ECLI:NL:GHSHE:2025:2230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
20-002676-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van straf en vordering benadeelde partij in hoger beroep met aanpassing van bewijsmiddelen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de vaststelling van de schuld van de verdachte. Het hof heeft de straf verlaagd tot 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij is door het hof niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof van oordeel was dat het enkele feit dat de verdachte de benadeelde partij angst wilde aanjagen, niet voldoende was om schadevergoeding toe te wijzen. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de rechtbank verbeterd en aangevuld, en heeft de gronden van de beslissing verder toegelicht. De uitspraak benadrukt de ernst van de daad, die gericht was tegen een politieagent, en de impact daarvan op de veiligheid van de betrokkenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002676-22
Uitspraak : 12 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 november 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-051209-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te Vlissingen op [geboortedag] 1995,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij is bepaald dat de verdachte en zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade en waarbij de verdachte is veroordeeld in de kosten voor rechtsbijstand.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] . In zoverre zal het hof het beroepen vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen. Gelet op de andersluidende beslissing op de vordering van de benadeelde partij, zal het hof ook de door de rechtbank opgenomen toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen.
Het hof zal ten slotte de gronden (in de zin van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen) verbeteren en aanvullen als hierna te melden.
Verbeterde lezing van de bewijsoverwegingen
Het hof leest het op pagina 2 van het vonnis vermelde ‘van de woning [adres 1] ’ verbetert als volgt: ‘van de woning
aan de[adres 2] ’.
Verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof vervangt de op pagina 8 van het vonnis vermelde paginanummers van het vierde bewijsmiddel (‘pagina 482 tot en met 505’) door: ‘pagina 503 tot en met 505’.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof vult het eerste bewijsmiddel van de rechtbank (aangifte [benadeelde] d.d. 9 april 2020, pagina 8 van het vonnis) aan als volgt:
Op 9 april 2020 verscheen voor mij verbalisant, in het politiebureau te Middelburg een persoon die mij opgaf te zijn: [benadeelde] , geboren [geboortedatum] . Hij deed aangifte van vernieling van/aan zijn auto te [adres 2] tussen woensdag 8 april 2020 om 23.00 uur en donderdag 9 april om 01.00 uur en verklaarde als volgt.
Ik doe aangifte van brandstichting c.q. het tot ontploffing brengen, dan wel het vernielen van mijn personenauto.
Op woensdag 8 april 2020 18.00 uur parkeerde ik mijn auto onder de carport welke voor mijn woning is gesitueerd. Mijn personenauto betreft een zwartkleurige Kia Rio voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken] . Mijn woning is gelegen aan [adres 2] . Nadat ik mijn personenauto geparkeerd had, heb ik deze slotvast afgesloten. Op woensdag 8 april 2020 omstreeks 23.00 uur maakte ik mij gereed om naar bed te gaan. Ik keek door het keukenraam en kon hierdoor mijn personenauto onder mijn carport zien staan. Ik zag geen bijzonderheden. Ik ben gaan slapen. Op donderdag 9 april 2020 omstreeks 01.00 uur werd ik wakker van het geluid aan de voordeurbel van mijn woning. Ik rook een sterke brandgeur in de badkamer. Er hing een grijze mistachtige lucht. Ik ben naar beneden gelopen. Ik zag dat mijn voortuin en carport bezaaid waren met puin en as. Ik zag dat mijn personenauto beschadigd was. Ik zag dat de voorruit verbrijzeld c.q. gebarsten was en dat er een gat van ongeveer 20 tot 30 centimeter in de ruit zat. Uit het gat kwam rook. De kap van de linkerbuitenspiegel was verdwenen. Ook zag ik dat de panelen aan de linker voorzijde van de personenauto ontzet waren. Ik zag dat de gehele auto bedekt was met brokstukken, puin en stof. Verder zag ik dat het plafond van de carport voorzien was van meerdere beschadigingen. Ik zag dat er deuken in het houtwerk van de carport zaten. Ik zag dat er brokstukken in het hout genesteld zaten. Ook zag ik over het gehele plafond van mijn carport stukjes karton tegen het houtwerk aan geplakt zaten. Ik zag dat een aantal van de bovenste planken van mijn schutting niet meer aanwezig waren. Verder zag ik dat de houten schutting rondom mijn personenauto voorzien was van meerder beschadigingen zoals deuken, butsen, scheuren en een gat.
Ik zag dat mijn toiletruimte op de begane grond van mijn woning en gelegen naast mijn voordeur onder zwarte stofdeeltjes, puin en asdeeltjes zat.
Ik ben werkzaam als wijkagent ondermijning op het basisteam Walcheren van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Het hof vult het vijfde bewijsmiddel van de rechtbank (proces-verbaal van bevindingen, pagina 9 van het vonnis) aan als volgt:
Naar aanleiding van diverse inbeslagnames van partijen cocaïne in de haven van Vlissingen in 2019 en 2020 zijn diverse opsporingsonderzoeken opgestart. Rondom het tijdstip van aantreffen zijn historische mast gegevens in het havengebied van Vlissingen gevorderd. Uit analyse van de ontvangen historische telecomgegevens bleek dat in de haven van Vlissingen ten tijde van het aantreffen van de verschillende partijen cocaïne meerdere zogenaamde PGP-toestellen actief waren in het havengebied van Vlissingen. IMEI-nummers in de reeks beginnend met de cijfers [cijferreeks 1] behoren bij een smartphone van het merk BQ Aquaris X2. PGP’s worden nagenoeg alleen gebruikt voor criminele activiteiten.
Op vrijdag 31 januari 2020 omstreeks 16.50 uur werd [verdachte] aangehouden in Rotterdam op verdenking van witwassen. De PGP welke [verdachte] bij zijn aanhouding bij zich had betrof een BQ Aquaris X2.
Het hof vult het vijfde bewijsmiddel van de rechtbank verder aan door na ‘ [adres 3] ’ de volgende tekst toe te voegen: ‘het hof: in totaal: 138 aanstralingen’.
Het hof begrijpt op pagina 11 van het vonnis het bericht ‘ [adres 5] ’ als ‘ [adres 2] ’, gelet op het overige berichtenverkeer in onderlinge samenhang beschouwd met het feit dat de woning aan de [adres 4] niet over een ‘afdakje’ beschikt. [1]
Daarnaast voegt het hof de volgende bewijsmiddelen toe aan de bewijsmiddelen van de rechtbank.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2020 (dossierpagina 72 en 73), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
[
dossierpagina 72]
Op vrijdag 10 april 2020 hoorde ik een melding via het Operationeel Centrum dat er veel jeugd hing op de parkeerplaats bij [bedrijf] in Middelburg. Aangezien ik daar ook werkzaam ben als wijkagent ben ik ter plaatse gegaan samen met de BOA van de gemeente. Wij reden vanuit de [straat] en zagen op de parkeerplaats een groepje van ongeveer 6 jongeren bij elkaar. (…)
Terwijl ik de bekeuring voor [betrokkene 1] aan het uitschrijven was hoorde ik [betrokkene 2] het volgende vragen: ‘hoe gaat het met [benadeelde] ?’ [
het hof begrijpt: [benadeelde]]. Voor mij was het bekend dat de nacht ervoor de auto van deze collega vernield is met een vuurwerkbom. Omdat ik op dat moment bezig was met [betrokkene 1] gaf ik daar niet gelijk aandacht aan. [verdachte] hield zich op dat moment afzijdig. Echter op dinsdag 7 april [
het hof begrijpt: 2020 en aldus voorafgaand aan het tenlastegelegde] trof ik [verdachte] ook aan op dezelfde locatie en heb ik met hem gesproken. [verdachte] vroeg zich toen hardop af waarom collega [benadeelde] altijd zo strak in zijn werk zit en hem altijd stalkt. Hierbij noemde [verdachte] de voor- en achternaam van collega [benadeelde] . Ik kan mij herinneren dat [verdachte] lachend vroeg of hij bij mij aangifte kon doen van stalking.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 september 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik kan mij herinneren dat ik op 9 april 2020 omstreeks 00.47 uur met een Range Rover Evoque bij het Esso Tankstation was, [adres 6] , met [betrokkene 2] . De auto van mijn zus betreft een Range Rover Evoque. Mijn zus heet [naam] .
Ik heb een tijdje een Renault Clio gehuurd. Ik was in die periode mijn rijbewijs kwijtgeraakt. Ik weet niet meer precies hoe lang ik die auto heb gehuurd want op een gegeven moment mocht ik niet meer rijden. Ik heb de Renault Clio wel gebruikt. Ik heb erin gereden. Ik ben weleens door de politie gecontroleerd toen ik de bestuurder was.
U, voorzitter, vraagt mij of dat ik nog steeds beschik over het privé telefoonnummer eindigend op - [cijferreeks 2] . Dat klopt.
3.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger d.d. 29 juli 2025, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 4 september 2024 onder meer heb verklaard dat ik een Renault Clio heb gehuurd en daar zelf in heb gereden. Ik blijf bij de verklaring die ik toen heb afgelegd.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat:
niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account ‘ [EncroChat-account 1] ’.
uit het berichtenverkeer tussen ‘ [EncroChat-account 1] ’ en anderen niet blijkt dat er werd gesproken over het tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a)
Anders dan de verdediging en op de gronden zoals verwoord door de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account ‘ [EncroChat-account 1] ’.
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2024 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 2] blijkt voorts dat het bronprogramma met chatberichten de bericht-tijden in de UTC-tijdzone registreert. Wanneer in Nederland de zomertijd in is gegaan (op 29 maart 2020) dient vanaf die datum bij de UTC-tijd 2 uur te worden opgeteld. Derhalve is daarmee een afdoende verklaring gegeven voor het verschil in tijdstippen tussen de berichten op dossierpagina 637 en dossierpagina 131 en verder.
Ad b)
Het hof is verder van oordeel dat het berichtenverkeer – zoals weergegeven in de bewijsmiddelen – zich bezwaarlijk anders laat verstaan dan als betrekking hebbend op het feit in de tenlastelegging.
In dat berichtenverkeer wordt immers nog geen drie uur voorafgaand aan het feit het adres van het slachtoffer genoemd. Ook wordt enkele minuten na de ontploffing gestuurd: ‘ [benadeelde] auto geregeld’. Daarbij constateert het hof dat [benadeelde] de voornaam van het slachtoffer is en de Cobra 8 op diens auto werd geplaatst. Dit oordeel vindt bovendien steun in het bericht dat kort voor de ontploffing werd verstuurd, inhoudende ‘zeg voorzichtig handschoen en capuchon’, en in de berichten van later die dag rond 18.35 uur, waaruit blijkt dat een en ander op HVZeeland is vermeld en het een agent betreft, terwijl op HVZeeland geen melding werd gemaakt van het feit dat het slachtoffer een politieagent betrof.
Dat ten slotte niet gebleken is van mutaties met betrekking tot schade aan – of een aanrijding met – de Range Rover Evoque, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af, nu daarvan ook sprake kan zijn geweest zonder politie-inzet. Dat geldt temeer nu op 13 april 2020 door ‘ [EncroChat-account 1] ’ aan ‘ [EncroChat-account 2] ’ is gestuurd dat hij schade aan de auto van zijn zus heeft gereden en dat hij hem moet laten maken maar dat niemand het mag weten, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat op dat moment ook nog niemand ervan afwist.
Hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd vindt weerlegging in de bewijsmiddelen.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een lagere straf zal opleggen dan de rechtbank heeft gedaan. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, en dat in soortgelijke zaken doorgaans lager wordt gestraft wanneer ook sprake is van gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ‘medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is’. Feitelijk heeft de verdachte – samen met zijn mededaders – ervoor gezorgd dat zwaar en illegaal vuurwerk (een Cobra 8) op de auto van [benadeelde] is geplaatst terwijl deze bij diens huis geparkeerd stond.
[benadeelde] en zijn gezin waren op dat moment thuis en sliepen. Een woning is bij uitstek een plek waarin iemand zich veilig hoort te voelen en het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte en de mededaders met hun handelen verbalisant [benadeelde] angst wilden aanjagen. Verbalisant [benadeelde] heeft dit, zoals ook blijkt uit de vordering die is ingediend, als erg intimiderend ervaren. Hij was werkzaam als wijkagent ondermijning bij het basisteam Walcheren. Door het bewezenverklaarde heeft verbalisant [benadeelde] zich genoodzaakt gevoeld om te verhuizen. Verbalisant [benadeelde] en zijn gezin voelden zich niet meer veilig in hun woning. Hij heeft zich daarnaast gedwongen gevoeld om van functie te wisselen.
Naar het oordeel van het hof (evenals de rechtbank) kan deze buitengewoon grove en intimiderende daad niet anders worden gezien dan als bedoeld om de bij de politie Zeeland-West-Brabant werkende medewerkers angst aan te jagen en het hen moeilijk te maken hun werk onbevangen en zo goed mogelijk te kunnen doen. Daarmee is deze daad een aanslag op de politie, zijnde een belangrijke en onmisbare organisatie in de bestrijding van criminaliteit. De politie staat voor rechtshandhaving, draagt bij aan de rechtsorde en daarmee is het feit ook zeer ondermijnend van aard. Het hof rekent het de verdachte dan ook ten zeerste aan dat hij hierin een belangrijke rol heeft gespeeld.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte een partner heeft en voornemens is een autohandel te beginnen.
Gelet op het vorenstaande neemt het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden tot uitgangspunt maar acht het – gelet op de ouderdom van het feit – een gevangenisstraf voor de duur 34 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.
Redelijke termijn
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden.
De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 4 januari 2021 met de inverzekeringstelling van de verdachte, en geëindigd op 18 november 2022 met het vonnis van de rechtbank. Derhalve is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 23 november 2022 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte, en eindigt heden, 12 augustus 2025, met het wijzen van het onderhavige arrest. De redelijke termijn van 24 maanden is in hoger beroep derhalve met ongeveer 8 maanden en 2 weken overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, passend en geboden hebben geacht. Gelet op voormelde overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de verdachte echter veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft het hof in het bijzonder oog gehad voor de aard van het feit voor zover inhoudende – hoewel daarbij weliswaar geen gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was – dat het is gepleegd tegen een agent.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen zodat deze van rechtswege voortduurt in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van de gronden voor toewijzing van schadevergoeding wegens ‘nadeel dat niet in vermogensschade bestaat’.
De benadeelde partij heeft enkel gesteld dat van een geval als bedoeld in dat artikel sprake is nu de verdachte het oogmerk had om zodanig nadeel aan de benadeelde partij toe te brengen (artikel 6:106, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek).
Het hof is echter van oordeel dat het enkele feit dat het bewezenverklaarde ten doel had om de benadeelde partij angst aan te jagen, niet zonder meer voldoende is om te spreken van een oogmerk om nadeel bij de benadeelde partij te veroorzaken in vorenbedoelde zin, zodat de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op
nihil);
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 12 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Dossierpagina 586 en 587.