ECLI:NL:GHSHE:2025:1999

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
20-001916-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en valsheid in geschrift door opzettelijke aanrijdingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van verzekeringsfraude en valsheid in geschrift. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar echtgenoot opzettelijk aanrijdingen heeft veroorzaakt op parkeerplaatsen om zich als benadeelde partij voor te doen en schadevergoeding van verzekeringsmaatschappijen te verkrijgen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van beschadiging van een auto, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij een actieve rol had gespeeld in die specifieke aanrijding. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in het voordeel van de verdachte meegewogen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001916-24
Uitspraak : 17 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 15 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-049508-21 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • oplichting, medeplegen (
  • oplichting, meermalen gepleegd, medeplegen (
  • valsheid in geschrift (
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, medeplegen (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 13.085,61, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de verdachte niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter hoogte van € 1.298,43 hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is tevens in de door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten veroordeeld, welke per 15 juli 2024 zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] heeft de advocaat-generaal hoofdelijke toewijzing gevorderd tot een bedrag van € 11.383,61, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging bepleit dat deze telkens dienen te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.zij in of omstreeks de periode van 30 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te
’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 4.288,34, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij 2] ;
2.zij in of omstreeks de periode van 29 november 2014 tot en met 31 december 2018 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij 3] en/of [verzekeringsmaatschappij 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 2.662,79 en/of € 2.685,19 en/of € 4.389,48, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij 3] ;
3.zij in of omstreeks de periode van 12 februari 2016 tot en met 31 december 2016 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij 5] en/of [verzekeringsmaatschappij 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 5.687,-, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij 5] ;
4.zij in of omstreeks de periode van 21 juni 2014 tot en met 31 december 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ( [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 1.675,- en/of € 850,35 en/of € 1.500,82 en/of € 3.822,92 en/of € 2.067,25 en/of € 433,89, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ;
5.zij op of omstreeks 29 maart 2018 te 's-Hertogenbosch een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een op schrift gestelde verklaring die zij tegenover [naam bedrijf] had afgelegd over aanrijdingen op 4 november 2017 en/of 30 december 2017 en/of 23 februari 2018 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door die verklaring, waarin was vermeld - zakelijk weergegeven - dat zij en haar vriend de laatste jaren geen andere schades geclaimd hebben en/of dat zij naar beste weten, juist en overeenkomstig de waarheid heeft verklaard, heeft ondertekend, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
6.zij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield en/of beschadigd door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter de achteruitrijdende personenauto van die [benadeelde partij 2] langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende personenauto aan te laten rijden en/of tegen de personenauto van die [benadeelde partij 2] aan te rijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 6 tenlastegelegde
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van beschadiging van de auto van [benadeelde partij 2] , zoals haar onder feit 6 ten laste is gelegd. Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte enkel als bijrijder aanwezig was ten tijde van de aanrijding en op geen enkele wijze een actieve rol heeft gehad in de beschadiging van de auto van [benadeelde partij 2] door tegen de auto van die [benadeelde partij 2] te rijden.
Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder feit 6 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.zij in de periode van 30 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te
’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [verzekeringsmaatschappij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 4.288,34, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij 2]
2.zij in de periode van 29 november 2014 tot en met 31 december 2018 te
’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [verzekeringsmaatschappij 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 2.662,79 en € 2.685,19 en € 4.389,48, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij 3] ;
3.zij in de periode van 12 februari 2016 tot en met 31 december 2016 te
’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [verzekeringsmaatschappij 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 5.687,-, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij 5] ;
4.zij in de periode van 21 juni 2014 tot en met 31 december 2017 te
’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ( [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 1.675 en € 1.500,82 en € 3.822,92 en € 2.067,25 en € 433,89, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ;
5.zij op 29 maart 2018 te 's-Hertogenbosch een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een op schrift gestelde verklaring die zij tegenover [naam bedrijf] had afgelegd over aanrijdingen op 4 november 2017 en 30 december 2017 en 23 februari 2018 heeft vervalst, door die verklaring, waarin was vermeld - zakelijk weergegeven - dat zij en haar vriend de laatste jaren geen andere schades geclaimd hebben en dat zij naar beste weten, juist en overeenkomstig de waarheid heeft verklaard, heeft ondertekend, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman – op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota en onder verwijzing naar de pleitnota in eerste aanleg – ten aanzien van het onder feit 1 tot en met feit 4 tenlastegelegde in de kern aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de aanrijdingen opzettelijk hebben plaatsgevonden. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat de verdachte en medeverdachte kort voor de aanrijding met verhoogde snelheid reden of dat sprake was van afwijkend rijgedrag. Dat volgt immers ook niet uit de ingevulde schadeformulieren, nu daaruit volgt dat geen van de betrokken bestuurders op een schadeformulier heeft ingevuld dat de lezing van de verdachte over de aanrijding en de oorzaak niet zou kloppen. Dat het aantal aanrijdingen hoger is dan gemiddeld, doet daar naar de mening van de verdediging niet aan af. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte met de door diverse verzekeringsmaatschappijen betaalde bedragen winst hebben gemaakt en dat er aldus sprake was van een oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling. De auto’s die betrokken waren bij de aanrijdingen zijn gerepareerd of verkocht met een verminderde dagwaardeopbrengst.
Ten aanzien van de onder feit 5 tenlastegelegde valsheid in geschrift heeft de verdediging aangevoerd dat van de zijde van de verdachte sprake was van een misverstand en de verdachte niet het oogmerk had om haar verklaring te vervalsen.
Ten aanzien van de onder feit 6 tenlastegelegde vernieling heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte, bij gebrek aan enig opzet, dient te worden vrijgesproken.
Concluderend heeft de verdediging bepleit dat de verdachte, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, integraal dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast. In de periode 2013-2018 zijn de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] bij tientallen aanrijdingen betrokken geweest. In alle gevallen waren zij de benadeelde partij. Naar aanleiding van schadeclaims die zijn ingediend na deze aanrijdingen, heeft de verdachte voor 61 aanrijdingen schadepenningen uitgekeerd gekregen van [verzekeringsmaatschappij 2] , [verzekeringsmaatschappij 3] , [verzekeringsmaatschappij 4] en [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] . In totaal is een bedrag van € 164.922,97 aan schadepenningen uitgekeerd.
Schakelbewijs
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat schakelbewijs als steunbewijs kan dienen. Voor het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit mag de rechter de bewezenverklaring mede doen steunen op één of meer bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van een ander, soortgelijk strafbaar feit dat door de verdachte is begaan; dit wordt ‘schakelbewijs’ genoemd. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont en dat het duidelijk is dat de verdachte bij beide feiten betrokken is geweest.
Voor wat betreft het overeenkomen van essentiële punten tussen beide ‘geschakelde’ feiten wordt in de regel in het bijzonder gekeken naar de (werk)wijze waarop de onderscheidene feiten zijn gepleegd, de modus operandi. Daarbij kan ook de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de tenlastegelegde feiten meewegen, waaronder de context waarbinnen die feiten zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven, het desbetreffende handelen van de verdachte, alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Hieruit zou een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kunnen worden opgemaakt.
Opzet
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat het handelen van de verdachte en medeverdachte tijdens en na een aanrijding op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont met elkaar. Met betrekking tot de overeenkomsten op essentiële punten dan wel kenmerkende gelijkenissen wijst het hof op het volgende.
De aanrijdingen vonden telkens plaats op een openbaar en druk parkeerterrein bij een winkelcentrum of industrieterrein in ’s-Hertogenbosch. Uit de schadeformulieren, ingevuld door zowel verdachte als de bij de aanrijding betrokken bestuurder van de andere auto, volgt dat de aanrijdingen telkens op dezelfde wijze plaatsvonden. De verdachte en medeverdachte reden steeds langs een uitparkerende auto, waarna die auto met hen in botsing kwam. De bij de aanrijding betrokken bestuurders hebben later als getuigen overeenkomstig verklaard over de wijze waarop de aanrijdingen plaatsvonden. De getuigen hebben namelijk afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij op het moment van uitparkeren geen auto zagen, dat zij stapvoets uit het parkeervak reden, waarna onverhoeds, met hoge snelheid, een aanrijding plaatsvond met de auto van de verdachte en medeverdachte. De auto reed volgens de getuigen niet alleen met een (te) hoge snelheid, maar ook opvallend dicht langs hun auto. In de meeste gevallen was medeverdachte [naam medeverdachte] de bestuurder van de personenauto en zat de verdachte als bijrijder naast hem in de auto. Na de aanrijding reed de verdachte de auto vervolgens direct weg, vaak met de reden dat zij haar kind moest ophalen. Medeverdachte [naam medeverdachte] liep op zijn beurt direct, met het schadeformulier vaak al in zijn hand, in de richting van de betrokken bestuurders/getuigen, hen erop wijzend dat zij als achteruitrijdende bestuurder van de auto de aanrijding hadden veroorzaakt. Daarna werd het schadeformulier ingevuld.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden en de verklaringen van getuigen – de bij de aanrijdingen betrokken personen – leidt het hof een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte en de medeverdachte af (modus operandi). Voor wat betreft de modus operandi wijst het hof daarbij specifiek op het onverhoeds aan komen rijden, het dicht achter de achteruitrijdende auto langsrijden en de snelheid waarmee is gereden waarover getuigen verklaren. Getuigen hebben immers verklaard dat zij voor het achteruitrijden geen auto zagen en plots, na het stapvoets wegrijden, werden geraakt, hetgeen er naar het oordeel van het hof op wijst dat de verdachte en medeverdachte onverhoeds en/of onverwacht met snelheid over de parkeerplaats reden op het moment dat de desbetreffende bestuurder achteruit reed. Voorts wijst het hof op het telkens (laten) wegrijden van de auto na de aanrijding, waardoor het voor de getuigen niet mogelijk was te controleren wat de schade was aan de auto van de verdachte en medeverdachte en of die schade feitelijk was veroorzaakt door dié aanrijding of dat het ‘oude’ schade betrof. Veelal zonder controle aan die auto werden de getuigen een schadeformulier voorgelegd, waarop werd ingevuld dat zij als bestuurder de aanrijding hadden veroorzaakt.
Voor wat betreft de snelheid en het opvallend dicht langs de auto’s rijden door de verdachte en medeverdachte, wijst het hof niet alleen op getuigen die overeenkomstig hebben verklaard, maar ook op de geconstateerde schade aan de auto’s van de tegenpartij. Uit het dossier volgt immers dat een aanzienlijk deel van de schade aan de auto’s van de getuigen bestaat uit een omgebogen trekhaak. Het hof leidt daaruit af dat het niet anders kan dan dat de verdachte en medeverdachte met een hogere snelheid – althans een aanzienlijk hogere snelheid dan stapvoets rijden – en zeer dicht langs de uitparkerende auto moeten hebben gereden en daarbij ook snel hebben gereden. De auto had immers anderszins niet de trekhaak kunnen beschadigen.
Daar komt bij dat uit statistisch onderzoek door het NFI naar het aantal aanrijdingen – waarbij het NFI als vaststaand heeft betrokken dat de verdachte en medeverdachte in 74 maanden bij minstens 56 tweezijdige aanrijdingen als benadeelde betrokken zijn geweest – volgt dat het minstens één miljoen keer waarschijnlijker is wanneer de aanrijdingen een systematische oorzaak hebben dan wanneer sprake is van toevalsaanrijdingen. Een systematische oorzaak is een oorzaak die niet met toeval of pech te maken heeft, maar waar opzet in het spel is.
Het hof concludeert hieruit, met inachtneming van het grote aantal aanrijdingen waarbij verdachten benadeelden waren, in combinatie met de overeenkomsten in de toedracht van de aanrijdingen en de overige bewijsmiddelen, dat de verdachte en medeverdachte de aanrijdingen opzettelijk hebben veroorzaakt.
Het verweer van de verdediging dat uit de schadeformulieren niet zou volgen dat de aanrijdingen opzettelijk zouden zijn veroorzaakt, nu op de achterkant van die schadeformulieren door de betrokken bestuurder geen andere zienswijze over de aanrijding is ingevuld, schuift het hof terzijde, aangezien uit getuigenverklaringen volgt dat meerdere bestuurders hun bedenkingen hadden bij de toedracht. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de verdachte met haar auto veel te kort langs de geparkeerde auto’s reed. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij achteraf na de aanrijding haar bedenkingen had en de aanrijding voorkomen had kunnen worden als de verdachte rustig had gereden. Getuige [getuige 3] heeft eveneens verklaard dat de aanrijding voorkomen had kunnen worden en de verdachte een aanrijding heeft willen forceren. Het hof vermeldt hierbij dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheden waaronder de aanrijdingen en het invullen van de schadeformulieren plaatsvonden. Bij schade die wordt veroorzaakt door het wegrijden uit een parkeerstand, zal de bestuurder van de geparkeerde auto veelal ervan uitgaan dat het zijn/haar schuld was. Als zo’n aanrijding plaatsvond moest er veelal op aandringen van medeverdachte [naam medeverdachte] meteen een schadeformulier worden ingevuld, waarbij de auto waarvan de verdachte de verzekeringnemer is door haar meteen wordt weggereden zonder dat duidelijk is wat precies de schade is aan de auto. De tegenpartijen bij de aanrijding werden overrompeld door de gang van zaken en pas later werden kanttekeningen bij de precieze gang van zaken geplaatst, zoals blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen.
Evenmin acht het hof, gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder het rapport van het NFI, aannemelijk dat sprake is van pure pech of toeval dat de verdachte en medeverdachte bij zoveel aanrijdingen betrokken zijn geweest als benadeelde, zoals ten verwere is gevoerd. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Voor wat betreft het medeplegen van de aanrijdingen is het hof, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel in het geval medeverdachte [naam medeverdachte] zowel bestuurder als verzekeringnemer was niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte tezamen met de medeverdachte die aanrijdingen heeft gepleegd. Meer specifiek gaat het om de aanrijding ten gevolge waarvan [naam medeverdachte] een schadebedrag ter hoogte van € 850,35 (feit 4) uitgekeerd heeft gekregen. Het hof kan niet vaststellen dat de verdachte bij die specifieke aanrijdingen betrokken is geweest bij ofwel de aanrijding, ofwel het wegrijden van de auto, ofwel het indienen van die schadeclaim en het ontvangen van het schadebedrag, waardoor niet worden vastgesteld dat tussen de verdachte en de medeverdachte sprake was van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Het hof spreekt de verdachte ter zake van dit schadebedrag partieel vrij.
Oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte en medeverdachte door het opzettelijk veroorzaken van aanrijdingen, zonder op de bij de verzekeringsmaatschappijen ingediende schadeformulieren hun eigen aandeel te vermelden, bij die verzekeringsmaatschappijen een onjuiste voorstelling van de zaken in het leven heeft geroepen ten gevolge waarvan de verzekeringsmaatschappijen zijn overgegaan tot het uitkeren van schadepenningen. De verdachte en medeverdachte hebben met deze handelingen, aldus verricht met het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling, ten onrechte schadepenningen uitgekeerd gekregen.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte en medeverdachte geen winst hebben behaald uit de uitgekeerde schadepenningen, al zou dat zo zijn, en reeds om die reden geen sprake is oplichting, wordt verworpen nu voor een bewezenverklaring voor oplichting niet is vereist dat er winst is behaald, maar het gaat om de vraag of sprake is van wederrechtelijke bevoordeling.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Ten aanzien van feit 5
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte op 29 maart 2018 een gesprek heeft gehad met een rapporteur van [naam bedrijf] over een drietal schadeclaims. Die schadeclaims hadden betrekking op aanrijdingen die op 4 november 2017, 30 december 2018 en 23 februari 2018 hadden plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek werd aan verdachte de vraag gesteld of zij en medeverdachte [naam medeverdachte] in de jaren daarvoor andere schades hadden geclaimd. Desgevraagd heeft de verdachte verklaard dat daarvan geen sprake was, hetgeen later in een schriftelijke verslag is opgemaakt, welk verslag door de verdachte is ondertekend. Daarop is aangekruist dat de verklaring juist en in
overeenstemming is met de waarheid.
Zoals hiervoor is overwogen en zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft de verdachte in de
jaren voorafgaand aan het gesprek met [naam bedrijf] tientallen keren schades geclaimd. De verdachte heeft aldus in strijd met de waarheid verklaard. Dat de verdachte de vraag verkeerd zou begrijpen acht het hof geenszins aannemelijk. Niet is gesteld of gebleken dat de verdachte op enig moment heeft aangegeven het gesprek niet te begrijpen, ook niet nadat het schriftelijk verslag was opgemaakt en zij haar verklaring ondertekende. Zij heeft deze valse verklaring afgelegd tegenover een onderzoeksbureau dat in opdracht van [verzekeringsmaatschappij 2] onderzoek deed naar de juistheid van de door haar gedane schadeclaims. Dat wist verdachte en zij wist aldus dat haar verklaring voor de conclusies van dit onderzoek gebruikt zou gaan worden. De verdachte heeft dan ook door haar verklaring te ondertekenen, alsof zij de waarheid had verklaard, met het oogmerk om het als echt door het onderzoeksbureau te doen gebruiken, zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Het hof gaat voorbij aan de door de verdediging overgelegde verklaring van de verdachte, die kennelijk onderdeel zou uitmaken van een dossier van het onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] , nu die verklaring niet is ondertekend en onduidelijk is wat de status is van dit stuk.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van oplichting.

Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:

valsheid in geschrift.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van meerdere verzekeringsmaatschappijen over een lange periode van enkele jaren. De verdachte heeft samen met de medeverdachte, telkens op dezelfde geraffineerde wijze en gebruikmakend van een groot aantal verschillende auto’s, op parkeerplaatsen in ’s-Hertogenbosch opzettelijk aanrijdingen veroorzaakt. De verdachte en medeverdachte kwamen telkens expres in botsing met de betreffende bestuurders, maar wisten dat door hun manier van handelen te maskeren. Omdat deze bestuurders achteruitreden tijdens de aanrijding, werden verdachten telkens als benadeelde op de schadeformulieren genoteerd. De schade aan hun eigen auto werd regelmatig aan het zicht onttrokken, door de auto direct na de aanrijding weg te rijden. Zo konden zij op sluwe wijze schade claimen bij de betreffende verzekeringsmaatschappij die, door de onjuiste voorstelling van zaken, de schade uitkeerde. Door het handelen van verdachten wordt het verzekeringsstelsel ernstig ondermijnd. Niet alleen verzekeraars worden hierdoor voor grote bedragen benadeeld, ook de betreffende bestuurders ervaren de consequenties door de hogere premie die zij moeten betalen en het verlies van de no-claimkorting die door de aanrijding is komen te vervallen. De verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor anderen en hun bezittingen, maar puur gehandeld uit winstbejag. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard. Het hof acht het bovendien kwalijk dat de verdachte op geen enkele manier blijk heeft gegeven van enig schuldbesef en dat zij de schuld nog steeds in de schoenen van zowel de gedupeerden als de verzekeringsmaatschappijen schuift.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dat verband naar voren gebracht dat zij samen met de medeverdachte een zoon heeft, dat zij van plan is te gaan werken in het bedrijf dat zij samen met de medeverdachte is gestart, dat zij medicatie gebruikt en geen schulden heeft.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, in de verhouding tot andere strafbare feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht gelet op het voorgaande in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van 12 maanden passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn is overschreden. Het eerste verhoor van de verdachte bij de politie heeft op 26 augustus 2020 plaatsgevonden en op 15 juli 2020 is door de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 17 juli 2024 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 17 juli 2025 einduitspraak. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg met een jaar en elf maanden is overschreden. Hoewel er bijzondere omstandigheden zijn die een deel van het tijdsverloop kunnen verklaren, zoals de complexiteit van de feiten, de omvang van de zaak en het groot aantal gedupeerden, is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet maken dat in dit geval dient te worden uitgegaan van een langere redelijke termijn dan twee jaren, dan wel dat die omstandigheden enige rechtvaardiging kunnen bieden voor een overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal rekening houden met een overschrijding van de redelijke termijn en zal deze in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Alles afwegende acht het hof in onderhavig geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.316,42 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bedraagt de ingediende schadeclaims van verschillende aanrijdingen, die op verschillende data zijn ingediend. Kort samengevat valt de vordering uiteen in de volgende schadebedragen:
Schadeclaim na aanrijding d.d. 21 juni 2014 € 1.675,00
Schadeclaim na aanrijding d.d. 30 augustus 2014 € 850,35
Schadeclaim na aanrijding d.d. 13 juni 2015 € 1.810,41
Schadeclaim na aanrijding d.d. 10 juli 2015 € 4.257,81
Schadeclaim na aanrijding d.d. 3 juni 2016 € 6.221,71
Schadeclaim na aanrijding d.d. 10 september 2017 € 2.501,14 +

Totaal € 17.316,42

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.085,61, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de kosten die zijn gemaakt voor het uitkeren van de schadebedragen genoemd onder i, iii, v en vi voor integrale toewijzing vatbaar, omdat die kosten naar het oordeel van het hof zijn aan te merken als schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit zijn ontstaan. Ten aanzien van de overige gevorderde schadeclaims is het hof van oordeel dat die schade geen rechtstreekse schade vormt, omdat de verdachte ten aanzien van die gevorderde schade partieel is vrijgesproken (post ii) dan wel dat de schade geen betrekking heeft op het tenlastegelegde strafbare feit (post iv). Het hof zal de
benadeelde partij ten aanzien van deze post dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het onder feit 4 bewezenverklaarde feit, voor zover betrekking hebbend op de posten iii en vi, samen met een ander heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de schade ter hoogte van € 4.311,55 (€ 1.810,41 + € 2.501,14). Voor de posten € 1.675,00 en € 6.221,71 is de verdachte dus alleen aansprakelijk.
Wettelijke renteHet toe te wijzen bedrag zal zoals gevorderd worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020, zijnde de dag waarop namens [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] aangifte is gedaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 12.208,26. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder feit 6 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.298,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in:
Een ruitenwisser € 54,33
Een gemist bedrag bij de verkoop van de auto € 750,00
Reparatiekosten aan de auto € 494,10 +

Totaal € 1.298,43

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering niet worden ontvangen.
Proceskosten
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 9 (negen)
maanden;
Vordering van de benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.208,26 (zegge: twaalfduizend tweehonderdacht euro en zesentwintig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 20202 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte met zijn mededader
hoofdelijkvoor een bedrag van
€ 4.311,55 (zegge: vierduizend driehonderdelf euro en vijfenvijftig cent)aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verzekeringsmaatschappij/benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 12.208,26 (twaalfduizend tweehonderdacht euro en zesentwintig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 96 (zesennegentig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt ten aanzien van het toegewezen bedrag dat de verdachte voor een bedrag van
€ 4.311,55met zijn mededader
hoofdelijkde verplichting heeft om dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader, zij tot een bedrag van € 4.311,55, aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 17 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.