ECLI:NL:GHSHE:2025:232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
200.342.859_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing gezamenlijk gezag en omgangsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van gezamenlijk gezag en een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige zoon. De vader, die in hoger beroep ging, vroeg om een nieuwe kans om gezamenlijk gezag te verkrijgen en een zorg- en contactregeling vast te stellen. De rechtbank Limburg had eerder op 22 maart 2024 de verzoeken van de vader afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader had in eerste aanleg niet aangetoond dat hij gemotiveerd was om hulpverlening aan te gaan of stappen te zetten voor een betere situatie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 17 december 2024 bleek dat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheid als ouder te nemen. Hij had eerder een contactverbod en locatieverbod overtreden, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde. De moeder voerde aan dat het niet mogelijk was om gezamenlijk gezag uit te oefenen gezien de situatie en het gedrag van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat was om het belang van de minderjarige voorop te stellen en dat de noodzakelijke hulpverlening niet mogelijk was. Daarom werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 januari 2025
Zaaknummer : 200.342.859/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/316190 FA RK 23-1111
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] worden belast;
  • een zorg- en contactregeling c.q. omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur bij de vader zal verblijven en waarbij [minderjarige] in de weken waarin hij in het weekend niet bij de vader verblijft van donderdagmiddag 17.00 uur tot vrijdagochtend 9.00 uur bij de vader zal verblijven, dan wel een zodanige zorg- en contactregeling c.q. omgangsregeling vast te stellen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte zullen worden verdeeld, dan wel een zodanige verdeling van vakanties en feestdagen te bepalen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2024, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader om de beschikking te vernietigen af te wijzen, zowel ten aanzien van het gezamenlijk ouderlijk gezag als de verzochte zorg- en contactregeling.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader (de vader heeft de mondelinge behandeling korte tijd bijgewoond via een digitale verbinding);
  • mr. Bos namens de vader;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Montfort;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 augustus 2023.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 april 2023 is in het kader van voorlopige voorzieningen bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist of partijen anders overeenkomen, zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele BOR-instantie via [instantie] van de gemeente [gemeente] , waarbij de invulling van de omgang onder begeleiding wordt overgelaten aan die professional.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de vader en de moeder samen te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en het verzoek van de vader om een zorg- en contactregeling dan wel een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen, afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De begeleide omgang en hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod is in eerste aanleg niet van de grond gekomen. De vader steekt daarvoor ten dele de hand in eigen boezem. Omdat het contact tussen partijen enige tijd gemoedelijk verliep en er ondanks de beschikking sprake was van omgang tussen de vader en [minderjarige] in het bijzijn van de moeder, werden de begeleide omgang en hulpverlening naar de achtergrond verdreven. Vanwege het goed lopende contact had de vader hoop dat de ouders er in onderling overleg uit konden komen. De vader kreeg een nieuw e-mailadres en telefoonnummer en vergat dit richting de betrokken instanties zoals de raad te communiceren, waardoor hij onbereikbaar was. De vader begrijpt dat hij dat anders had moeten aanpakken en dat hij bereikbaar had moeten zijn, maar hij had lange tijd de hoop dat de ouders er alsnog uit zouden komen. In januari 2024 verslechterde de communicatie tussen de ouders en werd de vader wederom geblokkeerd door de moeder. Het contact tussen hem en [minderjarige] werd bemoeilijkt. De vader heeft door gevoelens van onmacht en frustratie uitlatingen gedaan naar de moeder die niet de schoonheidsprijs verdienen, maar dat had te maken met het feit dat hij geen contact had met [minderjarige] . De vader heeft spijt van zijn uitlatingen en hij is bereid om te werken aan het verbeteren van de communicatie met de moeder. Zijn leven is gestabiliseerd; hij heeft een partner, werk en woont bij zijn vader. De vader is gemotiveerd om het contact met [minderjarige] te herstellen en de communicatie met de moeder te verbeteren. De vader hoopt in hoger beroep deze kans te krijgen. Het is naar de mening van de vader wel mogelijk dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. Hoewel de ouders op dit moment niet met elkaar communiceren, zijn er ook periodes geweest waarin dit wel lukte. De vader is bereid om mee te werken aan hulpverlening of aan een nader onderzoek door de raad. Er zijn ook mogelijkheden in het contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader begrijpt dat hij in de procedure bij de rechtbank kansen heeft gehad om de vaststelling van een regeling te bewerkstelligen; hij is vastberaden om nu beterschap te laten zien.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] bij toewijzing van het gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet is te verwachten dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De vader is bij vonnis van 24 april 2024 voor bedreiging van de moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 144 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij is een contactverbod opgelegd waarbij de vader op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de moeder mag opnemen gedurende de proeftijd. Er is eveneens een locatieverbod opgelegd waarbij de vader zich gedurende de proeftijd niet mag bevinden op [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats] , zijnde de omgeving van de woning van de moeder. Er is aan de vader daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uur opgelegd en ten slotte een door de vader aan de moeder te betalen schadevergoeding van € 600,-. Gelet hierop is het naar de mening van de moeder niet mogelijk om gezamenlijk gezag uit te oefenen of om een omgangsregeling vast te stellen. Het verzoek om onderzoek hiertoe dient te worden afgewezen. Dit hoger beroep was de kans voor de vader om zich te laten zien en dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft het contactverbod en het locatieverbod al meerdere keren overtreden. Naar aanleiding van die overtredingen zijn door de politie zogenoemde STOP-gesprekken gevoerd met de vader, maar direct na afloop van een dergelijk gesprek nam de vader weer contact op met de moeder met de boodschap dat hij lacht om dergelijke gesprekken. De vader trekt zich niets aan van de hem opgelegde verboden en blijft doorgaan met het bedreigen van de moeder.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Gelet op het gedrag van de vader dat hij ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft laten zien, ziet de raad geen enkele kans voor een gedegen onderzoek. De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.2.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
5.4.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] bij toewijzing van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen en dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Hieraan voegt het hof het volgende toe.
5.4.4.
Het hof heeft de dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep van de advocaat van de vader begrepen dat de vader niet fysiek aanwezig wilde zijn bij de mondelinge behandeling vanwege het feit dat hij gesignaleerd staat door de politie en hij bang was om opgepakt te worden op het moment dat hij het gerechtsgebouw zou betreden. Op verzoek van de advocaat van de vader is de vader de mogelijkheid geboden om digitaal bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. In eerste instantie is getracht om via het voor de advocaat van de vader laatst bekende e-mailadres contact te leggen met de vader maar dat lukte niet. Na aanvang van de mondelinge behandeling bleek dat de vader niet langer via dit e-mailadres bereikbaar was. Het hof heeft de vader via een ander door hem opgegeven e-mailadres digitale toegang tot de mondelinge behandeling gegeven. Toen bleek dat de vader in een openbare ruimte was waardoor de beslotenheid van de mondelinge behandeling niet gegarandeerd kon worden, heeft de vader vervolgens de mogelijkheid gekregen om ergens anders naar toe te gaan. Kort daarna merkte het hof op dat de vader wederom in een ruimte was waar andere mensen aanwezig waren. Nadat de vader nogmaals werd aangesproken op het belang van de beslotenheid van de mondelinge behandeling, heeft de vader aangegeven dat hij in een auto zou kunnen plaatsnemen waar hij alleen zou zijn. Het hof heeft gewacht met de mondelinge behandeling totdat de man in de auto op de bijrijdersstoel had plaatsgenomen. Desgevraagd heeft de vader geantwoord dat hij alleen in de auto was. Nadat het hof aanleiding had om voor een derde keer te controleren of de vader daadwerkelijk alleen was, heeft de vader met de telefooncamera zijn omgeving laten zien, waaruit bleek dat hij opnieuw niet alleen was tijdens de mondelinge behandeling omdat een ander onbekend persoon wegrende van de bestuurdersstoel en het portier aanvankelijk openstond en vervolgens bleek te zijn gesloten. Hierop heeft het hof de verbinding verbroken en is de mondelinge behandeling zonder de vader inhoudelijk voortgezet.
5.4.5.
De houding die de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft laten zien bevestigt en sluit aan bij het beeld dat naar voren is gekomen tijdens de hulpverleningstrajecten in eerste aanleg. De vader heeft opnieuw, maar nu ook naar het gerechtshof, zijn advocaat en de overige procesdeelnemers een respectloze houding laten zien, waardoor hij ervan blijk geeft niet te kunnen handelen in het belang van [minderjarige] . De vader vraagt in hoger beroep om een nieuwe kans maar zijn houding en zijn daden laten niet zien dat hij dit serieus neemt of dat hij van plan is om een hem geboden kans aan te grijpen. Het hof trekt hieruit de conclusie dat de vader wederom niet in staat is gebleken om het belang van [minderjarige] voorop te stellen en om zijn verantwoordelijkheid als vader van [minderjarige] te kunnen dragen. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat de vader inmiddels gemotiveerd zou zijn om hulpverlening aan te gaan of anderszins stappen te zetten die voor [minderjarige] noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat [minderjarige] ooit nog een voor [minderjarige] onbelast contact kan hebben met zijn vader. Daarnaast is gebleken dat de vader zowel het contactverbod jegens de moeder als het locatieverbod recent nog heeft overtreden en dat hij niet van plan is om ook deze strafrechtelijke maatregelen serieus te nemen. De vader heeft niet alleen gedurende de procedure in eerste aanleg maar ook in hoger beroep nagelaten om de door hem gestelde verandering in zijn gedrag te laten zien en aan te tonen dat hij zich kan gedragen als een volwassen vader. De noodzakelijke hulpverlening om de communicatie tussen de ouders opnieuw vorm te kunnen geven is gelet op het vorenstaande niet mogelijk. Die hulpverlening is voor het kunnen uitoefenen van gezamenlijk gezag of voor het ooit weer kunnen opstarten van een regeling waarbij er contact is tussen [minderjarige] en zijn vader echter dringend nodig. Er zal immers voor moeten worden gezorgd dat [minderjarige] niet telkens opnieuw belast wordt door de negatieve houding van zijn vader ten opzichte van zijn moeder en ten opzichte van hulpverleners en derden. De vader maakt zelf ieder contact met [minderjarige] onmogelijk zolang hij zich tegenover de moeder dreigend blijft uitlaten en de hem opgelegde strafrechtelijke maatregelen niet naleeft. De vader lijkt helaas niet te begrijpen dat hij door het bedreigen en intimideren van de moeder zijn nog zeer jonge zoon iedere keer opnieuw angst aanjaagt en schade toebrengt en steeds weer de veiligheid van de opvoedomgeving van zijn zoon nodeloos schendt.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en K.A. Boshouwers en is op 30 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.