II.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vier tenlastegelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden. De advocaat-generaal meent dat de bewijsconstructie van de rechtbank ten aanzien van feit 3 en 4 gevolgd kan worden. Ten aanzien van 2 voert de advocaat-generaal aan dat er voldoende bewijs is en dat er wel degelijk sprake is van schakelbewijs, gezien het herkenbare en gelijksoortige patroon in de handelingen van verdachte bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . Er zou sprake zijn van een door de verdachte gebruikte modus operandi die in de zaken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op essentiële punten overeenkomt.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte voor alle vier tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Daaraan heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat de verklaringen van de aangeefsters niet betrouwbaar zijn en dat er – naast deze verklaringen – onvoldoende steunbewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. De verklaringen van de twee aangeefsters zouden op essentiële punten niet overeenkomen, waardoor er geen gebruik kan worden gemaakt van hun verklaringen als schakelbewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte ontkent dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. Het hof zal om deze reden allereerst per aangeefster beoordelen of haar verklaring betrouwbaar is en of deze gebruikt kan worden voor het bewijs. Vervolgens zal het hof per aangeefster
beoordelen of de verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof overweegt, met de rechtbank, dat in het Nederlands strafprocesrecht de regel geldt dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien wordt een verklaring van deze getuige over de strafbare seksuele handeling vaak pas enige tijd later afgenomen. In dergelijke gevallen is meestal objectief technisch bewijs, zoals het DNA-materiaal van een verdachte al verdwenen.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342,
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts geldt voor de gehele
tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één
enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste
gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele
handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt
door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien
mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het
Het hof kiest ervoor de feiten niet te beoordelen in de volgorde zoals ten laste is
gelegd, maar zal hierna eerst ingaan op de feiten met betrekking tot [slachtoffer 2] (feiten 3 en 4) en
vervolgens het feit dat betrekking heeft op [slachtoffer 1] (feit 2).
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
Allereerst zal het hof beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is. Met de rechtbank stelt het hof vast dat uit het procesdossier is gebleken dat [slachtoffer 2] een belaste voorgeschiedenis heeft. Het enkele feit dat sprake is van een belaste voorgeschiedenis, maakt de verklaring van [slachtoffer 2] op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Wel is hierom extra behoedzaamheid geboden bij de beoordeling van haar verklaring.
Door de verdediging zijn in hoger beroep vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] en over haar motief om belastend te verklaren over de verdachte. Het hof heeft, net als de rechtbank, in het dossier geen concrete aanwijzingen aangetroffen waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] er enig belang bij heeft om in strijd met de waarheid te verklaren.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij van mening is dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verklaringen met elkaar zouden hebben afgestemd. [slachtoffer 2] is door de raadsheer-commissaris gehoord en zij heeft verklaard dat zij voor de terechtzitting in eerste aanleg geen contact heeft gehad met [slachtoffer 1] . Pas op de terechtzitting in eerste aanleg kwam zij erachter dat er nog een ander slachtoffer was die aangifte had gedaan van seksueel misbruik tegen de verdachte en dat diegene [slachtoffer 1] was.[slachtoffer 1] heeft bij de raadsheer-commissaris hetzelfde verklaard, namelijk dat zij pas vlak voor de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg hoorde dat [slachtoffer 2] ook aangifte had gedaan.Het hof vindt deze verklaringen hierover aannemelijk.
De verklaring van [slachtoffer 2] is voldoende concreet en bevat geen tegenstrijdigheden. [slachtoffer 2] heeft concreet kunnen aangeven wanneer het misbruik begonnen is, waar het heeft plaatsgevonden en welke ontuchtige handelingen de verdachte zou hebben gepleegd.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. In het dossier bevinden zich Whatsapp-conversaties tussen de verdachte en [slachtoffer 2] waaruit blijkt dat er ’s avonds – nadat de moeder van [slachtoffer 2] zou slapen – ontmoetingen zouden zijnen deze berichten zijn naar het oordeel van het hof ook seksueel getint.
Zowel de politie als de opa en de docent van [slachtoffer 2] hebben waargenomen dat [slachtoffer 2] in paniek was op het moment dat zij van huis was weggelopen op 15 februari 2023 en zij heeft toen gelijk (consistent) verklaard over het seksueel misbruik door de verdachte. Deze gemoedstoestand van [slachtoffer 2] kort na het weglopen biedt tevens steun aan haar verklaringen omtrent het misbruik.
De verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij weleens naar de slaapkamer van [slachtoffer 2] ging als iedereen beneden was.
Uit het voorgaande, zulks in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat er naar het oordeel van het hof voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Het hof acht bewezen dat de handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging onder de feiten 3 en 4 hebben plaatsgevonden gedurende de ten laste gelegde periode.
Ten aanzien van de periode overweegt het hof dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen voor het eerst plaatsvonden in het chalet in Bergen op Zoom en deze na de verhuizing naar [adres 2] in 2020nog twee jaar zijn doorgegaan. Op 15 februari 2023 is zij van huis weggelopen, waarna het misbruik is gestopt. Het hof acht de ten laste gelegde periode dan ook bewezen.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de onder 3 en 4
tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
Ook ten aanzien van [slachtoffer 1] geldt dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis. Zoals het hof ten aanzien van [slachtoffer 2] al heeft overwogen, maakt een belaste voorgeschiedenis op zichzelf nog niet dat de verklaring onbetrouwbaar moet worden geacht. Wel zal het hof haar verklaring hierdoor met extra behoedzaamheid beoordelen.
De verdediging heeft ook ten aanzien van [slachtoffer 1] aangevoerd dat haar verklaringen niet betrouwbaar zijn en dat zij een motief heeft om belastend te verklaren over de verdachte. Zo zou zij al jaren negatieve verhalen horen over haar vader, zou er al eerder zijn geopperd dat zij zou zijn misbruikt door haar vader. Zoals ook hierboven aangegeven ten aanzien van de betrouwbaarheid van [slachtoffer 2] , heeft de verdachte verklaard dat hij denkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen met elkaar hebben afgestemd. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, ziet het daar geen enkele aanwijzing voor in het dossier noch in het verhandelde ter terechtzitting. Bovendien heeft [slachtoffer 1] in augustus 2022 zelf contact opgenomen met de politie om aangifte te doen tegen de verdachte, nadat zij bij een hulpverleningsgesprek aan haar moeder had verteld dat zij was misbruikt door haar vader.Op dat moment had [slachtoffer 2] nog geen aangifte gedaan tegen de verdachte.
Het hof heeft ook ten aanzien van [slachtoffer 1] geen concrete aanwijzingen aangetroffen in het procesdossier dat zij enig belang zou hebben om haar verklaring over de verdachte te verzinnen.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat [slachtoffer 1] specifiek verklaart over de aard van de handelingen, de frequentie daarvan en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Zij brengt duidelijk naar voren dat zij niet door verdachte is gepenetreerd, waardoor ook vastgesteld kan worden dat zij de aard en de ernst van de handelingen niet overdrijft. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
Het hof stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het misbruik is begonnen toen zij klysma’s kreeg van de verdachte. Het feit dat zij klysma’s kreeg in de tenlastegelegde periode wordt bevestigd door de medische gegevens in het procesdossier.
Voorts is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] steun vinden in de verklaringen van [slachtoffer 2] . De twee slachtoffers hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij zijn misbruikt door de verdachte. In hun verklaringen zijn overeenkomsten te vinden in onder andere de gezinssituatie, het feit dat het misbruik ’s avonds plaatsvond en het soort ontuchtige handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd. Zowel [slachtoffer 1]als [slachtoffer 2]hebben verklaard dat het misbruik gebeurde als zij in bed lagen en dat zij lagen te slapen wanneer de verdachte in hun slaapkamer kwam en aan hun vagina zat. De wijze van misbruik vindt tevens steun in de verklaring van Aisha Verachtert die heeft verklaard dat zij een keer op de bank in slaap was gevallen in het bijzijn van de verdachte en dat zij wakker werd omdat hij zijn hand tussen haar benen had gestopt.Beide aangeefsters hebben ook verklaard dat het begon met betasten van de vagina en dat zij later de verdachte ook moesten aftrekken.
Tevens is er steun te vinden in de andere bewijsmiddelen ten aanzien van de wijze van het misbruik. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij werd misbruikt door de verdachte nadat haar stiefmoeder, [betrokkene 1] , naar bed was gegaan.Uit de Whatsapp-conversaties tussen [slachtoffer 2] en de verdachte blijkt ook dat de verdachte bij [slachtoffer 2] navroeg of haar moeder (te weten, [betrokkene 1] ) al naar bed was gegaan en dat het misbruik daarna plaatsvond. Ook is er steun te vinden in de zin van omgangsvormen. Zo heeft [slachtoffer 1] op 9 april 2023 verklaard dat zij zich ongemakkelijk voelde bij het feit dat de verdachte vaak billenkoek gaf, op de blote billen van de kinderen van het gezin.Uit de Whatsapp-conversaties blijkt dat de verdachte vaker sprak over billenkoek en dat dit een normale gang van zaken was in het gezin.
Uit het voorgaande, zulks in onderlinge samenhang bezien, volgt dat er naar het oordeel van het hof voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 1] . Het hof acht bewezen dat de handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging onder de feit 2 hebben plaatsgevonden en dat verdachte met [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Ten aanzien van de periode overweegt het hof dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij vanaf haar 7e/8e jaar is misbruikt en dat het misbruik is gestopt toen het contact met haar vader werd verbroken in 2019.
[slachtoffer 1] is geboren op [geboortedag 2] 2005en is derhalve in (augustus) 2012 zeven jaar oud. Het misbruik zou hebben plaatsgevonden op de camping in Bergen op Zoom en [slachtoffer 1] zou nooit in de woning van de verdachte in Poortvliet zijn geweest.
Uit het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de tijdslijn leidt het hof af dat de verdachte in 2012 is verhuisd naar Bergen op Zoom.Voorts leidt het hof uit de tijdslijn af dat verdachte met [betrokkene 1] en haar dochters [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] volgens de GBA-gegevens op 4 november 2020 naar [adres 2] zijn verhuisd.
De tenlastegelegde ontuchtige handelingen vallen, gezien het bovenstaande, binnen de tenlastegelegde periode. Het hof acht de tenlastegelegde periode derhalve bewezen.
Het hof acht de tenlastegelegde feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ontucht plegen met zijn stiefkind, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen voor alle vier tenlastegelegde feiten en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar zal opleggen, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat het hof, bij een eventuele veroordeling, de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen. De voorlopige hechtenis van de verdachte is sinds 18 februari 2025 geschorst en hij heeft werk gevonden waarmee hij probeert zijn schulden af te betalen. De raadsman verzoekt derhalve om een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn dochter en zijn stiefdochter. Ten aanzien van de stiefdochter bestonden die mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De seksuele handelingen hebben bij beide slachtoffers meermalen en gedurende een langere periode plaatsgevonden. [slachtoffer 1] was zeven jaar oud toen het seksueel misbruik begon en [slachtoffer 2] was twaalf jaar oud. Zij zullen allebei moeten leven met het feit dat hun eerste seksuele ervaring met hun (stief)vader is geweest. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is er ook sprake van de strafverzwarende grond zoals neergelegd in artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, gezien [slachtoffer 2] deel uitmaakte van het gezin van verdachte en zij door verdachte werd verzorgd en opgevoed. Door zo te handelen heeft verdachte zijn eigen behoeften voorop gesteld en geen aandacht gehad voor de zorg die zijn kwetsbare dochter en stiefdochter nodig hadden en de schade die zijn gedrag heeft veroorzaakt voor hun (seksuele) ontwikkeling. Verdachte heeft daarmee in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zij in hem als (stief)vader mocht stellen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als deze gedurende lange
tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is dit het geval. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het kader van het spreekrecht blijkt dat zij beiden nog veel last ondervinden door het handelen van de verdachte. Op zitting is tevens gebleken dat dit besef er bij verdachte niet is. Hij heeft geen enkele blijk gegeven van inzicht in de ernst van de feiten. Het hof rekent verdachte dit alles ernstig aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 juli 2023, het rapport van 20 oktober 2023 van psychiater [psychiater] en het rapport van 25 oktober
2023 van psycholoog [psycholoog], alsmede het voortgangsrapport van de reclassering van 3 juli 2025. Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat een parafiele of pedofiele stoornis bij verdachte niet kan worden vastgesteld, maar dat deze ook niet geheel kunnen worden uitgesloten. Wel was er ten tijde van het delict sprake van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Uit het voortgangsverslag blijkt dat de verdachte meewerkt aan de bijzondere voorwaarden maar dat hij tijdens de behandel- en meldplichtgesprekken weigert vragen in het kader van seksualiteit te beantwoorden.
Het betreft in deze zaak drie ernstige feiten die naar oordeel van het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen. Het hof zal afwijken van de door de advocaat-generaal gevorderde straf omdat het hof de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden waarbij de in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte
Ter terechtzitting van het hof van 11 februari 2025 is de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 18 februari 2025 geschorst tot de datum van de uitspraak van heden. Het hof acht termen aanwezig om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden op te heffen.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair betoogd dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het hof de vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren. Ten aanzien van [slachtoffer 1] blijkt bovendien onvoldoende van de predispositie en in hoeverre de immateriële schade zou zijn veroorzaakt door het handelen van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde is aangetast in de persoon op andere wijze. Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Het hof is in navolging van de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon reeds kan worden aangenomen indien het bestaan van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld niet zou kunnen worden vastgesteld. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat seksuele delicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers kunnen opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht. Het hof overweegt voorts als volgt.
Ten aanzien van de benadeelde [slachtoffer 1]
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich op tijdstippen in de periode van 16 augustus 2012 tot en met 15 augustus 2018 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn dochter [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] was ten tijde van het plegen van deze feiten tussen de 7 en 13 jaar oud.
Uit de namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] gegeven toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat zij als gevolg van het seksuele misbruik door de verdachte opgenomen is geweest bij de Stichting [stichting] , waar zij onder andere werd behandeld voor PTSS en depressie. Uit deze toelichting en de door [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog steeds angst en stress ervaart en (psychologische) hulp nodig heeft.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,-. Nu het misbruik op verschillende momenten gedurende een langere periode is gepleegd, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de schade die het gevolg is van die handelingen op meer tijdstippen is ontstaan c.q. vergroot en niet reeds volledig is ingetreden op de eerste dag van de bewezenverklaarde periode. Het hof zal de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen in het midden van bewezenverklaarde periode (op 16 augustus 2015). De schade wordt geacht op die datum te zijn geleden.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof op basis van de thans in het dossier aanwezige medische informatie onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Ten aanzien van de benadeelde [slachtoffer 2]
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich op tijdstippen in de periode van 15 februari 2020 tot en met 15 februari 2023 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn stiefdochter [slachtoffer 2] , die mede bestonden uit seksueel binnendringen. [slachtoffer 2] was ten tijde van het plegen van deze feiten tussen de 12 en 16 jaar oud.
Uit de namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] gegeven toelichting op de vordering tot schadevergoeding en de medische stukken blijkt onder meer dat zij als gevolg van het seksuele misbruik door de verdachte in 2023 een behandeltraject is gestart bij de GGZ. Er zou toen sprake zijn van onder meer stemmingsklachten, suïcidale gedachten en automutilatie. Uit de door [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij de gevolgen van de daden van de verdachte nog elke dag bij zich draagt.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,00. Nu het misbruik op verschillende momenten gedurende een langere periode is gepleegd, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de schade die het gevolg is van die handelingen op meer tijdstippen is ontstaan c.q. vergroot en niet reeds volledig is ingetreden op de eerste dag van de bewezenverklaarde periode. Het hof zal de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen in het midden van bewezenverklaarde periode (op 15 augustus 2022). De schade wordt geacht op die die datum te zijn geleden.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof op basis van de thans in het dossier aanwezige medische informatie onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden.
Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de benadeelde [slachtoffer 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de benadeelde [slachtoffer 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 10.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor is vermeld tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
- Verdachte meldt zich binnen drie werkdagen dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest bij [verslavingskliniek] op het adres [adres 2] , [telefoonnummer] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijltraining 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- Verdachte laat zich behandelen door de Forensische Zorg [verslavingskliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 augustus 2015.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 augustus 2022.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang, griffier,
en op 22 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.