In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van gezamenlijk gezag en een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige zoon. De vader, die in hoger beroep ging, vroeg om een nieuwe kans om gezamenlijk gezag te verkrijgen en een zorg- en contactregeling vast te stellen. De rechtbank Limburg had eerder op 22 maart 2024 de verzoeken van de vader afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader had in eerste aanleg niet aangetoond dat hij gemotiveerd was om hulpverlening aan te gaan of stappen te zetten voor een betere situatie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 17 december 2024 bleek dat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheid als ouder te nemen. Hij had eerder een contactverbod en locatieverbod overtreden, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde. De moeder voerde aan dat het niet mogelijk was om gezamenlijk gezag uit te oefenen gezien de situatie en het gedrag van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat was om het belang van de minderjarige voorop te stellen en dat de noodzakelijke hulpverlening niet mogelijk was. Daarom werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.