ECLI:NL:GHSHE:2025:233

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
200.346.699_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2024 aangevochten, waarin het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de kinderen voor zes maanden onder toezicht te stellen was afgewezen. Het hof oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar dat een nieuwe ondertoezichtstelling niet zou leiden tot verbetering van de situatie. Het hof concludeerde dat de ouders onvoldoende in staat waren om samen te werken in het belang van de kinderen, ondanks eerdere hulpverlening. De kinderen hadden in de afgelopen jaren al veel hulp ontvangen, maar de communicatie tussen de ouders bleef problematisch. Het hof besloot de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat de situatie niet verbeterde en de kinderen nu meer rust ervoeren zonder ondertoezichtstelling. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 januari 2025
Zaaknummer : 200.346.699/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/422966/ JE RK 24-1021
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder], wonende te [woonplaats ] , hierna te noemen: de moeder, advocaat: mr. E. Sijnesael,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna : [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 3] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 4] .
Hierna ook samen te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, het verzoek van de raad toe te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2024, en aangevuld op de mondelinge behandeling heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel het hoger beroep van de vader af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
In het verweerschrift van de GI, ingekomen ter griffie op 25 november 2024, heeft de GI verzocht, althans zo begrijpt het hof, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2025.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Wouters;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Sijnesael.
2.4.1.
De vertegenwoordiger van de GI is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en hebben, ieder afzonderlijk, voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de belanghebbenden en in aanwezigheid van de griffier met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 juni 2024;
  • het V6-formulier met bijlage B van de advocaat van de vader d.d. 15 oktober 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen F, G en H van de advocaat van de vader d.d. 27 december 2024;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde spreekaantekeningen.
2.6.2.
De gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: het Leger des Heils) is aanvankelijk in deze zaak ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. Het hof heeft laten weten aan het Leger des Heils dat zij niet als belanghebbende in deze procedure worden aangemerkt.
In reactie daarop heeft het Leger des Heils het hof op 9 januari 2025 een e-mailbericht gezonden. De voorzitter heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling allen op de hoogte gesteld van het in aanvang onterecht aanmerken van het Leger des Heils als belanghebbende en hun e-mailbericht voorgelezen. Het hof heeft beslist om het e-mailbericht niet aan het dossier toe te voegen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 4 juni 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 4 juni 2022. Daarna is de ondertoezichtstelling steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 7 december 2023 met ingang van 4 januari 2024 en tot 4 juni 2024.
3.3.
Op 18 april 2024 heeft de GI de raad verzocht om haar voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling van de kinderen te beëindigen te toetsen. De raad heeft - kort gezegd -
geconcludeerd dat er wel een ondertoezichtstelling nodig is en heeft niet ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI. De raad heeft in het inleidend verzoek aan de rechtbank verzocht om primair (indien de zaak voor 4 juni 2024 zou worden behandeld) de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de periode van zes maanden op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair (indien de zaak na 4 juni 2024 zou worden behandeld) de kinderen onder toezicht te stellen voor de periode van zes maanden. In beide gevallen heeft de raad de rechtbank verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van het Leger des Heils.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om de kinderen voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte beslist dat er niet is voldaan aan de wettelijke criteria in artikel 1:255 BW en dat er geen sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De vader is het niet eens met de verwachting van de rechtbank dat het opnieuw uitspreken van een ondertoezichtstelling tot zoveel stress en onrust bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal leiden dat hun ontwikkeling in het gedrang zal komen. De vader betwist ook dat de ongelijke situatie qua contact van de vader met enerzijds [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en anderzijds [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geen argument is om een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen aan te nemen. Hij is van mening dat de continuering van de ondertoezichtstelling wel verbetering teweeg zou brengen en dat partijen zelf zaken zouden kunnen oppakken. De rechtbank heeft ten onrechte de suggestie van de vader gepasseerd om een bijzondere curator te benoemen. Het zal, volgens de vader, de ouders niet lukken om onderling, zonder een ondertoezichtstelling, een traject van bemiddeling te doorlopen.
De vader benadrukt dat er voor de kinderen een ondertoezichtstelling nodig is omdat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het raadsrapport is duidelijk. De zorgen die er al jarenlang over de kinderen bestaan zijn in de afgelopen jaren niet weggenomen. Het ontbreken van ieder contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader is een grote zorg. Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een negatief beeld over de vader en zijn netwerk. Dat negatieve beeld kan in de toekomst voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een groot probleem opleveren. Zij hebben het contactverlies met de vader nooit een plek kunnen geven.
Over [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bestaan er ook zorgen. Het negatieve beeld van de vader dat de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitdragen is een grote bedreiging; [minderjarige 3] en [minderjarige 4] willen in de toekomst wellicht dan ook geen contact meer met de vader.
De overweging van de rechtbank dat er geen ernstige bedreiging bestaat in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat lijnrecht tegenover het raadsrapport alsmede tegenover de ondertoezichtstellingen die er in de afgelopen jaren zijn geweest. Bovendien wordt in de bestreden beschikking overwogen dat er feitelijk niets is veranderd in de situatie, terwijl er in de eerdere beschikkingen van de rechtbank ook steeds de bedreiging in de ontwikkeling van alle kinderen is aangenomen.
Duidelijk is dat de ouders onderling niet verder komen. De in de afgelopen jaren ondernomen pogingen om tot verbetering van de situatie te komen hebben niet gewerkt.
De vader denkt dat de inzet van een andere GI (het Leger des Heils) in deze zaak juist veel voor de kinderen kan betekenen.
Doordat er geen ondertoezichtstelling meer is worden de ouders aan hun lot overgelaten.
Dit betekent dat er geen communicatie is. Ieder heeft zijn eigen wijze van opvoeding en ieder contact leidt tot een conflict. Dat de ouders na het einde van de ondertoezichtstelling zelf zaken gaan oppakken is geen optie. De ouders moeten een ouderschapsplan opstellen en invulling geven aan parallel solo ouderschap. Het vaderbeeld van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden genuanceerd en de kinderen moeten worden ontschuldigd. Ook is het nodig dat er een psychologisch onderzoek van de moeder plaatsvindt om inzicht te krijgen in haar problematiek. Deze doelen worden niet behaald in het vrijwillig kader.
Door nu de ondertoezichtstelling af te sluiten is niets opgelost. De kinderen zijn immers nog steeds onderdeel van de strijd tussen de ouders.
De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat er inmiddels een andere situatie is ontstaan. De vader heeft zich laten onderzoeken en is in gesprek gegaan met de jeugdconsulente bij de gemeente [gemeente] . De vader blijkt geen ASS te hebben en ook is trauma uit het verleden uitgesloten. Hij heeft wel psychosociale klachten als gevolg van de complexe echtscheiding en het verlies van het contact met de oudste twee kinderen. Hij wil hiervoor behandeld worden en is hiermee gestart. De vader leert verder wat hij nodig heeft om constructief te communiceren en hoe hij dit kan vasthouden. Ook leert hij wat er nodig is om met de huidige situatie om te gaan, zodat hij voor de kinderen een emotioneel en fysiek beschikbare vader blijft. Hij wordt verder ondersteund bij het aanvragen van voor hem passende hulp. Tot slot benoemt de vader dat de jeugdbeschermer van de GI veel steken heeft laten vallen en een eigen beeld van hem had dat niet is onderbouwd door onderzoeken of feiten. De rechtbank is hierin ten onrechte meegegaan.
3.7.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De raad is zelf niet in beroep gekomen tegen de afwijzing van zijn verzoek, maar acht een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden in het belang van de kinderen en handhaaft het standpunt zoals in eerste aanleg verwoord. De raad ziet nog een (laatste) kans voor de ouders om binnen het kader van een ondertoezichtstelling een ouderschapsplan te maken. Dit is vooral in het belang van de twee jongste kinderen. Er dienen duidelijke en concrete afspraken te worden gemaakt en kaders te worden gesteld over, bijvoorbeeld, over welke zaken er contact is tussen de ouders. Op die manier kunnen de ouders verder en ontstaan er niet steeds opnieuw problemen. Duidelijk is dat dit de ouders in het vrijwillig kader niet lukt.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De moeder vindt dat er geen sprake is van een grond voor een ondertoezichtstelling omdat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelings-bedreiging. De kinderen ontwikkelen zich goed.
De moeder handhaaft haar standpunt dat een ondertoezichtstelling niet tot een oplossing zal leiden voor de bestaande situatie. Dit is immers in de afgelopen jaren gebleken. De vader onderbouwt niet waarom het nu anders zou zijn. De moeder wijst op de hulpverlening die het gezin en de kinderen hebben ontvangen in de afgelopen jaren. De kinderen hebben voldoende hulpverlening gehad. Het probleem ligt niet bij de kinderen; zij zijn bovendien hulpverleningsmoe. Het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact hebben met de vader en de twee jongste kinderen wel is geen grond voor een ontwikkelingsbedreiging. De moeder verzet zich ertegen dat het Leger des Heils als gecertificeerde instelling zou worden ingezet. De hele geschiedenis zal zich dan herhalen. Daarbij komt dat een periode van zes maanden te kort is voor een opstartende ondertoezichtstelling; er zal dan weer een verlenging worden aangevraagd.
3.9.
De GI handhaaft haar standpunt. De GI verwijst hiervoor naar de in eerste aanleg overgelegde spreekaantekeningen.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.11.
Het hof zal allereerst beoordelen of de vader ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.12.1
Bij beschikking van 7 december 2023 is de ondertoezichtstelling over de genoemde kinderen uitgesproken tot 4 juni 2024. De GI heeft daarna geen verzoek tot verlenging van deze ondertoezichtstelling ingediend.
Omdat de raad het niet eens was met het besluit van de GI (om geen verlenging van de ondertoezichtstelling aan te vragen) is er in het inleidend verzoek door de raad verzocht om:
- primair (indien de zaak voor 4 juni 2024 behandeld zou worden) een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden; en
- subsidiair (indien de zaak na 4 juni behandeld zou worden) om de kinderen voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen.
Omdat de zaak in eerste aanleg ná 4 juni 2024 is behandeld was de ondertoezichtstelling van
de kinderen op dat moment van rechtswege geëindigd. De rechtbank heeft in de bestreden
beschikking het (subsidiaire) verzoek van de raad om de kinderen voor een periode van zes
maanden onder toezicht te stellen ex artikel 1:255 BW afgewezen.
Van een dergelijke beslissing (afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling) staat
hoger beroep open.
3.12.2.
Het hof acht de vader derhalve ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep en dit betekent dat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven.
Inhoudelijke beoordeling
3.13.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.13.2.
.Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er nog onverminderd sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen maar dat een ondertoezichtstelling er niet langer toe zal leiden dat die bedreiging kan worden weggenomen.
3.13.3.
Het hof overweegt daartoe het volgende. Medio juni 2021 zijn de kinderen voor het eerst onder toezicht gesteld van de GI. De kinderen hadden veel last van de strijd tussen de ouders, omdat het de ouders niet lukte om in het belang van de kinderen afspraken te maken. Tijdens de duur van de ondertoezichtstelling, juni 2021-juni 2024, is er veelvuldig hulpverlening ingezet om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen. Dit betrof onder andere hulp vanuit [instantie 1] , [instantie 2] , [instantie 3] , [instantie 4] , [instantie 5] , [instantie 6] , [instantie 7] , een gezinsopname van de moeder met de kinderen bij [instantie 8] , [instantie 9] en [instantie 10] .
Het hof leidt af uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat ondanks deze hulpverlening de situatie tussen de ouders onveranderd is en er nog steeds nauwelijks communicatie is tussen de ouders. Als er wel communicatie is ontaardt dit doorgaans in strijd.
Gelet op hun leeftijd zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer bewust getuige geweest en hebben zij meer last (gehad) van de langdurige (echtscheidings)strijd tussen de ouders. Daarbij speelt ook een rol dat er, ondanks de inzet van de hulpverlening en de inspanningen van de GI, al meer dan vier jaar geen contact is tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader is, los van de reden waarom er geen contact meer is, een belangrijke hechtingsfiguur in hun leven en contact is in principe in hun belang. De afstand heeft er ook voor gezorgd dat het negatieve beeld wat er van de vader is ontstaan steeds groter is geworden. De raad heeft in het voornoemde raadsrapport benoemd dat indien het beeld van de vader negatief blijft de raad bezorgd is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de knoei komen met zichzelf als het gaat om emoties en identiteitsontwikkeling. Kinderen in soortgelijke situaties kunnen problemen hebben met het opbouwen van vertrouwen, zich emotioneel opstellen en intieme banden aangaan. Dit kan leiden tot gevoelens van isolatie en het vermijden van nauwe relaties.
Over [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn geen ernstige zorgen naar voren gekomen uit het raadsonderzoek. Zij hebben wel structureel contact met de vader. Het hof is echter van oordeel dat er ook bij hen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging nu er nog steeds sprake is van een slechte communicatie tussen de ouders. Dit leidt ook nu nog voor spanningen waar de kinderen last van hebben.
Het hof ziet echter niet in wat er, anders dan alle hulp die in de afgelopen jaren in het kader van de achtereenvolgende ondertoezichtstellingen is aangeboden en gelet op de inspanningen geleverd door de GI, nu nog kan worden ingezet dat er toe zal leiden dat deze (ernstige) bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen wordt weggenomen.
Het hof is van oordeel dat een nieuwe ondertoezichtstelling onder leiding van een andere GI geen verandering zal brengen in de bestaande situatie tussen de ouders. Zoals ook eerder het geval was ligt de verantwoordelijkheid om wijziging in de bestaande situatie aan te brengen bij de ouders en niet bij de kinderen. Zij hebben afgelopen jaren meer dan voldoende hulpverlening gehad om te kunnen omgaan met de bestaande situatie. Een nieuwe ondertoezichtstelling zal daar niets meer aan kunnen toevoegen. Daar komt bij dat het hof gebleken is dat het na het afsluiten van de ondertoezichtstelling goed gaat met de kinderen en dat uit de gesprekken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gebleken dat zij nu meer rust ervaren en zij zich nu meer kunnen richten op hun eigen leeftijdsadequate ontwikkeling. Gelet ook op de leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht het hof het niet opportuun om hernieuwde pogingen in het werk te stellen om het contact tussen hen en de vader te herstellen.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.15.
Het hof ziet, gelet op de aard van de zaak, geen reden om af te wijken van de gebruikelijke regel dat de proceskosten in zaken als de onderhavige worden gecompenseerd.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 juli 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en G.M. Goes en is op 30 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.