In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, geboren in 2003, is in detentie en heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 31 juli 2025 het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachte, die wordt verdacht van het medeplegen van gijzeling en andere strafbare feiten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat de wet niet voorziet in een beroep tegen een dergelijke afwijzing. Het hof heeft echter het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen, onder voorwaarden, waaronder elektronisch toezicht. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en het recidiverisico. Het hof heeft benadrukt dat de voorlopige hechtenis in beginsel moet worden voortgezet, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die schorsing rechtvaardigen, zoals de psychische impact op de verdachte en het belang van zijn opleiding. De schorsing is vastgesteld tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg.