ECLI:NL:GHSHE:2025:2217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
10 augustus 2025
Zaaknummer
20-002066-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis wegens overtreding van de Wegenverkeerswet met dodelijke afloop

Op 11 augustus 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander is overleden door een ongeval. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 180 uren opgelegd, subsidiair 90 dagen hechtenis, en de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden ontzegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf gevorderd, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de eerdere bewijsvoering van de rechtbank voldoende was en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte al in de strafoplegging waren meegenomen. Het hof heeft de verklaring van de verdachte en het verweer van de raadsman niet overtuigend genoeg geacht om tot een andere beslissing te komen. De uitspraak bevestigt de eerdere veroordeling en de opgelegde straffen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002066-24
Uitspraak : 11 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-142787-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op 15 juni 1964,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood’, veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straffen, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts vordert de advocaat-generaal dat het hof de verdachte de bevoegdheid zal ontzeggen motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit van al het tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij zich op standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Verder heeft de verdediging meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden.
Aanvullende bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte over de toedracht van het ongeval hetzelfde verklaard als in eerste aanleg. Kort gezegd verklaart de verdachte dat hij in zijn auto op zijn eigen rijbaan (het voor hem bestemde weggedeelte van de Hapseweg in Oeffelt) heeft gereden en het juist de MAN-vrachtauto is geweest die op de verkeerde rijbaan (het voor de MAN-vrachtauto voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die Hapseweg alwaar de verdachte reed) terecht is gekomen, waardoor verdachtes auto als het ware ‘omhoog werd getild’ door de MAN-vrachtauto, de verdachte vervolgens met zijn auto een stuk op zijn rechter voor- en achterwiel heeft gereden en daarna, bij het weer neerkomen op de beide linkerwielen, zijn auto de aangetroffen sporen zou hebben veroorzaakt.
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep, op de gronden als verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Deze gronden komen in de kern genomen op het volgende neer. In de eerste plaats kan op basis van de stukken in het dossier (het forensisch onderzoek, de getuigenverklaringen en de dashcambeelden) niet worden vastgesteld en bewezen dat de verdachte naar links is uitgeweken, laat staan plotseling, en dat hij vervolgens gedeeltelijk heeft gereden op het voor hem tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van de weg, zoals door de rechtbank is bewezenverklaard. Mochten deze gedragingen al kunnen worden bewezen, dan zijn deze niet aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend en leveren zij geen schuld op als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Naar het oordeel van het hof vinden de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en het verweer van de raadsman hun weerlegging reeds in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en in hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen onder het kopje ‘bewijs’, waarmee het hof zich verenigt. Een en ander behoeft daarom geen nadere bespreking.
Aanvullende strafmaatoverweging
Het gevoerde strafmaatverweer leidt het hof niet tot een andere strafoplegging. De in hoger beroep (herhaalde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn naar ’s hofs oordeel door de rechtbank reeds voldoende betrokken in de strafoplegging.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 11 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Smit en mr. Koning zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.