ECLI:NL:GHSHE:2025:2025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
200.345.442_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in hoger beroep wegens gebrek aan vooringenomenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2025 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster in hoger beroep. Het verzoek was gericht tegen de raadsheren G.J. Vossestein, A.J.F. Manders en E.F.M. van Swaaij, die betrokken waren bij de behandeling van de zaak. Verzoekster stelde dat de afwezigheid van de verweerder in hoger beroep, als gevolg van een ongeval, de authenticiteit van de mondelinge behandeling zou aantasten en dat dit zou leiden tot een ongelijke procespositie. De raadsheren hadden echter aangegeven niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer heeft het verzoek zonder zitting behandeld.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die konden wijzen op vooringenomenheid van de rechters. Het hof benadrukte dat een procesbeslissing, zoals het afwijzen van een verzoek om uitstel, in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De beoordeling van de onpartijdigheid van rechters is gebaseerd op het vermoeden van onpartijdigheid, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Aangezien verzoekster geen overtuigende argumenten had aangedragen, werd het wrakingsverzoek afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden onmiddellijk op de hoogte gesteld van de uitkomst. Het hof benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid moet worden vermoed en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen aanleiding geeft tot wraking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummer wraking: 200.345.442/02
datum beslissing: 8 juli 2025
beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak met nummer 200.345.442/01 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen:
verzoekster,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. M.M.M. Heesmans,
strekkende tot wraking van mrs. G.J. Vossestein, A.J.F. Manders en E.F.M. van Swaaij, raadsheren in het team familie- en jeugdrecht van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: de raadsheren).

1.Het procesverloop

1.1.
Het wrakingsverzoek is bij e-mail van 7 juli 2025 ter griffie van dit hof ontvangen.
1.2.
De raadsheren hebben de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.
1.3.
De wrakingskamer heeft het verzoek heden zonder een voorafgaande zitting behandeld in raadkamer. De wrakingskamer heeft bepaald dat als volgt zal worden beslist op het verzoek.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat de advocaat van verweerder in hoger beroep, mr. Heesmans, aan het hof heeft laten weten dat verweerder in hoger beroep vanwege een hem overkomen ongeval niet aanwezig kan zijn op de zitting van 9 juli 2025. Verzoekster acht de aanwezigheid van verweerder in hoger beroep bij de mondelinge behandeling evenwel van essentieel belang, omdat partijen zelf tijdens een zitting vragen van het hof moeten kunnen beantwoorden. De afwezigheid van verweerder in hoger beroep doet volgens verzoekster afbreuk aan de authenticiteit van de mondelinge behandeling. Gelet op het doel van de mondelinge behandeling zal verzoekster wél spontaan antwoord moeten geven op vragen van het hof maar verweerder in hoger beroep niet. Teneinde te voorkomen dat om die reden sprake zal zijn van een ongelijke procespositie, heeft verzoekster om uitstel gevraagd van de zitting, maar dat verzoek hebben de raadsheren afgewezen. Door aan de bezwaren van verzoekster voorbij te gaan wordt het recht op een eerlijk proces geschaad en geven de raadsheren blijk van partijdigheid, aldus verzoekster.

3.Het standpunt van de raadsheren

De raadsheren hebben de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.

4.De beoordeling

4.1.
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (artikel 36 Rv).
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM en artikel 14 lid 1 IVBPR dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De rechterlijke beslissing om de behandeling van de zaak al dan niet aan te houden is een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat indien een rechter een voor een partij negatieve procesbeslissing neemt, dat in beginsel geen grond oplevert voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een dergelijke beslissing; dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Een procesbeslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen.
4.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoekster geen omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat de procesbeslissing (uitsluitend) is ingegeven door vooringenomenheid. Omtrent de bewoordingen van de beslissing is niets gesteld. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het wrakingsverzoek af;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, verweerder in hoger beroep en de raadsheren.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, A.M.G. Smit en A.L. Bervoets en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.