ECLI:NL:GHSHE:2025:2266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
20-003459-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van een ambtenaar en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling van een ambtenaar en van het opzettelijk beletten van een handeling door een ambtenaar. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor bevestiging van het vonnis en vrijspraak van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verklaringen van de verbalisanten over het aantal keren dat de verdachte zou hebben geslagen, verschilden en de camerabeelden toonden geen bewijs van mishandeling. Het hof concludeerde dat de verdachte niet het opzet had om de aanhouding van zijn zoon te beletten, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Daarnaast verklaarde het hof de benadeelde partij, een politieambtenaar, niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De benadeelde partij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003459-23
Uitspraak : 20 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 december 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-163497-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde en is de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Door de officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van 2 uren taakstraf per dag. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit het vonnis te bevestigen en de verdachte dus van het tenlastegelegde vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] is primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat de vordering dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda een ambtenaar [verbalisant 2] gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 2] meermalen, althans eenmaal, tegen/op het gezicht, althans het lichaam, te slaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda opzettelijk enige handeling gedaan door [verbalisant 2] , politieambtenaar, zijnde een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten de aanhouding van [medeverdachte] , heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door die [verbalisant 2] in het gezicht en/of het hoofd, althans op het lichaam, te slaan en/of te duwen tegen het lichaam en/of aan de arm en/of de hand en/of de handschoen van die [verbalisant 2] te trekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van het primair tenlastegelegde, anders dan de advocaat-generaal en in navolging van het standpunt van de verdediging, dat op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte politieambtenaar [verbalisant 2] zou hebben geslagen. Uit de aangiftes en verklaringen van aangevers [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijken allereerst discrepanties over het aantal keren dat de verdachte [verbalisant 2] zou hebben geslagen. Hoewel het hof, evenals de politierechter, ervan uitgaat dat de verbalisanten hebben verklaard hoe zij de (hectische) situatie hebben ervaren en waargenomen, stelt het hof vast dat de door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] genoemde aantallen variëren van twee of vier keer slaan tot vijf of zes keer slaan tot geen enkele keer slaan. Het hof heeft op de camerabeelden voorts waargenomen dat de verdachte – nadat hij kennelijk via de voordeur zijn woning uitkomt – in beeld verschijnt, hij voorover buigt in de richting waar zijn zoon en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de grond zijn, dat de rechterschouder van de verdachte constant zichtbaar is, hij met zijn rechtervinger in hun richting wijst en dat de verdachte vervolgens door zijn vrouw wordt teruggetrokken richting de woning. Op de camerabeelden heeft het hof niet waargenomen dat de verdachte [verbalisant 2] zou hebben geslagen. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij [verbalisant 2] zou hebben geslagen. Gelet op het vorenstaande zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Op grond van de camerabeelden, alsmede de uitlatingen van de verdachte gedaan na zijn aanhouding in het bijzijn van [verbalisant 3] , zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 35), inhoudende dat hij gezien had dat zijn zoon op de grond lag, dat er mensen bovenop hem zaten, dat hij in eerste instantie niet had gezien dat er politiemensen bovenop zijn zoon zaten en dat hij de politieagenten van zijn zoon afgeduwd heeft, stelt het hof vast dat de verdachte politieambtenaar [verbalisant 2] heeft geduwd.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de uitlating die de verdachte meteen na zijn aanhouding heeft gedaan, namelijk dat hij in eerste instantie niet had gezien dat de mensen die bovenop zijn zoon zaten politiemensen waren, in de gegeven (hectische) omstandigheden niet onaannemelijk. De verdachte had kennelijk enkel de intentie om de belagers van zijn zoon, die voor zijn voordeur op de grond lag met twee belagers bovenop hem, weg te duwen. Naar het oordeel van het hof kan aldus niet worden vastgesteld dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het beletten, belemmeren en/of verijdelen van de aanhouding van zijn zoon [medeverdachte] door [verbalisant 2] , zodat het hof de verdachte eveneens zal vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 366,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep mondeling te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [verbalisant 2] in de vordering niet worden ontvangen.
De benadeelde partij zal daarbij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant 2] in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. G.J. Hanssen en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 20 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.