ECLI:NL:GHSHE:2025:204

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.331.891_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onverschuldigde prestatie en leveringsgeschil tussen vleesleverancier en producent van huisdiervoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen [XX] B.V., een groothandel in vlees en vleeswaren, en [YY] B.V., een onderneming die rauw voer voor huisdieren produceert. De zaak betreft een geschil over leveringen van vlees door [XX] aan [YY], waarbij [YY] stelt dat de geleverde producten besmet waren met Salmonella en/of Brucella. In eerste aanleg heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de vordering van [XX] tot betaling van facturen werd afgewezen, terwijl de vordering van [YY] tot ontbinding van de overeenkomst werd afgewezen. Het gerechtshof heeft in een eerder arrest geoordeeld dat vier leveringen besmet waren, maar dat voor twee leveringen, waaronder die van augustus 2016, geen besmetting was aangetoond. [YY] is veroordeeld tot betaling van openstaande facturen, maar heeft in hoger beroep opnieuw vorderingen ingesteld, waaronder de teruggave van de geleverde producten. Het hof heeft geoordeeld dat [YY] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat er geen sprake is van onverschuldigde prestatie. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank deels vernietigd en [YY] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.331.891/01
arrest van 28 januari 2025
in de zaak van
[XX] B.V.,
gevestigd te Maastricht,
appellante,
hierna aan te duiden als [XX] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
[YY] B.V.,
gevestigd te Zaandam,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [YY] ,
advocaat: mr. G. van den Brink te Montfoort,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 oktober 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis onder zaaknummer C/03/297474 / HA ZA 21-519 tussen [XX] als gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie en [YY] als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie.

5.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 24 oktober 2023 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 17 januari 2024;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling, waarbij [XX] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De feiten
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.2.1.
[YY] is een onderneming die zich bezighoudt met het vervaardigen van rauw
voer voor huisdieren. [XX] is een groothandel in vlees en vleeswaren, wild en
gevogelte. Sinds 2012 doen partijen zaken met elkaar. [XX] levert diverse soorten
vlees aan [YY] waaronder slachtafvallen van haas. [YY] verwerkt dit vlees in het
door haar geproduceerde rauw voer voor huisdieren.
6.2.2.
[XX] heeft in augustus 2016 3.432 kilo hazenafvallen rood, 3.198 kilo
hazenkoppen en 16.016 kilo hazenbeenderen aan [YY] geleverd. Deze levering (hierna de levering van augustus 2016) is door [XX] aan [YY] in rekening gebracht bij
factuur van 9 augustus 2016 met nummer 20160643 voor € 30.005,95.
6.2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over meerdere leveringen, waaronder de
levering van augustus 2016. Volgens [YY] waren de bewuste leveringen besmet met de
Salmonella en/of Brucella-bacterie en is [XX] om die reden tekortgeschoten in de
nakoming van haar verplichtingen uit de diverse koopovereenkomsten. [XX] is
vervolgens een procedure gestart tegen [YY] waarin zij betaling van haar facturen vorderde. In diezelfde procedure vorderde [YY] in reconventie ontbinding van de overeenkomst, veroordeling van [XX] tot het terughalen/afvoeren van de leveringen en bevrijding van haar betalingsverplichting ter zake de facturen.
Bij vonnis van 23 januari 2019 (hierna: het Vonnis) heeft rechtbank Noord-Holland - kort gezegd en voor zover in deze procedure relevant - geoordeeld dat alle geleverde partijen vlees (gedeeltelijk) besmet waren en om die reden de vordering van [XX] tot betaling van de openstaande facturen, afgewezen. De vordering van [YY] tot ontbinding van de betreffende overeenkomsten is door de rechtbank afgewezen omdat geen sprake is van verzuim aan de zijde van [XX] . De rechtbank heeft de vordering van [YY] op [XX] tot het terughalen/afvoeren van de leveringen wel toegewezen, omdat de geleverde producten voor [YY] onbruikbaar zijn en de opslag daarvan kosten en nadeel voor [YY] oplevert.
6.2.4.
Op 25 januari 2019 heeft [YY] het Vonnis laten betekenen aan [XX] .
Op 22 februari 2019 heeft [XX] de levering van augustus 2016 opgehaald bij
[YY] .
6.2.5.
[XX] heeft hoger beroep aangetekend tegen het Vonnis. Bij arrest van
31 augustus 2021 (hierna: het Arrest) heeft het gerechtshof geoordeeld dat vier leveringen
besmet waren. De koopovereenkomsten die betrekking hebben op die vier leveringen heeft
het gerechtshof, na gedeeltelijke vernietiging van het Vonnis, in reconventie ontbonden. Van
twee leveringen, waaronder de levering van augustus 2016, is volgens het gerechtshof niet
gebleken dat deze besmet waren. Voor die twee leveringen bestaat een betalingsverplichting
voor [YY] waaraan [YY] nog niet volledig voldaan had. Het gerechtshof heeft
vervolgens het Vonnis vernietigd ten aanzien van deze twee leveringen en in conventie
[YY] veroordeeld tot betaling van € 42.930,21 (waaronder factuur 20160643) te
vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 26 november 2019 tot de dag van
algehele voldoening. In reconventie is verder, voor zover van belang, de vordering tot het op
straffe van verbeurte van een dwangsom terughalen en afvoeren van onder meer de leveringen van augustus 2016 afgewezen.
6.2.6.
Op 6 september 2021 heeft [YY] [XX] gesommeerd binnen veertien
dagen aan haar terug te geven 3.432 kilo hazenafvallen rood, 3.198 kilo hazenkoppen en
16.016 kilo hazenbeenderen.
6.2.7.
Op 16 september 2021 heeft [YY] na verkregen toestemming van [XX]
om de proceskosten te verrekenen, € 35.638,62 overgemaakt ter uitvoering van de
betalingsverplichting waartoe het gerechtshof [YY] heeft veroordeeld.
6.2.8.
Door [XX] is tegen het Arrest beroep in cassatie ingesteld. Dat heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2023 waarbij het Arrest is vernietigd met verwijzing van de zaak naar Hof Den Haag ter verdere afdoening.
De procedure bij de rechtbank
6.3.1.
In de onderhavige procedure vorderde [YY] in eerste aanleg in conventie bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [XX] te veroordelen:
I. 3.432 kilogram hazenafvallen rood, 3.198 kilogram hazenkoppen en 16.016
kilogram hazenbeenderen binnen veertien dagen na het door de rechtbank te
wijzen vonnis aan [YY] te leveren, bij gebreke daarvan, [XX] te
veroordelen tot betaling van € 30.005,95, althans een in goede justitie te bepalen
bedrag, tot de dag der algehele voldoening;
II. tot betaling van € 1.075,06, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan
[YY] te voldoen;
III. tot betaling van de proceskosten van deze procedure en de nakosten, te
vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen veertien dagen
na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft [YY] ten grondslag gelegd dat als gevolg van de vernietiging van het Vonnis, de rechtsgrond is ontvallen aan het ophalen van het hazenvlees door [XX] . [YY] heeft daardoor recht op ongedaanmaking. [XX] is gehouden tot teruggave van de door [YY] onverschuldigd betaalde goederen, althans [XX] tot vergoeding van schade.
6.3.3.
[XX] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Daarnaast heeft [XX] een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Voor zover [YY] ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen, en haar vorderingen niet integraal worden afgewezen en het beroep van [XX] in conventie op verrekening niet wordt gehonoreerd, vorderde [XX] in reconventie bij de rechtbank bij vonnis
uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [YY] onrechtmatig jegens [XX] heeft
gehandeld zoals beschreven in de conclusie van antwoord tevens eis in
voorwaardelijke reconventie en aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden en
te lijden schade;
II. [YY] te veroordelen om tegen bewijs van kwijting de door [XX] geleden
en te lijden schade ter grootte van € 30.005,96, zijnde de schadepost betreffende de
afwaardering van de levering te betalen, welk bedrag dient te worden vermeerderd
met de wettelijke handelsrente althans wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is
ontstaan tot de dag der algehele voldoening;
III. [YY] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [XX]
alle door [XX] geleden en te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige
handelwijze zijdens [YY] te vergoeden en voor zover deze schade niet reeds op grond van hetgeen onder II is toegewezen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens
de wet;
IV. [YY] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten te
vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
6.3.4.
Door [YY] is gemotiveerd verweer gevoerd tegen de voorwaardelijke eis in reconventie van [XX] .
6.3.5.
In het uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 19 april 2023 heeft de rechtbank Limburg in conventie [XX] veroordeeld om aan [YY] af te leveren 3.432 kilogram hazenafvallen rood, 3.198 kilogram hazenkoppen en 16.016 kilogram hazenbeenderen, en indien [YY] (bedoeld zal zijn: [XX] ) binnen die periode niet hiertoe overgaat, [XX] veroordeeld om aan [YY] € 30.005,95 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank verklaard voor recht dat [YY] onrechtmatig jegens [XX] heeft gehandeld door [XX] met dreiging van executie van het Vonnis te dwingen tot nakoming van dit Vonnis, voor zover dat vonnis later deels vernietigd is. Tevens is [YY] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [XX] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover het andere schade betreft dan de schadeposten die in dit vonnis (in conventie en in reconventie) zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in reconventie gecompenseerd.
De procedure in hoger beroep
6.4.
[XX] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [XX] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [YY] en het alsnog toewijzen van de vorderingen van [XX] , een en ander met veroordeling van [YY] in de kosten van beide instanties.
6.5.
[YY] heeft verweer gevoerd, de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, afwijzing van de vorderingen van [XX] en toewijzing van de vorderingen van [YY] , met veroordeling van [XX] in de proceskosten in beide instanties.
6.6.
Door [YY] is geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke toewijzing van de voorwaardelijke eis in reconventie van [XX] . In het principale hoger beroep vordert [XX] wel dat haar vorderingen in reconventie alsnog volledig worden toegewezen, maar zij heeft geen grieven gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing hiervan. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank ter zake de door [XX] ingestelde voorwaardelijke eis in reconventie vaststaat en geen onderdeel uitmaakt van het hoger beroep.
Ontvankelijkheid
6.7.
Met grief 1 betoogt [XX] dat [YY] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen omdat het Arrest van het hof van 31 augustus 2021 niet in kracht van gewijsde is gegaan zodat het nog niet onherroepelijk is vanwege het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2023 waarbij het Arrest is vernietigd.
6.8.
Het hof stelt voorop dat een cassatieberoep gelet op het bepaalde in artikel 419 Rv partiële werking heeft. Dit betekent dat de rechter aan de hand van de strekking van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist, heeft te beoordelen welke onderdelen van de gecasseerde uitspraak niet of tevergeefs zijn bestreden en derhalve onaantastbaar zijn geworden (vgl. HR 2 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7229). Uit het arrest van 2 juni 2023 blijkt dat door [XX] geen cassatieberoep is ingesteld tegen de oordelen van het hof in het Arrest dat de levering van augustus 2016 niet besmet was, dat voor die levering een betalingsverplichting voor [YY] bestaat en dat de vordering van [YY] tot het op straffe van verbeurte van een dwangsom terughalen en afvoeren van onder meer de levering van augustus 2016 door [XX] wordt afgewezen. Het gevolg is dat dit deel van het Arrest door het verstrijken van de cassatietermijn onherroepelijk is geworden. De verdere uitkomst van de procedure na cassatie door het hof Den Haag waarnaar de zaak ter verdere afhandeling is doorverwezen kan niet meer van invloed zijn op deze oordelen van het hof in het Arrest. Dit betekent dat grief 1 faalt. [YY] is ontvankelijk in haar vorderingen.
Onverschuldigde prestatie?
6.9.
[XX] voert met grief 2 aan dat zij niet gehouden is om de levering van augustus 2016 opnieuw ter beschikking te stellen aan [YY] en dat de rechtbank de vordering van [YY] op grond van onverschuldigde betaling ten onrechte heeft toegewezen. Ter toelichting wijst [XX] erop dat een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling toekomt aan degene die zonder rechtsgrond presteert, en dus aan [XX] (en niet aan [YY] ). [XX] heeft de levering uit augustus 2016 conform het Vonnis teruggehaald en dat Vonnis is vernietigd door het Arrest van het hof. Een vorderingsrecht uit hoofde van onverschuldigde betaling zou dus aan [XX] toekomen, zij het dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Volgens [XX] is van een onverschuldigde prestatie door [YY] geen sprake.
6.10.
Naar het oordeel van het hof slaagt grief 2. Daarvoor is het volgende redengevend. Een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling komt [YY] niet toe, nu er door haar geen prestatie is geleverd zonder rechtsgrond. Volgens [YY] is door de vernietiging van het Vonnis, de rechtsgrond van voor het ophalen van het vlees door [XX] bij Logtering met terugwerkende kracht komen te ontvallen. Het hof volgt [YY] hierin niet. In het Vonnis is [XX] veroordeeld tot het terughalen/afvoeren van de levering van augustus 2016. Het hof heeft het Vonnis op dit punt vernietigd en de vordering van [YY] tot het terughalen van deze levering alsnog afgewezen. Het oordeel van het hof in dat Arrest is – gelet op hetgeen hiervoor onder rov. 6.8. is overwogen – onherroepelijk geworden. Hierdoor is de rechtsgrond voor het ophalen van de levering van augustus 2016 door [XX] komen te ontvallen en dus heeft [XX] onverschuldigd gepresteerd. [YY] heeft aldus geen prestatie zonder rechtsgrond geleverd. Integendeel, zij heeft door executie van het Vonnis [XX] ertoe bewogen een prestatie te leveren (te weten: het terughalen van de levering). Dat [YY] ertoe is overgegaan om een vonnis te executeren dat nog niet onherroepelijk was geworden komt voor haar rekening en risico. De vordering van [YY] is dus niet toewijsbaar.
[YY] heeft nog aangevoerd dat door het Vonnis de eigendom van de geleverde goederen berustte bij [XX] , dat zij om die reden de goederen aan [XX] heeft teruggeven en dat door vernietiging van het Vonnis door het hof de eigendom van de levering van augustus 2016 weer bij [YY] is komen te liggen. Het hof volgt [YY] hierin niet. De rechtbank heeft in het Vonnis de vordering van [YY] op [XX] tot het terughalen/afvoeren van de leveringen toegewezen, omdat de geleverde producten voor [YY] onbruikbaar zijn en de opslag daarvan kosten en nadeel voor [YY] oplevert. Van een veroordeling van [YY] tot teruglevering van de goederen aan [XX] omdat [XX] eigenaar is van de goederen is geen sprake. Het hof wijst er in dit verband nog op dat de rechtbank de vordering van [YY] tot ontbinding van de betreffende overeenkomst heeft afgewezen. Van een vordering tot teruglevering van [XX] op [YY] in verband met ongedaanmakingsverplichtingen is dus ook geen sprake.
Overige grieven en afronding
6.11.
Door het slagen grief 2 komt het hof niet toe aan de behandeling van grief 3 (het beroep op verrekening en/of opschorting) en grief 4 (omvang schadevergoeding), zodat deze grieven tevergeefs naar voren zijn gebracht.
6.12.
Met grief 5 komt [XX] op tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg omdat volgens haar [YY] veroordeeld dient te worden in de proceskosten in zowel conventie als reconventie. Nu het hof de vordering van [YY] tot levering van de drie partijen hazenvlees zal afwijzen, betekent dit dat [YY] als de in conventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld dient te worden in de proceskosten in eerste aanleg in conventie. Voor wat betreft de proceskostenveroordeling in reconventie in eerste aanleg betoogt [XX] dat [YY] als de meest in het ongelijk gestelde partij veroordeeld dient te worden in de proceskosten. Het hof gaat hierin niet mee nu partijen in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zodat de rechtbank op goede gronden de proceskosten heeft gecompenseerd. Het hof ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen en daartoe heeft [XX] ook onvoldoende naar voren gebracht.
6.13.
De slotsom is dat het hoger beroep van [XX] deels gegrond is. Dit betekent dat het bestreden vonnis deels dient te worden vernietigd en voor het overige dient te worden bekrachtigd.
6.14.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [YY] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Daarnaast zal [YY] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie in eerste aanleg.
6.15.
De kosten voor de procedure in conventie in eerste aanleg aan de zijde van [XX] zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 2.076,-
  • Salaris advocaat € 1.532,- (2 punten x tarief III)
  • Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.786,-.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [XX] zullen vastgesteld worden op:
  • appeldagvaarding € 109,44
  • griffierechten € 2.135,-
  • salaris advocaat € 3.142,- (2 punten x tarief III)
  • nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.564,44,-.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 19 april 2023 gewezen in conventie voor zover de vorderingen I en III onder 5.1 tot en met 5.3 van het dictum zijn toegewezen;
in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen I en III af;
veroordeelt [YY] in de proceskosten in conventie in eerste aanleg, en begroot deze kosten aan de zijde van [XX] op € 3.786,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [YY] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [YY] € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
bekrachtigt het vonnis van 19 april 2023 gewezen in conventie en reconventie voor het overige;
veroordeelt [YY] in de proceskosten in hoger beroep, en begroot deze kosten aan de zijde van [XX] op € 5.564,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [YY] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [YY] € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart bovenstaande proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het door [XX] in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.W.M. van den Heuvel, A.C. van Campen en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 januari 2025.
griffier rolraadsheer