ECLI:NL:GHSHE:2025:2225

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
20-002626-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk beschadigen van andermans eigendom. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter integraal wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit voor beide feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet schuldig is aan het opzettelijk beschadigen van de auto van het slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was om dit te ondersteunen. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van een ander, wat als strafbaar feit is gekwalificeerd. De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, wat meegewogen is in de strafoplegging. Het hof heeft een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00 opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet is veroordeeld voor het feit dat de schade heeft veroorzaakt. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de aard en hoogte van de opgelegde straf dit niet rechtvaardigen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002626-24
Uitspraak : 8 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 september 2024, met parketnummer 03-154795-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, met parketnummer 03-111642-19, in de strafzaak, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2024,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ (feit 1), en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 2), de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Ten slotte heeft de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder onder parketnummer 03-111642-19 opgelegde voorwaardelijke straf.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman bepleit dat de vordering afgewezen dient te worden dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder onder parketnummer 03-11642-19 opgelegde voorwaardelijke straf heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Nissan, type Qashqai), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Heerlen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Wat doe jij hier? Ik maak je kapot, jullie gaan eraan! Het hele blok. Ik haal springstof.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en/of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof overweegt daartoe dat op basis van het dossier niet vast te stellen is wie de kras op de auto van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. De verdachte ontkent en slechts één getuige verklaart over het eventueel maken van een kras, hetgeen niet voldoende is voor het wettelijk bewijsminimum. De getuigen hebben evenwel verklaard dat de verdachte eieren op de auto van aangeefster [slachtoffer 1] zou hebben gegooid. Het hof acht het echter, in tegenstelling tot de politierechter, zeer onwaarschijnlijk dat de krassen op de auto het gevolg zouden zijn van het gooien van een of meer eieren op de auto. Bij deze stand van zaken zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 12 juni 2020 te Heerlen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Wat doe jij hier? Ik maak je kapot, jullie gaan eraan! Het hele blok. Ik haal springstof."
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] . Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en bij hem gevoelens van onveiligheid en angst teweeggebracht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 11 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder, zij het enige tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij alleen woont, dat hij vier kinderen en drie kleinkinderen heeft en dat hij schulden heeft.
Het hof heeft bij de bepaling van de straf voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als oriëntatiepunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor bedreiging geeft als indicatie een geldboete ter hoogte van € 250,00.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 13 juni 2020 voor het eerst verhoord en de politierechter heeft op 19 september 2024 vonnis gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van bijna 2 jaar en drie maanden. In de fase van het hoger beroep is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof zal echter volstaan met de enkele constatering dat van een overschrijding sprake is, reeds omdat blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad strafvermindering niet aan de orde is bij de aard en hoogte van de hierna op te leggen straf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 300,00 à € 400,00 aan materiële schade (eigen risico voor de reparatie van de auto), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verklaard dat het eigen risico voor de reparatie van de auto € 350,00 bedroeg en dat zij haar vordering in hoger beroep wenst te handhaven.
Nu aan de verdachte ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet worden ontvangen.
proceskosten
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 september 2029, met parketnummer 03-111642-19, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder onder parketnummer 03-111642-19 opgelegde voorwaardelijke straf constateert het hof dat de tenuitvoerlegging daarvan reeds is gelast bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg d.d. 7 oktober 2020 (parketnummer 03-224418-20) welk vonnis per 22 oktober 2020 onherroepelijk is geworden en deze voorwaardelijke straf intussen ook ten uitvoer is gelegd. Het hof is aldus van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 03-111642-19.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 14e, 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 1.000,00 (duizend euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis.
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 03-111642-19.
Dit arrest is gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 8 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.