medeverdachte 1] waardoor het aldus vermengde vermogen – en vervolgens elke opname daaruit en elke betaling daaruit – moet worden aangemerkt als gedeeltelijk afkomstig uit misdrijf. Alle handelingen van medeverdachte [medeverdachte 1] kunnen worden toegerekend aan de verdachte.
De advocaat-generaal acht voldoende bewijs aanwezig voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het gewoonte maken van het plegen van witwassen, zoals ten laste is gelegd.
C. Bewijsoverwegingen van het hof
Vooropgesteld wordt dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat de tenlastegelegde gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 1] , gelet op het bepaalde in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, redelijkerwijs aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Medeverdachte [medeverdachte 1] was vanaf de oprichting enig aandeelhouder en enig, zelfstandig bevoegd bestuurder van de verdachte. De tenlastegelegde gedragingen waren gericht op de aankoop en (ver)bouw van de manege/paardenhouderij in [plaats 2] en hebben daarmee plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.
Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie terecht het standpunt inneemt dat in beginsel het zogenoemde ‘zes-stappenplan’ van toepassing is. Gelet op de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] onder meer bij de rechtbank heeft afgelegd en de stukken die door de verdediging tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn overgelegd, is het hof van oordeel dat de verdachte voldaan heeft aan de op hem rustende last om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven aangaande de herkomst van de tenlastegelegde voorwerpen. Deze verklaring houdt in dat medeverdachte [medeverdachte 1] geld heeft verdiend met de in- en verkoop van paarden, het trainen van paarden en de advisering daaromtrent. Aldus kan daarom worden aangenomen dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen afkomstig zijn of gefinancierd zijn met opbrengsten uit de paardenbusiness. Dat is op zichzelf niet strafbaar en in die zin zou dan dus sprake zijn van een legale bron. Uit het dossier alsmede de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt echter naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode geen aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, niet in Nederland en ook niet in enig ander land. De vraag die het hof thans dient te beantwoorden is of medeverdachte [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode belastingplichtig was in Nederland en, zo ja, of hij zich dan schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, te weten het opzettelijk niet doen van belastingaangifte, en de aldus verschuldigde en niet-betaalde belasting heeft witgewassen.
In dat kader stelt het hof vast dat uit het dossier onder meer het volgende naar voren is gekomen:
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] was in de relevante jaren ultimate beneficial owner van [bedrijf 1] ;
  • [bedrijf 1] is opgericht op 6 januari 2004 en opgeheven op 11 februari 2016;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de relevante jaren inkomsten genoten met de paardenbusiness. Dit betrof onder meer de in- en verkoop van paarden, het trainen van paarden en de advisering daaromtrent;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] beschikten in de relevante jaren onder meer over bankrekeningen bij de Zwitserse bank [bank 1] ;
  • Uit het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD is naar voren gekomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de relevante jaren nergens ter wereld aangifte van zijn inkomsten en/of vermogen heeft gedaan. Ook komt uit dit onderzoek naar voren dat [bedrijf 1] nergens ter wereld aangifte van haar winsten heeft gedaan;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vanaf 4 augustus 2008 tot en met december 2015 beschikt over een duurzaam ingericht appartement in de [adres 6] ;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] benaderd voor (fiscaal) advies;
  • Op 25 oktober 2011 heeft een gesprek heeft plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] . In de door medeverdachte [medeverdachte 3] gemaakte aantekeningen is op een A4-tje ook een schema opgenomen waarin onder meer staat vermeld “B -> NL <- CH -> offshore, BVI”. Het hof stelt vast dat met “B” België wordt bedoeld, met “NL” Nederland, met “CH” Zwitserland en met “BVI” de Britse Maagdeneilanden. Het hof leidt hieruit af dat medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] aldus – onder meer – hebben gesproken over de structurering van de financiële activiteiten van belanghebbende;
  • Uit e-mailcorrespondentie tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en [betrokkene 6] volgt dat begin 2013 overleg is gevoerd over de voornoemde structurering van de financiële activiteiten van belanghebbende en de fiscale gevolgen daarvan. De slotsom hiervan is dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich moet laten inschrijven in België en twee Nederlandse rechtspersonen moet oprichten waarin hij zijn ondernemingsactiviteiten in onder gaat brengen;
  • [betrokkene 6] heeft in een e-mailbericht aan medeverdachte [medeverdachte 3] van 10 januari 2013 inzake een fiscale constructie voor medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd wat de reactie van de Nederlandse autoriteiten zal zijn wetende dat medeverdachte [medeverdachte 1] is ingeschreven in België, zijn feitelijke activiteiten in Nederland heeft en gebruik maakt van een buitenlandse onderneming (Zwitsers of anders) om zijn financiële transacties te begeleiden. Tevens geeft [betrokkene 6] aan dat medeverdachte [medeverdachte 1] feitelijk geen cent zal achterlaten in Nederland en hij vraagt aan medeverdachte [medeverdachte 3] of dit haalbaar is;
  • [betrokkene 6] heeft in een e-mailbericht aan medeverdachte [medeverdachte 3] van 30 mei 2013 aangegeven dat de fiscale situatie van medeverdachte [medeverdachte 1] niet langer te handhaven is, dat medeverdachte [medeverdachte 1] risico’s loopt en op elk moment het beneficial ownership van [bedrijf 1] aan een buitenlandse fiscale autoriteit zal moeten prijsgeven;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft per 1 september 2013 een huurcontract getekend betreffende een woning op het adres “ [adres 4] (België)”;
  • Op 12 september 2013 zijn de verdachte en [medeverdachte 2] opgericht. Medeverdachte [medeverdachte 3] is daarbij behulpzaam geweest. Medeverdachte [medeverdachte 1] was vanaf 12 september 2013 de bestuurder en enig aandeelhouder van de verdachte, die op haar beurt de bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 2] was;
  • Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft op 17 september 2013 met instemming en medeweten van medeverdachte [medeverdachte 1] een brief gestuurd naar het Consulaat-Generaal van Spanje in Brussel met het verzoek om medeverdachte [medeverdachte 1] te registreren als inwoner van België en tevens uit te schrijven als inwoner van Spanje. Hierop is op 30 september 2013 nog een aanvulling gekomen;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 3] zijn naar de gemeente [gemeente] geweest om medeverdachte [medeverdachte 1] aldaar in de laten schrijven;
  • De gemeente [gemeente] heeft op 15 oktober 2013 een bewijs van inschrijving op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] afgegeven;
  • Op 7 november 2013 heeft een (getapt) telefoongesprek plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] waarin door medeverdachte [medeverdachte 3] is aangegeven dat medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vermogen – waaronder het vermogen in [bedrijf 1] – bij de Belgische autoriteiten zal moeten melden en dat medeverdachte [medeverdachte 1] daarna vrij is om het geld uit te geven in België en Nederland. In datzelfde telefoongesprek wordt door medeverdachte [medeverdachte 1] aangegeven dat hij in Nederland zal gaan wonen, maar dat voor belastingdoeleinden een tijdje moet worden gefaket dat hij in België woont, waarop medeverdachte [medeverdachte 3] vervolgens aangeeft dat niet voor lange tijd gefaket kan worden, vooral niet als medeverdachte [medeverdachte 1] een mooi appartement heeft in [plaats 1] en een erg slecht appartement in België;
  • Er heeft weliswaar een inschrijving in België plaatsgevonden maar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft feitelijk niet in België gewoond;
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich per 15 augustus 2014 als inwoner van Monaco ingeschreven;
  • Tussen 17 september 2013 en 15 augustus 2014 hebben overboekingen plaatsgevonden vanaf de Zwitserse bankrekening [rekeningummer 5] van medeverdachte [medeverdachte 1] op de bankrekening van de verdachte op 22 oktober 2013, 30 december 2013, 1 april 2014, 29 april 2014, 11 juni 2014, 1 juli 2014, 7 juli 2014 en 18 juli 2014 van, in totaal, € 1.350.000,-.
Het hof leidt uit de voorgaande vaststellingen af dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode vanaf 17 september 2013 tot 15 augustus 2014 heeft gefingeerd dat hij in België woonachtig was, zulks met het doel zijn inkomen en/of vermogen in de buitenlandse sfeer te houden en volledig aan de heffing van Nederlandse (inkomsten)belasting te onttrekken. Daarmee heeft medeverdachte [medeverdachte 1] zich in de periode 17 september 2013 tot en met 15 augustus 2014 schuldig gemaakt aan een fiscaal delict door geen aangifte in Nederland te doen. Dat houdt in dat de geldbedragen die in deze periode zijn overgeboekt, zoals hiervoor weergegeven, (deels) afkomstig zijn uit een misdrijf, te weten belastingontduiking.
Nu ten aanzien van de ten laste gelegde voorwerpen voor zover deze betrekking hebben op de periode vóór 17 september 2013 en na 15 augustus 2014, niet kan worden vastgesteld dat deze afkomstig zijn uit misdrijf, kan ten aanzien van die voorwerpen niet bewezen worden dat sprake is van witwassen. Verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat de verdachte geen wetenschap had van de misdadige herkomst van voorwerpen, omdat dit standpunt niet strookt met hetgeen door medeverdachte [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 3] daarover is verklaard noch met het feit dat uit het tap-gesprek van 7 november 2013 volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangeeft dat hij zal gaan wonen in Nederland maar dat voor de belastingdoeleinden een tijdje moet worden “gefaket” dat hij in België woont. Daarmee is minst genomen sprake van wetenschap van de aanmerkelijke kans van de misdadige herkomst en aanvaarding van die kans. Het hof is van oordeel dat die wetenschap aan de verdachte kan worden toegerekend.
De verdediging heeft verder betoogd dat de verdachte mocht vertrouwen op de adviezen van medeverdachte [medeverdachte 3] en [betrokkene 6] , Het hof verwerpt dit verweer. Niet uitgesloten is namelijk dat bij een persoon die een adviseur heeft ingeschakeld aan wie opzet kan worden verweten, zelf (voorwaardelijk) opzet aanwezig is. In dat verband kan van belang zijn of de verdachte de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur (vgl. de belastingkamer Hoge Raad 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741). Het hof is van oordeel dat een beroep op de deskundigheid van medeverdachte [medeverdachte 3] en [betrokkene 6] niet opgaat op het moment dat de verdachte moet twijfelen aan de integriteit van het gegeven advies en aan de juiste uitvoering daarvan. Het hof stelt vast dat uit de bewijsmiddelen en de voorgaande vaststellingen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] nooit de intentie heeft gehad om zich daadwerkelijk in België te vestigen. Het doel van de inschrijving in België was om het buitenlandse vermogen van medeverdachte [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] te fiscaliseren, maar dit doel is nooit gerealiseerd. In het tapgesprek van 7 november 2013 wordt medeverdachte [medeverdachte 1] door medeverdachte [medeverdachte 3] gewaarschuwd dat er niet voor lange tijd “gefaket” kan worden dat medeverdachte [medeverdachte 1] in België woont, zeker niet als hij een mooi appartement in [plaats 1] en een erg slecht appartement in België heeft. Ook [betrokkene 6] heeft meerdere malen zijn zorgen over de situatie uitgesproken, zowel in de richting van medeverdachte [medeverdachte 1] als in de richting van medeverdachte [medeverdachte 3] . Dit blijkt uit de e-mailberichten van [betrokkene 6] van 10 januari 2013, 30 mei 2013 en 4 oktober 2013. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft desondanks – en dus willens en wetens – meegewerkt aan het bewerkstelligen van een gefingeerde situatie. Het hof is van oordeel dat dit opzet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Tot slot beantwoordt het hof de vraag of de verdachte een pleitbaar standpunt had, dat wil zeggen dat de verdachte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat medeverdachte [medeverdachte 1] (in fiscale zin) geen inwoner van Nederland was. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend reeds omdat uit de bewijsmiddelen en de voorgaande vaststellingen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] ondanks waarschuwingen van de zijde van zijn adviseurs – en dus willens en wetens – meegewerkt aan het bewerkstelligen van een gefingeerde situatie. Door de verdachte zijn onvoldoende feitelijke aanknopingspunten aangedragen voor de conclusie dat de (fiscale) woonplaats van medeverdachte [medeverdachte 1] tussen 17 september 2013 en 15 augustus 2014 buiten Nederland was gelegen. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de genoemde periode (in fiscale zin) géén inwoner van Nederland zou zijn, acht het hof, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, dan ook niet pleitbaar.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 1] de verschuldigde en niet-betaalde (inkomsten)belasting heeft verworven, dit heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt door daarmee kapitaal te storten in de verdachte. Daarmee heeft de verdachte deze gelden witgewassen. Nu de verdachte dit in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , heeft gedaan, maakt dat er naar het oordeel van het hof sprake is van medeplegen.
Gelet op de aard, omvang en duur gedurende welke de verdachte en zijn medeverdachten deze activiteiten hebben ontplooid, acht het hof eveneens bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten van dit witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de na te melden beslissing gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen. De directeur-grootaandeelhouder van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft door middel van het fingeren van een (fiscale) woonplaats in België de belastingplicht in Nederland ontdoken. De verdachte heeft, tezamen en in vereniging met voornoemde [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] , de niet-afgedragen belasting witgewassen door dit te gebruiken voor het financieren van de manege/paardenhouderij in [plaats 2] . Door haar handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Het hof neemt evenwel bij de straftoemeting in aanmerking de omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Uit het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de directeur-grootaandeelhouder van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , zich jegens de Belastingdienst coöperatief heeft opgesteld en (alsnog) volledige medewerking en inzicht in zijn financiële positie heeft gegeven. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de eerder genoemde vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. Deze overeenkomst heeft betrekking op de heffing van inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over de jaren 2011 tot en met 2015. Bij die vaststellingsovereenkomst zijn eveneens afspraken gemaakt over de verkoop van de manege/paardenhouderij in [plaats 2] en de aanwending van de opbrengsten van die verkoop ter voldoening van de nog openstaande belastingschulden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 maart 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Verder heeft het hof de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep in aanmerking genomen.
Het hof acht het gelet op de hiervoor weer gegeven persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan, raadzaam te bepalen dat aan de verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd, omdat met het opleggen van een straf of maatregel thans geen redelijk strafdoel meer is gediend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. C.A. van Roosmalen en mr. A.M.F. Geerling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop, griffier,
en op 3 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.F. Geerling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hiermee wordt kennelijk gedoeld op de voorwaarde dat medeverdachte [medeverdachte 1] niet als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt, zie gespreksverslag 16 juni 2016: “Eerst wordt vastgesteld dat hij (medeverdachte [medeverdachte 1] ) geen Nederlander is en daarna geeft hij alle informatie die er is.”.