ECLI:NL:GHSHE:2025:2282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
20-002229-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling en bedreiging met doodsbedreigingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het steken van het slachtoffer [benadeelde] met een mes in het gezicht, zonder enige aanleiding, en heeft hem ook bedreigd met de dood. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en had terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet aan de voorwaarden voor terbeschikkingstelling is voldaan en heeft deze maatregel niet opgelegd. De verdachte is in eerste aanleg partieel vrijgesproken van de bedreiging van [benadeelde]. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de partiële vrijspraak. Het hof heeft de opgelegde straf van 6 maanden gevangenisstraf bevestigd, maar de maatregel van terbeschikkingstelling verworpen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte al drie jaar in detentie heeft gezeten zonder incidenten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002229-23
Uitspraak : 21 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 juli 2023 en het herstelvonnis van 7 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-099163-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans gedetineerd in P.I. Middelburg te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging jegens [benadeelde] en veroordeeld ter zake van ‘zware mishandeling’ (feit 1 subsidiair) en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 2) tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast. De rechtbank heeft verder de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 1.658,08, bestaande uit € 158,08 aan materiële schade en
€ 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente (voor wat betreft de medicatie, reiskosten en immateriële schade vanaf 18 april 2022 en voor wat betreft de informatie van de huisarts vanaf 22 september 2022) en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ten slotte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op dan toe begroot op € 792,00.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen. Voorts heeft de advocaat-generaal, indien het hof voornemens is om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, twee voorwaardelijke verzoeken gedaan.
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft in het kader van de op te leggen sanctie bepleit om, anders dan de rechtbank, geen terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan de verdachte op te leggen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg partieel vrijgesproken van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging ten aanzien van [benadeelde] . Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak dient te worden beschouwd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven partiële vrijspraak van feit 2.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf en maatregel. Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel, zal het hof voorts de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen en aldus aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Indien het hof voornemens is om enkel een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, heeft de advocaat-generaal twee voorwaardelijke verzoeken gedaan, te weten het horen van de zus van de verdachte en het laten opmaken van een reclasseringsrapportage.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit om geen terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan de verdachte op te leggen. Daartoe is, kort samengevat, aangevoerd dat op grond van het aanvullend ambulant onderzoek Pro Justitia van 30 januari 2025 de kans op de aanwezigheid van schizofrenie aanzienlijk is verminderd. Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, niet eist dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan de verdachte wordt opgelegd. De verdachte zit immers reeds een periode van 3 jaren in detentie en daar hebben zich geen incidenten voorgedaan. Oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is derhalve niet noodzakelijk. De raadsman verzoekt het hof te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden dan wel een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van slachtoffer [benadeelde] door hem, zonder enige aanleiding en terwijl zij onbekenden van elkaar waren, met een mes in het gezicht te steken. Door aldus te handelen heeft de verdachte in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] , heeft hij geen rekening gehouden met wat de gevolgen van zijn handelen konden zijn en heeft hij bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voor het hof niet duidelijk geworden waarom de verdachte geweld heeft gebruikt tegen een voor hem onbekend slachtoffer. Het hof acht dit zeer zorgwekkend en neem het de verdachte kwalijk dat hij hierover nauwelijks tot niets heeft willen verklaren.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft zonder enige aanleiding doodsbedreigingen richting het slachtoffer geuit en is met een mes in zijn hand achter het slachtoffer aangerend. Dit moet voor het slachtoffer een zeer angstige ervaring zijn geweest. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2025, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Geen tbs-maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. Een van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot de expliciet in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr genoemde misdrijven, en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, Sr). Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in laatstgenoemd artikel geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde (artikel 38, eerste lid, Sr). Voor oplegging van de maatregel van tbs is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a, derde lid, Sr).
Het hof heeft kennis genomen van verschillende de verdachte betreffende rapportages en adviezen, waaronder:
de pro Justitia rapportage van 17 april 2023, opgesteld door
[psycholoog] , klinisch psycholoog en [psychiater] , psychiater, en
de pro Justitia rapportage aanvullend ambulant onderzoek van 30 januari 2025, opgesteld door [psycholoog] , klinisch psycholoog en [psychiater] , psychiater.
Het hof stelt vast dat de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep slechts beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek van de psychiater en psycholoog, waardoor geen compleet beeld van de psychische gesteldheid van de verdachte is komen vast te staan.
Bij vonnis van 18 juli 2023 en herstelvonnis van 7 september 2023 heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van overheidswege gelast. De rechtbank heeft de verdachte aangemerkt als weigerende observandus zoals bedoeld in artikel 37a, vierde lid, Sr en is vervolgens op grond van de inhoud van het PBC-rapport van 17 april 2023, bezien in samenhang met de Pro Justitia rapportage van 14 oktober 2022 en gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank heeft daarbij in het midden gelaten hoe de stoornis te kwalificeren is.
Met betrekking tot het bij de verdachte al dan niet aanwezig zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten tijde van het tenlastegelegde, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat uit de (door de rechtbank gebezigde) pro Justitia rapportage van 17 april 2023 onder meer volgt dat geen duidelijk actueel diagnostisch beeld van de verdachte kan worden gegeven, en daardoor de vraag rijst of een uitspraak mogelijk is over de psychische toestand van de verdachte in aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde. De rapporteurs zien sterke aanwijzingen voor een psychotisch toestandsbeeld in deze periode. Indien er sprake was van een psychose, dan is het kader waarin die optrad echter niet duidelijk. De rapporteurs overwegen dat het zou kunnen passen in het kader van schizofrenie, maar theoretisch ook in het kader van pathologisch middelengebruik.
In de pro Justitia rapportage aanvullend ambulant onderzoek van 30 januari 2025 hebben de rapporteurs verwezen naar de hierboven samengevatte overweging uit de rapportage van 17 april 2023. De rapporteurs geven in genoemde aanvullende rapportage aan dat zij thans niet kunnen onderbouwen dat betrokkene (
het hof: de verdachte) lijdt aan een psychiatrische stoornis. De rapporteurs menen dat, nu de verdachte meer dan anderhalf jaar geen antipsychotische medicatie heeft gebruikt en evident is dat psychotische symptomen niet prominenter naar voren zijn gekomen – hetgeen wel te verwachten zou zijn na anderhalf jaar zonder gebruik van een antipsychoticum – de kans op een toenmalige middelen geïnduceerde psychose meer waarschijnlijk is geworden dan een psychose in het kader van schizofrenie. De kans op de aanwezigheid van schizofrenie is aldus kleiner dan in het rapport van 2023 werd verondersteld.
Het hof is op grond van de hiervoor in de rapportage van 30 januari 2025 beschreven conclusie van oordeel dat de door de rechtbank gedane vaststelling dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, thans niet langer in stand kan blijven. Niet alleen kan niet worden onderbouwd dat de verdachte lijdt aan een psychiatrische stoornis, maar daar komt bij dat het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van een tbs-maatregel niet eist, nu de verdachte reeds drie jaren in detentie heeft doorgebracht en zich daar geen bijzonderheden hebben voorgedaan. Het hof zal derhalve, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, niet overgaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege omdat niet aan de voorwaarden voor het opleggen daarvan is voldaan.
Voorwaardelijke verzoeken van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft de voorwaardelijke verzoeken gedaan tot het horen van de zus van de verdachte alsmede het laten opmaken van een reclasseringsrapportage. Het hof zal beide verzoeken afwijzen, nu het hof van oordeel is dat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Opheffing voorlopige hechtenis
Gelet op het feit dat de verdachte op de dag van het eindarrest de door het hof opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden reeds heeft uitgezeten, zal het hof het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang opheffen. Deze beslissing zal apart worden geminuteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van de bedreiging van [benadeelde] van het onder feit 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft de voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang op, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 21 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.