ECLI:NL:GHSHE:2025:2128

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
20-002582-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van doodslag en diefstal met geweld, met terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplegen van doodslag en diefstal met geweld. De zaak was terugverwezen door de Hoge Raad voor herbeoordeling van de strafoplegging. De verdachte, geboren in 1967 en gedetineerd in PI Veenhuizen, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van doodslag, waarbij hij samen met een medeverdachte een 72-jarige man met een mes had gestoken en vervolgens met geweld goederen van het slachtoffer had gestolen. De verdachte had ook een buurvrouw van het slachtoffer verwond tijdens de vlucht. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 14 jaren en 10 maanden geëist, met terbeschikkingstelling. De verdediging pleitte voor een TBS met voorwaarden in plaats van dwangverpleging. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van de feiten en de recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaren en 6 maanden met terbeschikkingstelling met dwangverpleging rechtvaardigden. Het hof benadrukte de noodzaak van een gedwongen behandeling om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002582-22
Uitspraak : 30 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan uitsluitend wat betreft de strafoplegging (met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel), op het bestaande hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 januari 2019, parketnummers 03-659280-17 (zaak A) en 03-661127-18 (zaak B, gevoegd ter terechtzitting) in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
gedetineerd te PI Veenhuizen, locatie Norgerhaven.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ‘medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken’ (tenlastegelegd onder parketnummer 03-659280-17 subsidiair) en ‘diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (tenlastegelegd onder parketnummer 03-661127-18 primair),
beslist dat de verdachte strafbaar is en geoordeeld dat deze feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 15 jaren met aftrek van voorarrest en de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening met veroordeling van de verdachte in de gemaakte en nog te maken proceskosten van de benadeelde partij, tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil. Daarnaast is ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, te vermeerderen met wettelijke rente als voormeld, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Tot slot heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag als vermeld op de beslaglijst, bestaande uit het teruggeven van voorwerpen aan de verdachte, het bewaren van een voorwerp ten behoeve van de rechthebbende alsmede de bijkomende straf van verbeurdverklaring voor wat betreft voorwerp nr. 1 (hof: een handschoen) op die lijst.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 15 maart 2021 onder parketnummer 20-000413-19 heeft dit hof het vonnis van de rechtbank bevestigd met uitzondering van het woord ‘ijzeren’ in de bewezenverklaring onder parketnummer 03-659280-17 subsidiair en met uitzondering van de straf en – opnieuw rechtdoende – de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en terbeschikkingstelling met dwangverpleging alsmede voorwerp nr. 1 (hof: een handschoen) op de beslaglijst verbeurdverklaard. Vanwege de per 1 januari 2020 gewijzigde wetgeving is de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel vervangen door gijzeling.
Namens de verdachte is tegen voormeld arrest van dit hof beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 15 november 2022 heeft de Hoge Raad de uitspraak van dit hof vernietigd ten aanzien van de strafoplegging, met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen dat de afwijzende beslissing van het hof ten aanzien van het verzoek de deskundigen [psychiater] , psychiater, en [psycholoog] , psycholoog, te horen ontoereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof voor het overige in stand gelaten, waaronder de opgelegde schadevergoedingsmaatregel alsmede -zoals het hof het arrest van de Hoge Raad begrijpt mede bezien in het licht bezien van de daaraan voorafgaande conclusie van advocaat-generaal [naam 1] d.d. 7 juni 2022 ten aanzien van de klacht in het derde cassatiemiddel- de verbeurdverklaring van voorwerp nr. 1 op de beslaglijst, betreffende een handschoen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft mitsdien uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 januari 2019, parketnummers 03-659280-17 en 03-661127-18, dat na terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof is onderworpen, namelijk de strafoplegging, bestaande uit de opgelegde hoofdstraf alsmede de gelaste maatregel van terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof merkt op dat hierna met de afkorting ‘TBS’ en ‘met dwangverpleging’ wordt bedoeld de wettelijke terminologie voor ‘de maatregel van terbeschikkingstelling’ alsmede
‘met bevel tot verpleging van overheidswege’ overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover na terugwijzing aan het oordeel van het hof onderworpen – zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de door de rechtbank Limburg bij vonnis van 31 januari 2019 bewezenverklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht, op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het beroepen vonnis – voor zover na terugwijzing aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen.
Op te leggen sancties

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte geen TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd. Hiertoe heeft de raadsman – op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota – zich op het standpunt gesteld dat TBS met dwangverpleging niets zal opleveren en zal mislukken, hetgeen betekent dat de verdachte zijn laatste levensjaren binnen TBS-klinieken en uiteindelijk binnen de Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg
(LFPZ) zal slijten. Oplegging van die maatregel zou niets meer en minder zijn dan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf, terwijl TBS zoveel mogelijk dienstbaar moet zijn aan de behandeling en de voorbereiding op terugkeer van veroordeelden in de maatschappij. Om die reden is oplegging van die maatregel niet proportioneel te noemen. Daarnaast is de maatregel in strijd met het beginsel van subsidiariteit. In de visie van de verdediging zijn er betere alternatieven, namelijk een TBS met voorwaarden of een kale gevangenisstraf, waarbij eventuele begeleiding en behandeling kunnen plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI).
Voordelen van een TBS met voorwaarden zijn dat de verdachte een goede en gestructureerde begeleiding kan worden gegeven en dat de verdachte gemotiveerd is daaraan mee te werken. De verdachte kan (begeleid) gaan wonen bij Forensische zorginstelling Stichting [stichting] (hierna: [stichting] ), waar hij begeleiding, zorg en een dagbesteding kan krijgen. Volgens de raadsman ligt er een plan dat in zekere zin uitvoerbaar is, of nader onderzoek verdient, en zonder meer het risico van recidive beperkt. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar rapportages van de reclassering en Pro Justitia-rapportages van [naam 2] en van [naam 3] uit 2012. Een TBS met voorwaarden is een ultieme stok achter de deur, omdat overtreding ervan tot een niet-gemaximeerde TBS dwangverpleging kan leiden. TBS met voorwaarden doet volgens de raadsman dan ook recht aan het gewenste beveiligingsaspect. Om de forensische zorg in de toekomst voldoende te borgen heeft de raadsman erop gewezen dat nog kan worden gedacht aan een 38z-maatregel. Psycholoog [psycholoog] onderschrijft in zijn rapportage een TBS met voorwaarden volledig, mits de strafmaat het toelaat. Het scenario ten aanzien van de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en het motief van de verdachte doen er, anders dan volgens psychiater [psychiater] , volgens hem niet toe.
Volgens [psychiater] hangt de uitkomst wel af van het scenario van het delict. In het geval dat er bij de verdachte sprake was van financiële motieven en toepassing van louter functioneel geweld zou volgens [psychiater] kunnen worden volstaan met een kale afstraffing. De raadsman heeft naar voren gebracht dat [psychiater] in dat geval een tweede alternatief voor een TBS met dwangverpleging heeft aangedragen, namelijk een kale gevangenisstraf met aansluitend een 38z-maatregel, waarbij in het kader van de VI begeleiding, training en coaching kunnen plaatsvinden. Bij een kale gevangenisstraf zal de nadruk liggen op vergelding en daarnaast zal de duur van de gevangenisstraf een recidivebeperkende invloed hebben, aangezien de verdachte daarna mede gelet op zijn leeftijd mogelijk ‘uitgeblust’ zal zijn, zoals ook [psycholoog] in zijn rapport opmerkt.
Ten aanzien van de op te leggen gevangenisstraf heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat in geen van de rechterlijke instanties de behandeling binnen 16 maanden heeft plaatsgevonden, waardoor telkens de redelijke termijn is overschreden en dat dit tot uitdrukking dient te worden gebracht in een lagere gevangenisstraf. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de per 1 juli 2021 gewijzigde VI-regeling. Op 15 maart 2021 heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en TBS met dwangverpleging. Gelet op de toenmalige VI-regeling zou de verdachte na acht jaren voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. Echter, de maximale VI bedraagt sinds de gewijzigde regeling twee jaren. Oplegging van dezelfde straf zou nu dus betekenen dat de verdachte pas na tien jaren voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld. Dat zou naar het oordeel van de raadsman een verzwaring van de straf opleveren. De raadsman heeft verzocht daarmee rekening te houden. Ten aanzien van de mate van vergelding bij een met TBS met voorwaarden maximaal op te leggen gevangenisstraf van vijf jaren heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte de eerder door het hof passend geachte straf van (hof: rekening houdend met VI) acht jaren reeds heeft uitgezeten. Bij een oplegging van een TBS met voorwaarden krijgt de verdachte die drie jaren niet terug, wat volgens de raadsman maakt dat vergelding – ook bij oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaren en een TBS met voorwaarden – feitelijk afdoende heeft plaatsgevonden.
Aangezien voor de oplegging van een TBS met voorwaarden een maatregelenrapport is vereist waarin de te stellen voorwaarden worden onderzocht, is op een eerdere terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2024 door de raadsman verzocht een maatregelenrapport op te laten maken door de reclassering. Gelet op het feit dat een TBS met voorwaarden blijkens de rapportage van [psycholoog] tot een van de mogelijkheden behoort, is dit verzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2024 toegewezen.
Blijkens het reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van 30 juni 2025, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] , heeft de reclassering negatief geadviseerd over een TBS met voorwaarden. Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2025 heeft de raadsman naar voren gebracht dat thans nog onvoldoende informatie beschikbaar is op basis waarvan kan worden gesteld dat een TBS met voorwaarden geen geschikte maatregel is om het recidiverisico afdoende te kunnen beheersen. Psycholoog [psycholoog] stelt dat een TBS met voorwaarden mogelijk zelfs een beter resultaat geeft dan TBS met dwangverpleging. De raadsman is niet overtuigd dat het uitgesloten is dat een kortdurende klinische opname gericht op resocialisatie en een daaropvolgende ambulante behandeling, als voorwaarden in het kader van een TBS met voorwaarden, tot de mogelijkheden behoren. De reclassering heeft negatief geadviseerd over een TBS met voorwaarden, maar heeft vervolgens ook geen voorwaarden opgesteld voor het geval het hof toch zou besluiten tot het opleggen van een TBS met voorwaarden. De reclassering heeft evenmin het IFZ verzocht om een indicatiestelling af te geven voor een klinische opname van de verdachte, terwijl dit nu – anders dan voorheen – ter terechtzitting van 8 januari 2025 met de deskundigen wel is besproken als een van de mogelijkheden. Daarnaast is door de reclassering niet bij [stichting] (in het bijzonder bij de beschermde woonlocatie de [locatie] ) nagegaan of zij zijn toegerust op de behandeling van de problematiek van de verdachte en of deze instelling geschikt is voor personen van zijn kaliber. De raadsman vindt dit losse eindjes en heeft zich op het standpunt gesteld dat dit traject alsnog moet worden bewandeld. Alleen dan kan het hof zich voldoende voorgelicht achten, aldus het primaire standpunt van de raadsman. In geval het hof toch TBS met dwangverpleging oplegt, verzoekt de raadsman subsidiair een zo kort mogelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat snel met die TBS-maatregel een aanvang kan worden gemaakt.

Het oordeel van het hof

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ernst van het feit
Ten laste van de verdachte is – kort gezegd – bewezenverklaard dat hij zich, samen met een medeverdachte, heeft schuldig gemaakt aan ‘gekwalificeerde’ doodslag. De verdachte is samen met deze medeverdachte naar het slachtoffer ( [slachtoffer 2] ) gegaan met een financieel motief, namelijk om geld bij hem weg te nemen. De verdachte heeft tegen het slachtoffer gezegd dat hij zijn geld moest geven. Hij heeft, zo heeft de verdachte in hoger beroep verklaard, het slachtoffer geslagen om kracht bij te zetten zodat het slachtoffer het geld zou afgeven. Er bleek echter geen geld te zijn en de verdachte raakte gefrustreerd en werd boos. Op dat moment is het aanvankelijk schijnbaar functioneel ingezette geweld klaarblijkelijk, gelet op het uiteindelijk uitgeoefende geweld, omgeslagen in excessief irrationeel geweld. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in zijn buik gestoken en, zelfs toen het slachtoffer op de grond lag, meermalen met kracht met een metalen pijp op het hoofd geslagen. Door het geweld is het slachtoffer een maand later komen te overlijden. Het slachtoffer was een man van 72 jaar, die was gezeten in een rolstoel; een weerloos slachtoffer. Na dit voorval in de woning van [slachtoffer 2] zijn de verdachte en de medeverdachte er met goederen van het toegetakelde slachtoffer [slachtoffer 2] vandoor gegaan. Vervolgens heeft verdachte tijdens de vlucht mevrouw [slachtoffer 1] , de buurvrouw van [slachtoffer 2] , die op het tumult was afgekomen, naar de grond getrokken, waardoor zij een gebroken arm heeft opgelopen. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2025 is hij eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf – te weten diefstal en poging tot doodslag – en andere misdrijven waarbij geweld een rol heeft gespeeld onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Toerekeningsvatbaarheid van de verdachteDe Hoge Raad heeft de eerdere beslissing van het hof in deze zaak ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte in stand gelaten. Dat betekent dat op grond van het arrest van de Hoge Raad is uitgesloten dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Het hof ziet zich thans nog wel gesteld voor de vraag of de gedragingen in het geheel dan wel verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Bij de vraag omtrent de toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde aan de verdachte houdt het hof rekening met de persoon van de verdachte, zoals daarvan onder meer blijkt uit de Pro Justitia rapporten van 18 september 2020 en aanvullend van 5 januari 2024 (opgesteld door psychiater [psychiater] ), de Pro Justitia rapporten van 29 september 2020 en aanvullend van 17 januari 2024 (opgesteld door psycholoog [psycholoog] ) en het reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van 30 juni 2025 (opgesteld door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] ), en gelet op de toelichting van de deskundigen [psychiater] (psychiater), [psycholoog] (psycholoog) en [reclasseringsmedewerker] (reclasseringsmedewerker), die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gehoord.
Uit de genoemde rapporten blijkt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van narcisme, waarbij psychiater [psychiater] ook heeft vastgesteld dat sprake is van kenmerken van psychopathie en van stoornissen in middelengebruik, thans beperkt actief. Deze psychische stoornis was er ook ten tijde van het bewezenverklaarde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde (in substantiële mate). Het antwoord op de vraag op welke manier dat gebeurde, heeft [psychiater] afhankelijk gesteld van het van toepassing zijnde delictsscenario (het motief en het verloop van het tenlastegelegde). Er kan sprake zijn van (I) sec crimineel gedrag als kenmerk van de antisociale persoonlijkheidsstoornis maar (aanvullend) ook van (II) verlies van controle over de eigen emoties en gedragingen bij gebrekkige gewetens- en empathische functies (ook kenmerken van genoemde persoonlijkheidsstoornis) uitmondend in excessief irrationeel geweld jegens het slachtoffer waarbij ook narcistische krenking als onderliggend substraat meegespeeld kan hebben. Indien sprake was van (I) een gepland vermogensdelict met ‘functioneel’ geweld, dan is het tenlastegelegde te duiden als sec antisociaal/crimineel gedrag, onderdeel uitmakend van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathische trekken. Indien (II) een wraakmotief meespeelt, dan wel sprake is van controleverlies op de agressiehuishouding, ingegeven door negatieve sentimenten en onvoldoende geremd door een behoorlijke gewetensvorming, dan is er, naast de doorwerking van de antisociale/psychopathische component (impulsieve agressie) ook doorwerking van de narcistische persoonlijkheidstrekken (krenking/wraakmotief).
Bij (I) sec antisociaal/crimineel handelen is er geen reden om tot enige vermindering van de toerekenbaarheid te adviseren. Indien sprake is van (II) het haat/wraakmotief en/of de controle is verloren over de agressiehuishouding met als gevolg buitenproportioneel/excessief geweldsgebruik, wordt geadviseerd om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de geweldscomponenten in de tenlastelegging.
Psycholoog [psycholoog] schrijft dat het excessieve geweld kan worden gezien als een gewelddadige ontlading en een agressiedoorbraak, waarbij de behoefte van de verdachte om krenkingen te repareren, zijn autonomie terug te winnen, zich te revancheren en als man te laten gelden klaarblijkelijk een rol hebben gespeeld. Door [psycholoog] wordt geconcludeerd dat verdachtes pathologie substantieel heeft doorgewerkt in de bewezenverklaarde gekwalificeerde doodslag en aldus geadviseerd om het tenlastegelegde – indien bewezen – de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt hetgeen de deskundigen in de Pro Justitia rapportages en de daarop gegeven toelichtingen omtrent de verdachte hebben bevonden over en stelt op basis van die bevindingen vast dat er sprake is van een psychische stoornis bij de verdachte als vorenomschreven. Ook voor wat betreft de mate van toerekenbaarheid volgt het hof de adviezen van de psychiater en psycholoog.
Zo heeft het hof in zijn eerdere arrest reeds geoordeeld dat de verdachte bij het begaan van het bewezenverklaarde de controle is verloren over zijn agressiehuishouding en dat niet gezegd kan worden dat sprake is geweest van een puur financieel motief met toepassing van louter functioneel geweld. Het hof achtte om die reden de verdachte voor het bewezenverklaarde, meer in het bijzonder de geweldscomponenten daarvan in de zaak met parketnummer 03-659280-17, verminderd toerekeningsvatbaar. Ook nu komt het hof op basis van deze overweging tot het oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Straf
Het hof is gezien de ernst van de feiten en het feit dat er sprake is van recidive van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf betrekt het hof in het bijzonder de omstandigheid dat het in de zaak met parketnummer 03-659280-17 gaat om een gekwalificeerde doodslag in de zin van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. De maximaal op te leggen straf daarvoor is (ten minste) het dubbele ten opzichte van de bij doodslag ex artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht maximaal op te leggen straf, te weten levenslang of 30 jaren gevangenisstraf. Gelet op de ernst van de feiten enerzijds en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte anderzijds en mede in aanmerking genomen de hierna te noemen maatregel die het hof tevens zal opleggen, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Echter, het hof is gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden. In eerste aanleg is de verdachte op 20 augustus 2017 in verzekering gesteld en heeft sindsdien tot op heden in voorlopige hechtenis verbleven. De rechtbank heeft op 31 januari 2019 voor het eerst vonnis gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg met ruim een maand is overschreden. Ook in hoger beroep is de redelijke termijn geschonden. Op 11 februari 2019 is hoger beroep ingesteld en het dossier is op 21 mei 2019 door het hof ontvangen. Door het hof is voor het eerst op 15 maart 2021 arrest gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim negen maanden is overschreden. In cassatie en in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad is de redelijke termijn opnieuw geschonden. Op 16 maart 2021 is cassatie ingesteld en de Hoge Raad heeft op 15 november 2022 arrest gewezen. Het hof doet eerst vandaag uitspraak, hetgeen een overschrijding betreft van de redelijke termijn in cassatie met bijna vier maanden en in hoger beroep met ruim 16 maanden. In die omstandigheid wordt aanleiding gezien de passend geachte gevangenisstraf van 12 jaren met anderhalf jaar te verminderen, nu van bijzondere omstandigheden die het overschrijden van de redelijke rechtvaardigen geen sprake is. Dit betekent dat, alles afwegende, het hof een gevangenisstraf van 10 jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden acht.
In hetgeen de raadsman omtrent de gewijzigde VI-regeling naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen.
Het hof acht het onvoldoende om te volstaan met een langdurige gevangenisstraf, al dan niet aangevuld met een 38z-maatregel. Met inachtneming van genoemde rapportages en de daarop ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichtingen acht het hof meer nodig ter waarborging van de veiligheid van de samenleving.
Maatregel
In de aanvullende rapportage van het psychologisch onderzoek van 17 januari 2024, opgemaakt door psycholoog [psycholoog] , is het volgende vermeld:
Het aanvullend onderzoek geeft geen aanleiding om met een ander advies te komen dan een TBS met voorwaarden die op basis van het vorige onderzoek, zoals weergeven in het rapport van 29 september 2020, is geadviseerd. Een klinische behandeling is niet noodzakelijk, staat op zeer gespannen voet met verdachtes behoefte aan autonomie en zal zijn krenkbaarheid en de weerbarstigheid van zijn verzet tegen en zijn afkeer van behandeling alleen maar prikkelen. Om die reden heeft een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden vanuit behandelingsperspectief volgens [psycholoog] evident de voorkeur. Gegeven de aard van de problematiek van de verdachte biedt een niet-klinische, maar wel intensieve (ambulante) behandeling (veel) meer mogelijkheden om de verdachte voldoende te engageren en voldoende toezicht te houden, zeker wanneer die behandeling een vooral praktische, coachende insteek heeft, met de focus op begeleiding bij wonen, werk, dagbesteding en financiën en controles op middelengebruik. Anders dan in de vorige rapportage geeft [psycholoog] dit keer wel ter overweging mee om de verdachte aanvullend een 38z-maatregel op te leggen, als extra waarborg voor het geval de negen jaren die een TBS met voorwaarden maximaal kan duren onvoldoende blijken te zijn geweest om het risico op (ernstige) geweldsdelicten voldoende te verkleinen. Daarbij merkt [psycholoog] op dat, mocht de strafmaat met een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden wettelijk niet mogelijk zijn, er geen andere mogelijkheid is om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen dan met een TBS met dwangverpleging.
In de aanvullende rapportage van het psychiatrisch onderzoek van 5 januari 2024, opgemaakt door psychiater [psychiater] , is het volgende vermeld:
Indien de conclusie van het gerechtshof ter zake het delictscenario dezelfde is als in 2021 (hetgeen hiervoor door het hof reeds is vastgesteld), wordt oplegging van een TBS maatregel met dwangverpleging geadviseerd. Immers, de stoornis, mate en wijze van doorwerking daarvan in het tenlastegelegde en het recidiverisico vereisen dan dat de maatschappij beschermd wordt tegen de verdachte en getracht wordt met hem alsnog te komen tot een passend behandel- en resocialisatietraject binnen het TBS kader. Het nauwelijks tot niet doelmatig gebleken zijn van het eerdere TBS dwangtraject en de gebrekkige responsiviteit van de verdachte ter zake (motivatie en mogelijkheden tot verandering) doen daar niets aan af. Zoals reeds in 2020 gesteld, liggen vanwege de gebrekkige responsiviteit, alternatieven zoals voorwaardelijke
(zorg)trajecten, inbegrepen een TBS maatregel met voorwaarden, niet voor de hand.
Uit de verklaringen van [psychiater] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2025, blijkt dat de stoornis al jaren bij de verdachte bestaat en dat die na alle eerdere interventies niet dusdanig is veranderd, dat de situatie veilig is gebleken en stabiliteit is ontstaan. Bij het (opnieuw) plegen van een (soortgelijk) delict heeft de extrinsieke motivatie, het niet opnieuw in de gevangenis willen belanden of tegen een TBS-maatregel met dwangverpleging aanlopen, niet geholpen, aangezien de verdachte eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten en een eerdere TBS-maatregel met dwangverpleging achter de rug heeft. De verdachte weet dat als je een dergelijk ernstig geweldsdelict pleegt, je het risico loopt dat je in het TBS-dwangsysteem terechtkomt. Dit heeft hem er niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk misdrijf. In geval sprake is van excessief geweld met controleverlies, zoals reeds hiervoor door het hof is vastgesteld, dan zegt dat iets over de vaardigheden van de verdachte om zichzelf onder controle te kunnen houden. Als het zo is, zoals door [psycholoog] wordt beschreven, dat de verdachte gemotiveerd is mee te werken aan een ambulant behandeltraject, en dat kan zo zijn, dan is daarmee nog niet gezegd dat zijn vaardigheden om zichzelf onder controle te houden voldoende op orde zijn om te voorkomen dat de verdachte opnieuw een vergelijkbaar misdrijf pleegt. Na de vorige TBS-dwangmaatregel is de verdachte op vrije voeten gekomen en al vrij snel ging het niet goed. Hij is veroordeeld en opgenomen in een kliniek en gedroeg zich onhebbelijk. In die fase had de verdachte juist gemotiveerd moeten zijn om zich goed te gedragen, wetende dat hij anders terug de gevangenis in zou moeten, maar dat is niet gebeurd. De historische risicofactoren zijn aldus dusdanig hoog, dat [psychiater] het noodzakelijk acht dat de verdachte alle stappen doorloopt die horen bij een TBS met dwangverpleging, waartoe onder meer behoren het doornemen van een delictscenario en het volgen van therapieën alvorens naar resocialisatie kan worden toegewerkt.
In het reclasseringsadvies met voorwaarden van 30 juni 2025, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] , is het volgende vermeld:
Zowel het risico op recidive als het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog wanneer de verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. Met betrekking tot het recidiverisico wordt overwogen dat de aanwezige problematiek een structureel karakter heeft. De reclassering verwijst naar de in de Pro Justitia rapportages vermelde gebrekkige morele remmingen en empathische vermogens, egocentrische oriëntatie, opportunistische levensvoering en emotionele ongenaakbaarheid van de verdachte. Dit, in combinatie met de afwezigheid van beschermende factoren en ernst van de tenlastegelegde feiten, maakt dat de reclassering, evenals psychiater [psychiater] , van mening is dat een klinische behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Op deze manier kan er stapsgewijs worden bezien of het mogelijk en verantwoord is om de verdachte op een veilige manier terug te laten keren in de maatschappij.
De reclassering ziet vanwege het chronische karakter en de ernst van de aanwezige problematiek geen mogelijkheden om de risico’s voldoende in te perken binnen een ambulant kader en is van mening dat er eerst een (intensieve) klinische behandeling noodzakelijk is om tot een gedegen risicomanagement te komen en zodoende op een verantwoorde en veilige manier over te kunnen gaan tot resocialisatie. De reclassering adviseert dan ook negatief ten aanzien van een maatregel TBS met voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken, het gedrag te veranderen of de verdachte te laten resocialiseren. De betrouwbare bereidheid zich te conformeren aan de voorwaarden van een TBS met voorwaarden wordt als onvoldoende beoordeeld.
De (historische) risicofactoren, ernst en het chronische karakter van de problematiek zijn dusdanig hoog dat de verdachte er in het verleden nog niet in is geslaagd om een delictvrij bestaan op te bouwen. De mogelijkheid om in het kader van TBS met voorwaarden (al dan niet tijdens een kortdurende klinische opname) de omgevingsfactoren vorm te gaan geven om vervolgens het traject op een ambulante wijze voort te zetten, is wat de reclassering betreft simpelweg niet verantwoord. Daarnaast speelt nog dat – ondanks het feit dat de verdachte inmiddels enkele jaren ouder is geworden en in de PI Veenhuizen relatief stabiel functioneert – de problematiek, wegens het niet slagen van eerdere trajecten, onbehandeld en daarmee onveranderd is gebleven. Dit maakt dat de risicofactoren niet zijn verdwenen.
Het hof is op basis van het voorgaande van oordeel dat aan de verdachte, naast een langdurige gevangenisstraf, de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. In lijn met het eerdere arrest d.d. 15 maart 2021 van dit hof is het hof ook thans van oordeel dat het bestaan van een psychische stoornis bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde kan worden vastgesteld, deze persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte hardnekkig is en een hoog risico op recidive van ernstige geweldsdelicten met zich brengt. Dit heeft tot gevolg dat behandeling in een instelling met het hoogste beveiligingsniveau met een langdurige klinische behandeling en een stapsgewijze aanpak richting resocialisatie noodzakelijk zijn. Het belang van de samenleving, te weten bescherming van algemene veiligheid van personen door een gedwongen behandeling van de verdachte, weegt ook nu naar het oordeel van het hof zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachte.
Het hof is, gelet op de aard van het bewezenverklaarde en hetgeen omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, anders dan psycholoog [psycholoog] , van oordeel dat het niet verantwoord is de veiligheid van de maatschappij te waarborgen door middel van een TBS met voorwaarden. Hoewel de opgelegde gevangenisstraf gezien de duur een TBS met voorwaarden ook niet toelaat, heeft het hof bij zijn oordeel met name gelet op de historische risicofactoren en de gebrekkige responsiviteit van de verdachte. De historische risicofactoren zijn dusdanig hoog, dat het hof het noodzakelijk acht dat de verdachte alle stappen doorloopt die horen bij een TBS met dwangverpleging. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan door de reclassering, zoals verzocht door de verdediging, en acht zich door voornoemde rapportages en adviezen alsmede de mondelinge toelichtingen daarop van alle betrokken deskundigen voldoende voorgelicht. Het hof wijst het verzoek van de verdediging om nader onderzoek te doen dan ook af. Het hof acht, alles afwegende, een maatregel van TBS met dwangverpleging, passend en geboden.
Nu de bewezenverklaarde delicten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist, zal het hof, evenals de rechtbank deze maatregel opleggen.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt het hof vast dat de bewezenverklaarde delicten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (38z-maatregel)
Het hof zal, in navolging van het advies van [psychiater] , geen gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Zoals [psychiater] in zijn rapport van 5 januari 2024 beschrijft, is er vanuit gedragskundig oogpunt geen reden om het opleggen van een maatregel ex artikel 38z Sr opportuun te achten in geval aan de verdachte een niet gemaximeerde TBS maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Deze laatste maatregel biedt in het geval van de verdachte voldoende waarborgen om hem veilig te laten terugkeren in de maatschappij indien dat bij een positief beloop aan de orde zou zijn en hem aansluitend zo nodig langdurig extramuraal te voorzien van begeleiding en toezicht binnen het TBS kader. Het hof neemt dit advies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen over.
Conclusie
Samengevat acht het hof een gevangenisstraf van tien jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest en een TBS met dwangverpleging, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Hanssen, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 30 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. Buljevic en Van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.