ECLI:NL:GHSHE:2025:2223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
20-000239-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen met betrekking tot een geldbedrag van € 20.990,00

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor witwassen. De verdachte, geboren in 1985, werd door de politierechter in de rechtbank Limburg op 13 januari 2025 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken voor het witwassen van een geldbedrag van € 20.990,00. De verdachte had dit bedrag op 13 september 2024 in Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten, voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet in staat was een voldoende concrete verklaring te geven over de herkomst van het geld. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken en het in beslag genomen geld werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000239-25
Uitspraak : 8 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 januari 2025, in de strafzaak met parketnummer 03-293655-24, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op het beslag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsman bepleit dat het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag geretourneerd dient te worden aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met een aantekening mondeling vonnis, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van € 20.990,00, in elk geval enig geldbedrag, althans een of meer voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en/of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2024 te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten, een geldbedrag van € 20.990,00 voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij/zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van zijn geld. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is het volgens de verdediging niet aan de verdachte om aannemelijk te maken dat het geld niet van een misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie moet aannemelijk maken dat het niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit (een) misdrij(f)ven, dan wel is het aan het Openbaar Ministerie om de door de verdachte gegeven verklaring te verifiëren. Nu het Openbaar Ministier dit onvoldoende heeft gedaan, is de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval een geldbedrag van € 20.990,00 – afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de herkomst van het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Het hof ziet zich aldus in de eerste plaats voor de vraag gesteld of voornoemd geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Een vraag die in dat kader beantwoord moet worden is of er sprake is van een specifiek gronddelict waaruit de gelden afkomstig zouden kunnen zijn. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Er zijn naar het oordeel van het hof evenwel voldoende aanwijzingen die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het hof heeft hierbij in acht genomen dat de verdachte in een auto reed met Duits exportkenteken en dat de verbalisanten, na doorzoeking van de auto, een zwarte rugzak aantroffen op de achterbank, achter de bestuurdersstoel. Toen de verbalisanten in de rugzak keken, zagen zij eerst kledingstukken. Toen zij deze kledingstukken verwijderden, zagen zij onder de kleding verschillende pakketten van ongeveer 10 centimeter dik. De pakketten waren ingewikkeld in plastic. In totaal troffen de verbalisanten drie pakketten aan waarvan twee pakketten in plastic gewikkeld papiergeld in euro’s bevatten en één pakket bevatte in plastic gewikkeld kleingeld. Het totaalbedrag aan papiergeld betrof € 20.990,00 in kleine coupures.
Gezien deze omstandigheden mag van de verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geldbedrag. De verdachte heeft bij een eerste gelegenheid verklaard dat hij het geldbedrag in Oostenrijk had gekregen van een onbekend persoon, dat hij in Oostenrijk op de trein is gestapt richting Luxemburg, dat hij niet weet hoeveel geld het was, dat hij de bestuurder [betrokkene 1] heeft ontmoet in Luxemburg en dat zij hadden afgesproken om naar Amsterdam te gaan. De verdachte kon niet vertellen hoelang hij [betrokkene 1] al kende. Verder verklaarde de verdachte dat het geld niet van hem was maar van ene [betrokkene 2] , dat deze [betrokkene 2] in Amsterdam het geld zou overnemen en dat hij met het geld goederen ging kopen om deze naar Nigeria te sturen. De verdachte had geen bewijsstukken met betrekking tot de herkomst van het geld.
Bij gelegenheid van een later verhoor verklaarde de verdachte dat hij geen inkomsten had, dat hij schulden heeft, dat zijn bankrekening is geblokkeerd, dat het aangetroffen geld afkomstig is van twee verschillende banken, dat er leningen op zijn naam zijn afgesloten en dat het geld van hem is. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij onderweg was naar Amsterdam om een vlooienmarkt te bezoeken en dat hij auto-onderdelen wilde exporteren naar Nigeria.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het geld van hem is, dat het geld afkomstig is van een belastingteruggave en twee leningen van de bank. Daartoe heeft de verdachte pas voor het eerst in hoger beroep stukken overgelegd. Het hof stelt op basis van deze stukken echter vast dat de verdachte de belastingteruggave reeds lange tijd geleden, te weten in 2019, heeft ontvangen en dat uit de stukken van de bank enkel blijkt dat de verdachte een schuld heeft aan de bank. De verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn inkomsten en uitgaven, noch hoe de verdachte jaren later het tenlastegelegde geldbedrag contant voorhanden heeft gekregen. Enige stukken ter onderbouwing, zoals pintransacties, ontbreken..
Daar komt bij dat de verdachte eerste een geheel andersluidende verklaring tegen de politie heeft afgelegd inhoudende dat het geld niet van hem was, maar dat hij dit geld had gekregen van een onbekende persoon. Wanneer sprake was van legaal geld van de verdachte zelf is het volstrekt onbegrijpelijk dat verdachte in eerste instantie tegenover de politie heeft verklaard dat het geld niet van hem was en hij dit geld – in opdracht – naar een andere persoon in Amsterdam zou moeten brengen.
Daar komt nog bij dat de verdachte van de politie na zijn verhoor een ‘witwasbrief’ heeft meekregen waarin staat dat de verdachte die dag (13 september 2024) is heengezonden om hem, de verdachte, in de gelegenheid te stellen zijn verklaring te onderbouwen met bescheiden, opdat de politie zijn verklaring kon verifiëren. De verdachte heeft van die gelegenheid al die tijd geen gebruik gemaakt, hetgeen de verdachte niet sterkt in zijn geloofwaardigheid.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geldbedrag van € 20.990,00. Dit leidt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van ruim € 20.990,00. De verdachte heeft met zijn handelen geprobeerd het geldbedrag te onttrekken aan het zicht van politie, justitie en de Belastingdienst, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer. Voorts werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 28 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte niet eerder hier te lande onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij is gescheiden van zijn vrouw, dat hij drie kinderen heeft, dat hij een betaalde baan heeft en dat hij in Oostenrijk woont.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Beslag
De inbeslaggenomen geldbedragen van € 400,00, € 2.100,00, € 9.350,00, € 6.500,00, € 1.660,00, € 290,00 en € 690,00 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen: 33, 33a, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 400,00, een geldbedrag van € 2.100,00, een geldbedrag van € 9.350,00, een geldbedrag van € 6.500,00, een geldbedrag van € 1.660,00, een geldbedrag van € 290,00 en een geldbedrag van € 690,00.
Dit arrest is gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 8 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.