ECLI:NL:GHSHE:2025:2057

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
20-002545-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake gewapende overval met geweld en bedreiging

Op 22 juli 2025 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2023. De verdachte, geboren in 1980 en thans verblijvende in P.I. Vught, was eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor een gewapende overval, gepleegd op 7 november 2021 te Ommel, gemeente Asten. De overval vond plaats in de nachtelijke uren en werd gekenmerkt door geweld en bedreiging met geweld tegen het slachtoffer, waarbij onder andere pepperspray en een stroomstootwapen werden gebruikt. De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van overtuigend bewijs, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en de verdachte opnieuw schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De straf is vastgesteld op vijf jaar gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade niet-ontvankelijk is verklaard en de materiële schade is afgewezen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002545-23
Uitspraak : 22 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-084534-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans verblijvende in P.I. Vught, Gevangenis te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte terzake van ‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden, en met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Door de raadsman is primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht om, bij een eventuele veroordeling, een soortgelijke straf als de rechtbank of een lagere straf op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met overneming, aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, zoals hierna is weergegeven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 november 2021 te Ommel, gemeente Asten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan [adres]
[adres] , een (tot op heden onbekend) geldbedrag en/of een telefoon (iPhone 12 pro) en/of een zonnebril en/of een of meer horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- pepperspray, althans een (bijtende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende) vloeistof(fen) in het gezicht van die [slachtoffer] te spuiten en/of
- die (op de grond liggende) [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam te
schoppen en/of slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer] met een stroomstootwapen/taser meermalen een stroomstoot (in de nek
en/of de buik, in elk geval het lichaam) te geven en/of
-(vervolgens) de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen en/of
- die (op de grond liggende) [slachtoffer] de woning in te sleuren en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] te
richten en/of te tonen en/of
-(met kracht) een arm om de nek van die [slachtoffer] te slaan en/of de keel van die [slachtoffer]
dicht te knijpen en/of
-(vervolgens) de armen/polsen en/of de benen van die [slachtoffer] (met duct tape en/of
een telefoonkabel) aan elkaar vast te binden en/of
- zijn, verdachtes, knie en/of voet op/tegen het hoofd van die (op zijn buik op de
grond liggende) [slachtoffer] te drukken en/of gedrukt te houden en/of
- die (op de grond liggende en/of vastgebonden) [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht
en/of op zijn lichaam te schoppen en/of slaan/stompen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: "We willen de kluis " en/of "We hebben je broer, zus
en vader, dus die kluis komt wel boven water ", althans woorden van gelijke
(dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Er moet nog meer geld zijn en een kluis. Als je dat
niet geeft dan steek ik je nu 3 keer in je rug ", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 7 november 2021 te Ommel, gemeente Asten, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan [adres] , een geldbedrag en/of een telefoon (iPhone 12 pro) en een zonnebril en horloges, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer] te spuiten en
- die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en zijn lichaam te
schoppen en slaan en
- die [slachtoffer] met een stroomstootwapen/taser meermalen een stroomstoot in de nek
en/of de buik te geven en
- vervolgens de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen en
- die op de grond liggende [slachtoffer] de woning in te sleuren en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] te richten en
- (met kracht) een arm om de nek van die [slachtoffer] te slaan en de keel van die [slachtoffer]
dicht te knijpen en
- vervolgens de armen/polsen en de benen van die [slachtoffer] met duct tape en/of
een telefoonkabel aan elkaar vast te binden en
- zijn, verdachtes, knie en voet op/tegen het hoofd van die op zijn buik op de
grond liggende [slachtoffer] te drukken en
- die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht en/of op zijn lichaam te schoppen of slaan en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “We willen de kluis” en “We hebben je broer, zus
en vader, dus die kluis komt wel boven water” en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Er moet nog meer geld zijn en een kluis. Als je dat
niet geeft dan steek ik je nu 3 keer in je rug”.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Omwille van de leesbaarheid worden hierna de bewijsoverwegingen van de rechtbank – waarmee het hof zich verenigt – cursief in dit arrest opgenomen, verbeterd voor zover het hof dat aangewezen acht en daarna aangevuld met nieuwe overwegingen.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de in de bewijsbijlage gebezigde bewijsmiddelen die in onderling verband en samenhang dienen te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel is dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van de verweren van de raadsman overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
A.
Alibiverweer en alternatief scenario
Het verweer van verdachte strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde rust, kort gezegd, op twee pijlers:
1. Verdachte was niet op de plaats delict (alibiverweer);
2. Het aangetroffen DNA van verdachte is - gegeven dat alibi - op andere wijze op de broek van aangever gekomen. Blijkens de verklaring van verdachte is secundaire overdracht een aannemelijk - alternatief - scenario.
De rechtbank zal deze verweren hieronder bespreken.
1. Het alibi
Verdachte heeft in een schrijven van 27 juli 2023 verklaard dat hij niet op de plaats delict is geweest. Verdachte was, volgens die verklaring, in de nacht van 6 op 7 november 2021 bij zijn vriendin [getuige] (verder te noemen: [getuige] ). Ter staving van dit alibiverweer heeft de verdediging gewezen op het verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris van 5 juli 2023 waarin zij de aanwezigheid van verdachte bij haar tijdens die nacht heeft bevestigd. Uit die verklaring volgt dat de aanwezigheid van verdachte noodzakelijk was omdat [getuige] vanwege operaties gemiddeld om de twee á drie uur zware pijnstillende medicatie moest nemen. Verdachte moest haar daarmee helpen aangezien [getuige] niet kon lopen. Het werd onverantwoord geacht dat zij `s nachts alleen met haar, destijds tienjarige, zoontje thuis zou zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [getuige] met de nodige voorzichtigheid dient te worden beschouwd. [getuige] heeft er immers belang bij om haar partner uit de wind te houden. Aanwijzingen in die richting vindt de rechtbank in het tapgesprek tussen [getuige] en haar zoon [betrokkene 1] kort na de aanhouding van verdachte op 31 mei 2022. In dat tapgesprek wordt door [betrokkene 1] gesproken over personen die naar aanleiding van de getoonde beelden van de overval in het programma `Opsporing Verzocht' de betrokkenheid van verdachte vermoeden. [getuige] zegt naar aanleiding daarvan tegen haar zoon: “Het kan ook zijn dat [verdachte] gewoon hier bij mij was'. Bij de rechter-commissaris heeft zij hierover verklaard dat zij zich op deze — voorzichtige — manier heeft uitgedrukt omdat zij eerst wilde uitzoeken of verdachte daadwerkelijk bij haar was. Niet valt in te zien waarom [getuige] zich — nota bene ten overstaan van haar zoon — op een dergelijke voorzichtige wijze zou uitdrukken. Temeer nu verdachte die periode mantelzorger was voor [getuige] en daar dus veel verbleef. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn als verdachte — ondanks de hulp die zij nodig had — [getuige] vaker in de nacht verliet en dat dus moest worden nagedacht om welke nacht het nu precies ging. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de telefoon van verdachte op 6 november 2021 is uitgepeild in Den Haag
om 0 l:45 uur. Ter terechtzitting van 29 augustus 2023 heeft verdachte daarover verklaard dat hij [getuige] in die periode slechts die ene nacht op 6 november 2021 voor enkele uurtjes heeft verlaten. Dat was omdat [medeverdachte] hem nodig had vanwege een spoedgeval met diens familie en zelf geen rijbewijs heeft, aldus verdachte. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het dus toch mogelijk was om [getuige] in de
periode rond het tenlastegélegde `s-nachts enige uren te verlaten. Dit staat in schril
contrast tot de stellige bewering van verdachte eerder alsmede de verklaring van getuige [getuige] dat verdachte in die periode steeds bij haar moest zijn omdat zij medische verzorging nodig had.
Uit de mastgegevens in het dossier volgt dat de telefoon van verdachte op 7 november 2021 om 00:33 uur uitpeilde in de omgeving van Drunen (de woonplaats van [getuige] ). Blijkens Google Maps is het van Drunen naar Ommel ongeveer een uur met de auto. De overval vond plaats omstreeks 02:45 uur. Daarmee is van een sluitend alibi in die nacht geen sprake, terwijl de reden waarom verdachte bij [getuige] moest zijn — zoals hiervoor overwogen — klaarblijkelijk geen dwingende was. Daarbij komt dat de rechtbank het opmerkelijk vindt dat verdachte op de zitting van 29 augustus 2023, geconfronteerd met zijn afwezigheid in de nacht van 6 november 2021, zonder aarzeling de reden van die afwezigheid kan benoemen (spoedgeval in de familie van [medeverdachte] ), terwijl hij zelf pas op 27 juli 2023 over zijn alibi heeft verklaard dat ziet op de overval een nacht later. Niet valt in te zien waarom verdachte gegeven de aard en de ernst van de beschuldiging en waarvoor hij in detentie zat, over zijn alibi niet in een eerder stadium zelf een verklaring heeft afgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte inhoudende dat hij ten tijde van de overval in de woning van [getuige] in Drunen was
niet geloofwaardig. Die verklaring bevrijdt hem aldus niet van het tenlastegelegde.
2. Het alternatief scenario
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich tijdens het verhoor van de politie op 31 mei 2022 en ook bij het verhoor door de rechter-commissaris op 3 juni 2022 op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Tijdens diens verhoor in raadkamer op 15 juni 2022 heeft verdachte zich aangesloten bij de door de raadsman geopperde (theoretische) mogelijkheid dat het DNA van verdachte op andere wijze dan door directe overdracht op de broek van het slachtoffer terecht is gekomen. Van enige concrete en verifieerbare verklaring van de zijde van verdachte was echter geen sprake. Tijdens
de terechtzitting van 13 september 2022 volgde evenmin een concrete verklaring.
Verdachte herhaalde slechts de bewoordingen van zijn raadsman dat het gebruikelijk is dat in zijn sociale kring ‘spullen’ worden uitgeleend. Tijdens de terechtzitting van 23 november 2022 heeft verdachte verklaard dat hij inziet hoe ernstig het kan zijn als je ‘spullen’ uitleent aan anderen. Eerst op de terechtzitting van 10 mei 2023 heeft verdachte verklaard dat er over en weer `spullen' tussen hem en [medeverdachte] werden uitgeleend. Het zou dan gaan om persoonlijke spullen zoals handschoenen, mutsen, vesten en dergelijke. Sommige spullen, waaronder kleding, liggen al jaren bij de ander, aldus verdachte.
Aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario doet afbreuk dat verdachte pas in een laat stadium met dat scenario is gekomen. Aanvankelijk betrof dat scenario een volledig theoretische mogelijkheid, maar naarmate de tijd vorderde werd de verklaring van verdachte over dat scenario ietwat minder algemeen. Echter ook toen bleef een duidelijke en concrete verklaring over de aard van het uitgeleende, het tijdstip van uitlenen en de lener uit.
Eerst bij schrijven van 27 juli 2023 heeft verdachte aangegeven dat hij voorafgaand
aan 7 november 2021 handschoenen heeft uitgeleend. Aan wie, dat wilde verdachte
echter niet zeggen. Op de terechtzitting van 29 augustus 2023 heeft verdachte in soortgelijke algemene bewoordingen verklaard en aangegeven dat het om stoffen sporthandschoenen ging.
De rechtbank ziet niet in waarom verdachte niet in een eerder stadium heeft verklaard dat hij voorafgaand aan 7 november 2021 stoffen sporthandschoenen heeft uitgeleend, hetgeen nader onderzoek — en derhalve verificatie of falsificatie van zijn verklaring — wellicht mogelijk had gemaakt. Indien [medeverdachte] de lener was, hetgeen verdachte lijkt te impliceren — maar ook hier is de verklaring van verdachte mistig — wekt het bevreemding waarom verdachte na de bekennende verklaring van [medeverdachte] op 27 februari 2023 geen opening van zaken heeft geven. Bovendien heeft [medeverdachte] niets verklaard over het gegeven dat hij handshoenen van verdachte had geleend, hetgeen — indien dat waar zou zijn — gelet op de uiteindelijke procespositie van [medeverdachte] en de vriendschappelijke band voor de hand zou hebben gelegen.
Ten tweede doet aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste
scenario af dat dat scenario niet strookt met overige bewijsmiddelen uit het dossier,
die in onderling verband en samenhang dienen te worden beschouwd. De rechtbank
zal dat bewijs, dat is opgenomen in de bewijsbijlage, hieronder bespreken.
a. De telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte]
Uit de opgevraagde historische gegevens van de telefoon van verdachte en [medeverdachte] volgt dat er voor de overval in de nacht van 6 op 7 november 2021 meermaals contact was tussen hun beider telefoons. Het laatste telefonische contact voorafgaand aan de overval vond plaats op 7 november 2021 om 00:33 uur. Vervolgens was er gedurende de rest van de nacht geen contact tussen de telefoons. Pas eerst vroeg in de ochtend en in de loop van 7 november 2021 was er weer contact. Dit is in het bijzonder redengevend nu de overval in de nacht van 7 november 2021 heeft plaatsgevonden en het DNA van beide verdachten op de kleren van het slachtoffer is aangetroffen. In dat licht is het verweer van de verdediging dat het niet ongebruikelijk was dat verdachte en [medeverdachte] in de nacht en vroeg in de ochtend contact hadden van weinig gewicht, nog daargelaten dat dat uit niets blijkt anders dan uit de verklaring van verdachte. Hierdoor is dat derhalve ook niet komen vast te staan.
b. Het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] op 29 maart 2022
Op 28 en 29 maart 2022 is er in opsporingsprogramma's op de televisie te weten `Bureau Brabant' en `Opsporing Verzocht' aandacht besteed aan de overval waarbij onder meer de bewakingsbeelden van de overval zijn getoond. Op de website van de politie is te lezen dat Bureau Brabant elke maandag vanaf 18:15 wordt uitgezonden en daarna tot en met de dinsdagmiddag elk uur wordt herhaald. Opsporing Verzocht was op 29 maart 2022 om ongeveer 20:30 te zien.
Op 29 maart 2022 om 11:17 uur, en dus na de uitzending van Bureau
Brabant en vóór de uitzending van Opsporing Verzocht, is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en verdachte opgenomen. Uit dat afgeluisterde gesprek, dat voor het bewijs is gebezigd, volgt dat [medeverdachte] het belangrijk vindt dat verdachte die avond een tv-programma kijkt, wordt er gesproken over het al dan niet wegdoen van spullen waar verdachte bevestigend op reageert en merkt [medeverdachte] op dat ‘wij moeten opletten, want ze zijn dichtbij’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het — nu [medeverdachte] zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde heeft toegegeven — niet anders zijn dan dat dit gesprek gaat over de televisie-uitzendingen in relatie tot het tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard zich te kunnen herinneren dat dit gesprek ging over een lading kleren uit een outlet die verdachte vanuit Duitsland zou ontvangen. Aan die uitleg hecht de rechtbank evenwel geen geloof. Op de eerste plaats is verdachte pas laat met die verklaring gekomen maar ook heeft hij die verklaring desgevraagd niet in een meer verduidelijkende context willen plaatsen. Verdere vragen van de rechtbank daarover heeft verdachte immers niet willen beantwoorden. Bovendien wordt in dat telefoongesprek niet over kleren gesproken, hetgeen voor de hand ligt indien het gesprek daar over zou gaan. De inhoud van het telefoongesprek doet juist vermoeden dat hetgeen daarin besproken wordt niet voor andermans oren bestemd is. Dit leidt de rechtbank af uit het gegeven dat veel zinnen niet worden afgemaakt, vaak wordt gesproken over `weet je', er weinig concrete zaken worden benoemd en in plaats daarvan meestal over die, dat, wat, iets en dergelijke wordt gesproken.
c. Het tapgesprek tussen [getuige] en haar zoon
Dit gesprek tussen de vriendin van verdachte en haar zoon [betrokkene 1] is kort
na de aanhouding van verdachte op 31 mei 2022 gevoerd en door de politie afgeluisterd. Uit dit gesprek kan worden afgeleid dat er verschillende personen zijn die aan verdachte moesten denken toen zij de beelden van de overval zagen op de televisie. Volgens de raadsman wordt er door de betreffende personen slechts gespeculeerd over de identiteit van de daders, maar naar het oordeel van de rechtbank komt hieraan - in het licht van het overige bewijs - betekenis toe.
e. Het tapgesprek tussen de vriendin van [medeverdachte] en zijn zus
De vriendin van [medeverdachte] , [betrokkene 2] , werd op 9 april 2022 — twee dagen na diens aanhouding — gebeld door zijn zus. Zij vroeg aan [betrokkene 2] : ‘Waar is [verdachte] , die Marokkaan dan?’ [betrokkene 2] antwoordde dat die 'nog los is', dat ze hem heeft gesproken en dat het tijd wordt dat die wat regelt. Ook aan dit gesprek kent de rechtbank in het licht van het overige bewijs gewicht toe. Verdachte heeft ter terechtzitting namelijk verklaard dat het klopt dat hij die dag bij [betrokkene 2] is geweest. Bovendien heeft verdachte als voornaam [verdachte] en heeft hij onder andere de Marokkaanse nationaliteit. De gekozen bewoordingen wekken bevreemding nu er klaarblijkelijk reden is aan te nemen dat verdachte op enig moment zal worden vastgezet en dat daarom alvast voorbereidingen moeten worden getroffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde dient te worden gesteld.
Het hof neemt deze overwegingen over. Hetgeen de raadsman daaromtrent in hoger beroep nog heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
In hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte onmogelijk de dader kan zijn omdat hij een afwijkend postuur dan wel een afwijkende lengte heeft in vergelijking met de daders die op de camerabeelden zijn te zien van de camera bij de ingang van het chalet van het slachtoffer.
Door de rechtbank is overwogen dat de verdachte niet zozeer qua lengte en postuur zou passen bij twee daders die te zien zijn op de beelden (in het dossier omschreven als dader 1 en dader 2) maar dat hij wel zou kunnen passen bij de persoon die te zien is op de beelden met een camouflagejas aan (dader 3). De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat hij degene is die op de beelden is te zien met een camouflagejas aan, heeft de rechtbank ter zijde geschoven.
Om deze reden heeft de verdediging verzocht onderzoek te laten doen naar de lengte van deze persoon met de camouflagejas. Immers, indien de lengte van deze persoon niet overeenkomt met die van de verdachte, en hij zoals de rechtbank heeft overwogen niet past bij de lengte en postuur van de andere twee daders, kan de verdachte onmogelijk de dader zijn.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2022 blijkt dat de politie de verdachte heeft gemeten en een postuurfoto heeft gemaakt (p. 276 van het procesdossier). Volgens de meting van de politie zou de verdachte 172,5 cm zijn. Volgens de verdachte is hij met schoenen aan gemeten maar of de verdachte toen schoenen droeg of niet (en zo ja, wat voor soort schoenen) blijkt niet uit het proces-verbaal van bevindingen.
Door het NFI is een rapport uitgebracht “Lengtebepaling van een persoon aan de hand van videobeelden naar aanleiding van een incident te Ommel op 7 november 2021” d.d. 3 februari 2025 door ing. [naam] .
In de NFI-rapportage d.d. 3 februari 2025 heeft de deskundige gesteld dat de beste schatter voor de lengte van de persoon met de camouflagejas 180 cm is. Echter, bij een 95%-kansinterval berekening zouden de grenzen tussen de 173 cm en 186 cm liggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de deskundige Vrijdag gehoord omtrent zijn bevindingen. De deskundige heeft verklaard dat een 95%-kansinterval berekening inhoudt dat in 95% van de gevallen de daadwerkelijke lengte van de persoon binnen het kansinterval valt. Hoe meer een persoon buiten dit kansinterval valt, hoe kleiner de kans dat diegene de persoon op de camerabeelden is. De deskundige heeft tevens verklaard dat, na intercollegiaal overleg met een NFI-deskundige statistiek, is geconcludeerd dat dit onderzoek voor de weging van de hypothesen H1: verdachte is de persoon in de camouflagejas versus H2: een willekeurig ander persoon is de persoon in de camouflagejas weinig tot geen bewijskracht oplevert. De likelihood ratio (LR) zou volgens de deskundige een waarde van 1 opleveren.
Het hof constateert, met de deskundige Vrijdag, dat het onderzoek van het NFI zich niet leent, noch om de verdachte uit te sluiten, noch om de verdachte in te sluiten waar het gaat om de vraag of hij de dader met de camouflagejas zoals te zien op de beelden kan zijn geweest. Voorts heeft de deskundige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de camerapositie een vertekenend beeld geeft van het postuur van de persoon met de camouflagejas (te smal ten opzichte van de werkelijkheid). Dit geldt eveneens voor de andere twee daders. Ook van deze personen is het postuur te smal weergegeven op de beelden.
Voor de stelling van de verdediging dat het onmogelijk is dat de verdachte dader is van het ten laste gelegde omdat hij niet past qua postuur en lengte bij de posturen en lengte van zowel de dader met de camouflagejas, als van de andere twee daders, is derhalve onvoldoende onderbouwing te vinden. Het hof kan hieraan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekennen.
Voor een tegenonderzoek door een andere deskundige, zoals de raadsman voorwaardelijk heeft verzocht, ziet het hof geen aanleiding. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd. De deskundige is ter terechtzitting uitgebreid gehoord en de raadsman heeft de deskundige bevraagd. Ook gelet op hetgeen door de deskundige is opgemerkt omtrent de bewijskracht van het onderzoek, zal het hof niet overgaan tot het opnieuw benoemen van een deskundige.
Met betrekking tot het in hoger beroep gevoerde verweer dat het DNA-spoor dat is aangetroffen van de verdachte op de broek van het slachtoffer daar terecht is gekomen via het geven van handschoenen aan de medeverdachte [medeverdachte] , overweegt het hof als volgt.
Uit de NFI-rapportage van 28 januari 2022 volgt dat de bemonstering met kenmerk AANT1611NL#06 is genomen aan de buitenzijde van de rechterbroekspijp, tussen knie en enkel van de broek van het slachtoffer. Deze bemonstering werd genomen nadat de tape werd verwijderd welke gebruikt zou zijn om het slachtoffer vast te binden (p. 182 van het procesdossier). Er werd een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen. Dit mengprofiel is op 11 mei 2022 vergeleken met onder andere het DNA van de verdachte. Het NFI heeft geconcludeerd dat het aangetroffen DNA-mengprofiel ongeveer 200 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en van de verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en één willekeurig onbekende persoon. In verbale bewoordingen betekent dit dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en van de verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en een willekeurig onbekend persoon.
Het hof stelt vast dat het aangetroffen DNA-mengprofiel met kenmerk AANT1611NL#06 een daderspoor betreft, omdat dit is aangetroffen onder het tape op de broek van het slachtoffer. [medeverdachte] heeft op 27 februari 2023 namelijk verklaard (evenals het slachtoffer) dat het slachtoffer onder andere bij de benen naar binnen is getrokken en dat hij aan de benen is vastgebonden met duct tape. Verder concludeert het hof op basis van voorgaande en met inachtneming van de rest van het strafdossier dat verdachte donor is geweest van een deel van het DNA in het aangetroffen mengprofiel afkomstig van de broek van het slachtoffer.
Het hof stelt voorop dat er in deze zaak alleen DNA-onderzoek op bronniveau is uitgevoerd en niet op activiteitenniveau. Bij een dergelijk onderzoek betrekt de deskundige verschillende kansen met betrekking tot overdracht, persistentie, achtergrond en detectie van het DNA-materiaal bij zijn onderzoek. Mogelijke conclusies over de handelingen die hebben geleid tot het aangetroffen sporenbeeld kunnen op basis van enkel een onderzoek op bronniveau niet getrokken worden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij handschoenen aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven omdat die scooter reed en het koud was. Hij zou de handschoenen enkele dagen na de verjaardag van zijn vriendin op [datum] hebben gegeven aan [medeverdachte] , hetgeen inhoudt dat hij de handschoenen eind oktober/begin november, derhalve dagen voor de overval op 7 november 2021 zou hebben gegeven. Het betroffen zwarte strakke handschoenen van stof.
Het hof acht de stelling van de verdediging dat het aangetroffen DNA-spoor van de verdachte op de broek van het slachtoffer is gekomen via overdracht van DNA door de aan [medeverdachte] gegeven handschoenen niet aannemelijk geworden.
Verdachte heeft wisselend verklaard over het uitlenen dan wel geven van handschoenen aan [medeverdachte] dan wel aan iemand anders. [medeverdachte] zelf heeft nimmer verklaard dat hij handschoenen van de verdachte heeft gekregen en deze heeft gedragen ten tijde van het ten laste gelegde. Het hof stelt voorts vast dat op de andere broekspijp van de broek van het slachtoffer DNA- materiaal is aangetroffen van de medeverdachte [medeverdachte] . Alles bij elkaar genomen acht het hof niet aannemelijk geworden dat via secundaire overdracht een DNA-spoor op de broek van het slachtoffer terecht is gekomen.
Het hof gaat er derhalve vanuit dat het DNA-spoor daar terecht is gekomen doordat de verdachte het ten laste gelegde, samen met [medeverdachte] en nog een andere dader, heeft medegepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft geen straftoemetingsverweer gevoerd maar heeft wel verzocht om bij een eventuele veroordeling, in ieder geval geen zwaardere straf op te leggen dan de rechtbank, en niet de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal. De rechtbank zou de relevante factoren zorgvuldig hebben gewogen bij de veroordeling. Tevens heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het feit dat de zaak in hoger beroep lang heeft geduurd omdat het lang duurde voordat het aanvullende onderzoek door het NFI kon worden uitgevoerd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een gewelddadige overval op het slachtoffer [slachtoffer] toen deze thuiskwam bij zijn chalet op het [vakantiepark] . Daarbij weegt het hof mee dat de overval heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren, dat er sprake is van medeplegen, dat de verdachten zich hadden vermomd, dat het slachtoffer is vastgebonden en dat flink lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard tot op de dag van vandaag nog de psychische gevolgen van de overval te ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten afpersing. Dit betreffen echter oude feiten.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij de officiële mantelzorger voor zijn vriendin was voor zijn detentie en na zijn detentie deze rol graag weer op zich neemt. Tevens zou hij zorg dragen voor het minderjarige zoontje van zijn vriendin en deze zien als zijn eigen zoon.
Alles afwegende acht het hof, met de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf vijf jaren met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Voor oplegging van de straf zoals door de advocaat-generaal gevorderd acht het hof geen termen aanwezig.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 19.520,28. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.520,28, bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade en € 8.520,28 aan materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat van de benadeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat op grond van de voorschotregeling via het CJIB het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 13.520,28 is voorgeschoten. Reden waarom de advocaat van de benadeelde in hoger beroep de eis heeft verminderd tot het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zijnde € 4.000,- aan immateriële schade en € 1.521,21 aan materiële schade.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de rechtbank ten aanzien van twee van de gevorderde posten – te weten ten aanzien van de vordering van de gestolen horloges en ten aanzien van de immateriële schade – de benadeelde partij om begrijpelijke redenen een lager bedrag heeft toegekend. De gevorderde schade ten aanzien van de horloges zou onvoldoende zijn onderbouwd en de benadeelde partij heeft dit in hoger beroep niet nader toegelicht. Het is onvoldoende duidelijk wat de precieze waarde was van de gestolen horloges, gezien aangever heeft verklaard dat deze horloges nep waren en dat sommige horloges kapot waren. Ten aanzien van de immateriële schade zou volgens de raadsman een vergoeding van € 5000,- billijk zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Op 7 november 2021 heeft de verdachte zich tezamen met twee anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval, die heeft plaatsgevonden voor en daarna in de woning van de benadeelde. De benadeelde is geschopt en geslagen tegen zijn hoofd en lichaam, waardoor hij lichamelijk letsel heeft opgelopen (aangezichtsletsel, contusie hoofd), waarvoor hij in ziekenhuis is opgenomen. Uit het door de benadeelde in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht blijkt dat de overval voor hem ook psychische gevolgen heeft gehad en dat de benadeelde zich niet meer veilig voelt en nog immer angst heeft. De benadeelde is hiervoor in de periode van december 2023 tot en met mei 2024 ook onder behandeling geweest van een psycholoog. Daarnaast zijn door de overvallers de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen gestolen. Het hof is van oordeel dat aan de benadeelde aldus rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit tot de hierna te noemen bedragen.
De immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde, zoals hier aan de orde, lichamelijk letsel heeft opgelopen en is aangetast in de persoon op andere wijze. Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, naar objectieve maatstaven vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Uit het vorenstaande blijkt dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde feit pijn heeft geleden en letsel heeft opgelopen en psychische klachten heeft ondervonden. Het hof acht het aannemelijk dat de overval een zeer traumatische ervaring voor de benadeelde is geweest en dat de benadeelde hiervan lange tijd last heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Door de verdediging is dit ook niet betwist.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof, in navolging van de rechtbank de immateriële schade, naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,-.
Op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens kan het hof niet vaststellen in hoeverre de psychische klachten tot een hogere schadevergoeding zouden moeten leiden. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering van € 4.000 (het gevorderde in hoger beroep) niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De materiële schade
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde als gevolg van de overval materiële schade heeft geleden tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 8.520,28. De overwegingen van de rechtbank ter zake dienen als hier herhaald en ingevoegd te worden beschouwd. Het niet toegewezen gedeelte van de vordering van € 1.521,21 (het gevorderde in hoger beroep) is ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. De vordering zal worden afgewezen.
In het vorenstaande ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

bepaalt dat de vordering ter zake van immateriële schade niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering ter zake de materiële schade af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang en A.C. Klop, M.Sc., griffiers,
en op 22 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.