ECLI:NL:GHSHE:2025:2066

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
23/730
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan toereikende machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 mei 2023. Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat er geen toereikende machtiging is overgelegd binnen de door het hof gestelde termijn. Het dossier bevat wel schriftelijke machtigingen, maar het is niet duidelijk namens wie of welke vennootschap deze zijn afgegeven, aangezien een recent uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel niet is overgelegd. Hierdoor kan het hof niet vaststellen wie bevoegd is om belanghebbende te vertegenwoordigen.

De zitting vond plaats op 4 oktober 2024, waarbij [gemachtigde] via een digitale verbinding aanwezig was. Het hof had partijen vooraf geïnformeerd over de digitale zitting en de beperkte behandeling van de zaak. De heffingsambtenaar was niet aanwezig en had geen bezwaar gemaakt tegen de digitale zitting. Het hof had [gemachtigde] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke machtiging aan te leveren, maar deze was niet tijdig en toereikend. Het hof concludeert dat het ontbreken van een schriftelijke machtiging een verzuim is in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, en omdat dit verzuim niet is hersteld, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/730
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 1 mei 2023, nummer ROE 22/2120, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar.

Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1. De zitting bij het hof heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar is via een digitale beeld- en geluidverbinding verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ).
2. Het hof heeft partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijk geïnformeerd dat de behandeling van de zaak via een digitale beeld- en geluidverbinding zal plaatsvinden en op deze zitting beperkt blijft tot de vraag of er (tijdig) een toereikende machtiging is overgelegd. De heffingsambtenaar is in de gelegenheid gesteld om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn, maar heeft niet aan het hof laten weten dat hij daarbij aanwezig wil zijn. Ook heeft de heffingsambtenaar niet laten weten bezwaar te hebben tegen een digitale zitting.
3. Het hoger beroep is namens [kantoornaam] ingediend door [gemachtigde] . Het hof heeft [gemachtigde] met een brief van 5 december 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 2 januari 2024 een schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof vermeld dat het hoger beroep anders nietontvankelijk kan worden verklaard.
4. [gemachtigde] heeft met een brief van 22 december 2023, door het hof ontvangen op 28 december 2023, een schriftelijke machtiging aangeleverd voor – naar het hof begrijpt – het belastingjaar 2023 gedagtekend 5 juni 2023 ondertekend door [persoon 1] en [persoon 2] , een schriftelijke machtiging voor – naar het hof begrijpt – het belastingjaar 2022 gedagtekend 1 september 2022 ondertekend door [persoon 1] en een schriftelijke machtiging voor – naar het hof begrijpt – het belastingjaar 2022 gedagtekend 30 augustus 2022 ondertekend door [persoon 2] .
5. Het hof heeft op 8 januari 2024 een herinnering gestuurd en [gemachtigde] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 22 januari 2024 een schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof nogmaals vermeld dat het hoger beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
6. [gemachtigde] heeft met een brief van 19 januari 2024, door het hof ontvangen op 23 januari 2024, nogmaals de onder 4. hiervoor genoemde machtigingen overgelegd en daarnaast kopieën van uittreksels uit het register van de Kamer van Koophandel – van respectievelijk 30 augustus 2022 en 7 juni 2023 – van [A BV] , [B BV] , [C BV] , nogmaals [B BV] en [C BV] overgelegd.
7. Het hof overweegt dat [gemachtigde] geen toereikende machtiging heeft overgelegd binnen de door het hof daarvoor gestelde termijn. Het dossier bevat schriftelijke machtigingen waarvan niet is vast te stellen namens wie of welke vennootschap die zijn afgegeven. Het hof kan slechts vaststellen door wie die schriftelijke machtigingen zijn ondertekend, maar niet wat hun rol is in relatie tot belanghebbende. Een recent uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van belanghebbende is immers niet overgelegd zodat het hof niet kan vaststellen wie bevoegd is/zijn om belanghebbende te vertegenwoordigen.
8. Aangezien het ontbreken van een schriftelijke machtiging als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt en [gemachtigde] dat verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn, zal het hof het hoger beroep nietontvankelijk verklaren. [1]
Conclusie
9. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Voor vergoeding van de proceskosten of vergoeding van het betaalde griffierrecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.3.1 tot en met 3.3.4.