Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
datum beslissing: 8 juli 2025
verzoekster,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2025 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster in hoger beroep. Het verzoek was gericht tegen de raadsheren G.J. Vossestein, A.J.F. Manders en E.F.M. van Swaaij, die betrokken waren bij de behandeling van de zaak. Verzoekster stelde dat de afwezigheid van de verweerder in hoger beroep, als gevolg van een ongeval, de authenticiteit van de mondelinge behandeling zou aantasten en dat dit zou leiden tot een ongelijke procespositie. De raadsheren hadden echter aangegeven niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer heeft het verzoek zonder zitting behandeld.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die konden wijzen op vooringenomenheid van de rechters. Het hof benadrukte dat een procesbeslissing, zoals het afwijzen van een verzoek om uitstel, in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De beoordeling van de onpartijdigheid van rechters is gebaseerd op het vermoeden van onpartijdigheid, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Aangezien verzoekster geen overtuigende argumenten had aangedragen, werd het wrakingsverzoek afgewezen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden onmiddellijk op de hoogte gesteld van de uitkomst. Het hof benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid moet worden vermoed en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen aanleiding geeft tot wraking.