ECLI:NL:GHSHE:2025:2318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
000657-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, geboren in 2003, is in detentie en heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 31 juli 2025 het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachte, die wordt verdacht van het medeplegen van gijzeling en andere strafbare feiten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat de wet niet voorziet in een beroep tegen een dergelijke afwijzing. Het hof heeft echter het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen, onder voorwaarden, waaronder elektronisch toezicht. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en het recidiverisico. Het hof heeft benadrukt dat de voorlopige hechtenis in beginsel moet worden voortgezet, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die schorsing rechtvaardigen, zoals de psychische impact op de verdachte en het belang van zijn opleiding. De schorsing is vastgesteld tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Raadkamerappelnummer: [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 4 augustus 2025, waarbij namens:

[Naam Verdachte]

geboren [in 2003] te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
thans verblijvende in [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 31 juli 2025, bij welke beslissing het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de aan [verdachte] opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman
mr. G.A.R. Di Antonio.
Uit het dossier blijkt dat verdachte ook hoger beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, welke beslissing ter terechtzitting is genomen.
Ingevolge artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering is het hoger beroep tegen een tussenvonnis, anders dan bij het bevel tot gevangenhouding, het bevel tot gevangenneming en bij afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, alleen mogelijk tegelijk met het beroep tegen het eindvonnis.
Nu de wet niet voorziet in een beroep tegen een afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, welke afwijzing bij tussenvonnis is gewezen, kan verdachte niet in dit beroep worden ontvangen.
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aan de orde is het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft kennisgenomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt dat verdachte -kort verwoord- het medeplegen van gijzeling, dan wel het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, het medeplegen van mishandeling en het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of gijzeling en/of met zware mishandeling, wordt verweten.
Tijdens het onderzoek in raadkamer en uit het procesdossier is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof met de rechter-commissaris, de raadkamer en de meervoudige kamer tot de slotsom is gekomen dat er voldoende ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan ter zake hetgeen hem, zoals genoemd in de vordering tot inbewaringstelling, is verweten. Het hof heeft zich thans aan de hand van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting in raadkamer zich ervan vergewist dat de ernstige bezwaren, zoals destijds aangenomen, nog onverkort van kracht zijn. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat ook ernstige bezwaren jegens verdachte aan de orde zijn ter zake het onder feit 1 primair, zoals genoemd in de vordering tot inbewaringstelling, verweten feit. In dit verband overweegt het hof dat van gijzeling in de zin van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht reeds sprake is indien iemand niet vrij is om te vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt en wordt gedwongen om iets te doen. Het hof stelt voorop dat er niet direct vanaf het begin af aan sprake hoeft te zijn geweest van een gijzeling, maar dat deze ook na verloop van tijd kan ontstaan en dat ook niet door verdachte zelf sprake hoeft te zijn van actieve handelingen teneinde het slachtoffer te dwingen iets te doen. Of dat zo is, en vanaf welk moment dat het geval is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Voor de in artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedragingen geldt dat nalaten al voldoende kan zijn. Het delict kan, naast actieve gedragingen, dus uit een nalaten bestaan, of uiteraard uit een combinatie van handelen en nalaten. De enkele aanwezigheid bij een gijzeling kan er onder omstandigheden toe bijdragen dat het slachtoffer niet kan gaan en staan waar hij wil. Bewust nalaten om in te grijpen, kan dan een uitvoeringshandeling zijn. Bovendien is het hof van oordeel dat gelet op de inhoud van het huidig dossier ook blijkt van voldoende ernstige bezwaren jegens verdachte met betrekking tot de gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachten. Dat verdachte naar eigen zeggen niet de uitvoerder was van de geweldshandelingen alsmede van de ontvoering doet daaraan niet af.
Hetgeen verdachte onder 1 primair wordt verweten, namelijk het medeplegen van gijzeling, is een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving 12 jaar of meer gevangenisstraf op staat en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Het zou immers voor de samenleving niet te begrijpen zijn en het zou door die samenleving ook niet worden geaccepteerd wanneer degene ten aanzien van wie ernstige bezwaren bestaan dat hij vermoedelijk betrokken is geweest bij een ontvoering dat, naar het hof begrijpt, een vergelding zou zijn binnen het (drugs)milieu, niet onverwijld in voorarrest zou worden genomen en voorlopig gehouden. Dat zou tot maatschappelijke onrust kunnen leiden.
Voorts is er sprake van gevaar voor herhaling. De rechter-commissaris heeft eerder overwogen dat de aan verdachte verweten strafbare feiten zich hebben afgespeeld binnen het criminele (drugs)milieu. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zich niet heeft kunnen of willen onttrekken aan de medeverdachte en diens handelingen. Mede hieruit maakt het hof op dat verdachte kennelijk nog onvoldoende resistent is tegen de mogelijke druk van anderen. Gelet op de bovenstaande overweging blijkt van een mentaliteit bij verdachte die ernstig doet vrezen voor herhaling. Het hof verwijst in dit verband tevens naar het rapport van 10 juli 2025, in welk rapport de reclassering het recidiverisico gemiddeld heeft ingeschat.
Alles overwegende wijst het hof het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Namens verdachte is ter zitting in raadkamer verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. In dat verband is aangevoerd dat de zaak en de voorlopige hechtenis een grote psychische impact op de verdachte hebben en dat het van groot belang is dat verdachte zijn opleiding kan voortzetten om deze te kunnen afronden en te kunnen vorkomen dat zijn studieschuld verder oploopt en hij eindigt met een onafgemaakte opleiding.
Het hof overweegt als volgt.
Schorsing van de voorlopige hechtenis bij een verwijt van een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving 12 jaar of meer gevangenisstraf op staat is in beginsel slechts aan de orde wanneer er sprake is van bijzondere zwaarwichtige de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden op grond waarvan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis dient te wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte.
De reclassering heeft een reclasseringsadvies uitgebracht, in welk rapport (d.d. 10 juli 2025) de kans op herhaling als gemiddeld is ingeschat. Gelet op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister dat ten laste van verdachte is opgesteld kan verdachte als first offender worden aangemerkt, nu verdachte de eerste keer gedetineerd is. Algemeen mag worden aangenomen dat van deze detentie een afschrikwekkend effect uitgaat. Tevens zijn er aanwijzingen dat verdachte het verwerpelijke van zijn gedrag inziet en spijt betuigt. Feiten of omstandigheden die thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gebleken.
Het hof zal, nu het mede gaat om een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving
12 jaar of meer gevangenisstraf op staat met geschokte rechtsorde, de voorlopige hechtenis schorsen voor bepaalde tijd, namelijk tot aan de dag van het eindoordeel in eerste aanleg in deze zaak.
Het hof zal aan de schorsing de voorwaarden verbinden zoals voorgesteld door de reclassering, waaronder de verplichting om gedurende de schorsing medewerking te verlenen aan elektronisch toezicht, zulks gelet op de aard en de ernst van het feit onder 1 en de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn gepleegd.
Het hof heeft zich er voorts van vergewist dat verdachte zich bewust is van het feit dat overtreding van een van de aan de schorsing verbonden voorwaarden ertoe kan en zal leiden dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Het hof wijst derhalve toe het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
met ingang van woensdag 27 augustus 2025 te 10.00 uur tot de dag van de einduitspraak in deze zaak in eerste aanleg.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Wijst af het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Bevestigt de beslissing waarvan beroep met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Wijst toe het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Beveelt dat de voorlopige hechtenis van verdachte zal worden geschorst met ingang van
woensdag 27 augustus 2025 te 10.00 uur tot de dag van de einduitspraak in deze zaak in eerste aanleg.
Stelt aan verdachte als voorwaarden aan de schorsing:
dat verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
dat verdachte, ingeval hij wegens het feit waarvoor voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf zou worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis geen strafbare feiten zal plegen;
dat verdachte gehoor zal geven aan alle oproepingen van politie en justitie;
dat verdachte zich onder toezicht zal stellen van de reclassering en zich zal houden aan de door die instelling te geven aanwijzingen;
dat verdachte zich uiterlijk binnen 2 werkdagen na aanvang van de schorsing zal melden bij de reclassering, gevestigd aan Langendijk 34, 4819 EW in Breda (bereikbaar op het telefoonnummer: 088-8041505);
dat verdachte zich gedurende de schorsing zal onthouden van
elkcontact met de medeverdachten, te weten:
- [Medeverdachte I] en
- [Medeverdachte II] ,
Zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
9. dat verdachte zich gedurende de schorsing onder elektronisch toezicht zal laten stellen;
10. dat verdachte zich gedurende de schorsing niet zal bevinden in het verboden gebied zoals hieronder aangegeven, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Dat verdachte medewerking zal verlenen aan elektronische monitoring van dit locatieverbod.
Verbod Steenbergen (1 KM)
11. dat verdachte gedurende de schorsing niet, zonder toestemming van de reclassering, naar het buitenland zal gaan;
11. dat verdachte gedurende de schorsing op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte mede afhankelijk van de dagbesteding.
Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is
[adres 2]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
13. dat verdachte gedurende de schorsing, indien de reclassering dit nodig acht actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
13. dat verdachte zich op de dag van de einduitspraak in deze zaak in eerste aanleg uiterlijk een kwartier voorafgaand aan die uitspraak weer zal melden bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gevestigd aan de Stationslaan 10 in Breda.
Aldus gedaan op 21 augustus 2025
door mr. M. van der Horst, voorzitter, mr. Y. van Setten en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B. Kocyilmaz, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 21 augustus 2025
Gezien d.d.
De directeur van [detentieplaats]