ECLI:NL:GHSHE:2025:234

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
200.347.216_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met complexe medische en opvoedkundige behoeften

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, die te maken heeft met ernstige medische en opvoedkundige uitdagingen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige en woont met haar. De zaak is in hoger beroep gekomen na een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 26 juli 2025. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft aangevoerd dat de rechtbank onterecht een raadsrapport heeft betrokken bij de beoordeling zonder dat partijen hierop konden reageren, wat in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar bezorgdheid geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die kampt met epilepsie en andere medische problemen. De GI, de verweerster in deze zaak, heeft echter betoogd dat de zorgen over de minderjarige nog steeds actueel zijn en dat de moeder niet goed samenwerkt met de hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar beroep, ondanks dat het beroepschrift aanvankelijk zonder petitum was ingediend. Het hof heeft de argumenten van de moeder overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De moeder wordt aangespoord om actief samen te werken met de GI en de betrokken hulpverleners, zodat er zicht komt op de opvoedsituatie en de belastbaarheid van de minderjarige. De beslissing benadrukt de noodzaak van een gedwongen kader om de gestelde doelen te bereiken en de zorgen over de minderjarige weg te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 januari 2025
Zaaknummer : 200.347.216/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/405318/ JE RK 24-843
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Roos,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder heeft op 17 oktober 2024, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, een beroepschrift, met bijlagen, zonder petitum, ingediend.
2.2.
Op 22 oktober 2024, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn, heeft de moeder het beroepschrift, met bijlagen, thans met petitum, ingediend. De moeder verzoekt om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.3.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dit verzoek verduidelijkt, in die zin dat zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en in zoverre het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar te verlengen alsnog af te wijzen.
2.4.
Bij verweerschrift van 27 november 2024, met bijlagen, ingekomen bij het hof op
9 december 2024 heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.5.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 29 oktober 2024, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 15 november 2024, van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.6.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2024 overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.4.
Nadat [minderjarige] eerder (voorlopig) onder toezicht heeft gestaan is zij bij beschikking van 26 juli 2023 opnieuw onder toezicht gesteld met ingang van 26 juli 2023 voor de duur van een jaar, derhalve tot 26 juli 2024.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 26 juli 2024 tot 26 juli 2025.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft kennelijk na de mondelinge behandeling kennis genomen van het raadsrapport van 4 juli 2023, terwijl dit stuk niet door partijen was ingediend, de moeder er door de rechtbank niet van op de hoogte is gesteld dat dit stuk bij de boordeling betrokken zou worden en partijen niet hebben kunnen reageren op dit stuk. Dat is in strijd met artikel 6 EVRM. Het raadsrapport heeft bovendien, mede gelet op de medische situatie van [minderjarige] , een beperkte geldigheid van maximaal een jaar.
Voorts voert de moeder aan dat de ondertoezichtstelling niet verlengd moet worden, omdat dit niet passend is, er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is van [minderjarige] en de moeder in het vrijwillig kader de benodigde hulpverlening kan inzetten. De moeder vindt het van groot belang dat de adviezen van de medisch specialisten van [minderjarige] worden betrokken bij het onderzoek naar de belastbaarheid van [minderjarige] ten aanzien van haar schoolgang. De GI lijkt eerst de hulpverlening vanuit [instantie 1] in te willen zetten, voor de beslissing of de medisch specialisten benaderd worden. De moeder staat daar niet achter. De artsen moeten meer betrokken worden in het traject met betrekking tot de belastbaarheid van [minderjarige] . De artsen zijn de professionals op het gebied van niet aangeboren hersenletsel. De moeder voert aan dat [minderjarige] de afgelopen periode een toename heeft gehad van de epileptische aanvallen. Zij is hiervoor recent opgenomen geweest bij [instantie 2] . Door de toename in epileptische aanvallen en haar vermoeidheid, kan [minderjarige] niet meer dan drie dagen per week naar school. [minderjarige] is op dit moment onder behandeling bij diverse artsen in het ziekenhuis, waaronder de kinderarts, de klinisch geneticus, de kinderneuroloog en de orthoptist.
De moeder betwist dat zij niet bereikbaar is en niet samenwerkt met de hulpverlening.
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Voor zover de grief van de moeder zou slagen ten aanzien van het betrekken van het raadsrapport bij de beoordeling door de rechtbank, betekent dat niet dat de ondertoezichtstelling niet verlengd zou moeten worden. De zorgen over [minderjarige] zijn nog steeds actueel. [minderjarige] komt onvoldoende tot ontwikkeling op sociaal, emotioneel en cognitief gebied. De moeder heeft een beperkte draagkracht en geeft geen toestemming voor onderlinge afstemming en informatiedeling. De samenwerking met de moeder verloopt moeizaam omdat zij niet goed bereikbaar is. De moeder heeft twee telefoons: een telefoon waarop zij gebeld kan worden en een telefoon waarop zij WhatsApp berichten kan ontvangen mits zij internet heeft. Verder stelt de moeder dat de post vaak niet of te laat bij haar aankomt. De GI is daarom een procedure gestart om de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing te laten bekrachtigen. De GI wil de hulpverlening vanuit [instantie 1] inzetten om zicht te krijgen op de belastbaarheid van [minderjarige] . Hierbij kan waar nodig de visie van de betrokken medici worden betrokken. [instantie 1] kan thuis en op school observaties verrichten en daarover adviseren. De GI zet in op twee sporen. Enerzijds wil de GI zicht krijgen op de ontwikkeling van [minderjarige] en anderzijds zet de GI in op het opstarten van hulpverlening.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroepschrift
3.9.1.
Het hof stelt vast dat het beroepschrift van de moeder door het hof is ontvangen op
17 oktober 2024, dat wil zeggen binnen de beroepstermijn. In dit beroepschrift ontbrak het petitum. De advocaat van de moeder heeft dit hersteld door op 22 oktober 2024 het beroepschrift opnieuw in te dienen, ditmaal met petitum. Hoewel laatstgenoemd stuk is ingekomen na het verstrijken van de beroepstermijn, valt naar het oordeel van het hof uit het beroepschrift dat op 17 oktober 2024 is ingediend voldoende duidelijk af te leiden waar de moeder tegen opkomt en wat zij beoogt. Ook is dit voor de GI geen belemmering geweest om gemotiveerd (schriftelijk) verweer te voeren. Alles overwegende maakt dit dat de moeder in dit geval ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
Ten aanzien van het raadsrapport van 4 juli 2023
3.9.2.
Het staat vast dat het raadsrapport van 4 juli 2023 geen onderdeel was van het procesdossier in eerste aanleg en dat tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank niet is besproken dat de rechtbank hier ambtshalve kennis van had genomen dan wel zou gaan nemen. Ook staat vast dat partijen na de mondelinge behandeling bij de rechtbank niet in de gelegenheid zijn gesteld hier alsnog op te reageren.
De eisen van een goede procesorde en het verdedigingsbelang brengen met zich dat voor betrokkenen kenbaar is welke stukken de rechter bij zijn oordeel betrekt. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. Dit zou slechts anders zijn geweest indien het betrekken van dit raadsrapport bij het procesdossier met betrokkenen op de mondelinge behandeling was besproken dan wel dat betrokkenen hierover later zouden zijn bericht en aan hen nog een termijn zou zijn gegund om hier (al dan niet schriftelijk) op te reageren. In zoverre slaagt de grief die de moeder heeft opgeworpen. Dit kan echter in dit geval enkel om die reden niet leiden tot afwijzing van het verzoek van de GI in eerste aanleg over de verlenging van de ondertoezichtstelling omdat in hoger beroep het raadsrapport alsnog is overgelegd, daarmee onderdeel is geworden van het procesdossier in hoger beroep en hoger beroep in zoverre een herstelfunctie heeft.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
3.9.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.4.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.5.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor het verlengen van de ondertoezichtstelling. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.6.
De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd omdat er nog steeds onvoldoende zicht is op de medische en opvoedsituatie van [minderjarige] . Meer specifiek bestaat onder andere geen zicht op haar belastbaarheid en haar mogelijkheden om vijf dagen per week, in plaats van drie dagen per week, onderwijs te volgen. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] op vierjarige leeftijd is behandeld voor leukemie, dat zij waarschijnlijk blijvende schade aan haar brein heeft en kampt met epilepsie. [minderjarige] heeft leerstoornissen en functioneert op moeilijk lerend niveau. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangevoerd dat de medische situatie van [minderjarige] recent verslechterd is. Zo heeft de moeder verklaard dat [minderjarige] onlangs opgenomen is geweest in verband met een toename van de epileptische aanvallen, dat zij behandeld wordt voor een vitaminetekort en dat er mogelijk problemen zijn met de visus van [minderjarige] . Voor het hof is echter onvoldoende inzichtelijk geworden hoe het op dit moment met [minderjarige] gaat omdat hiervan geen actuele (medische) stukken door de moeder zijn overgelegd. De GI is ter zake evenmin geïnformeerd. Verder zijn er zorgen over de beschermende houding van de moeder. De moeder betwist dat zij overbezorgd is maar de relatie tussen [minderjarige] en de moeder wordt in de stukken symbiotisch genoemd.
3.9.7.
In dit verband is daarnaast niet zonder belang dat de rechtbank bij beschikking van 23 december 2024 de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing aan de moeder van
30 oktober 2024 nagenoeg geheel heeft bekrachtigd ten aanzien van het goed bereikbaar zijn van de moeder voor de GI en de hulpverlening, het houden aan de afspraken die worden gemaakt met de GI en de hulpverlening en dat de moeder contact opneemt met [instantie 1] , zodat de kennismaking bij de moeder thuis kan worden gepland. De rechtbank heeft overwogen dat de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de GI niet van de grond komt en dat het de moeder niet vrij staat haar medewerking te weigeren aan de ondertoezichtstelling door onvoldoende beschikbaar en bereikbaar te zijn. Hierdoor kunnen er geen afspraken gemaakt worden met de hulpverlening en blijft zicht op de (opvoed)situatie bij de moeder uit.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de hulpverlening vanuit [instantie 1] nog steeds niet is gestart. Hoewel de moeder aangeeft dat het inmiddels [instantie 1] is die niet reageert op de berichten van de moeder, heeft de moeder ook deze stelling niet met nadere concrete gegevens onderbouwd. Het is van groot belang dat de hulpverlening nu op korte termijn kan starten, zodat er zicht komt op de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder en de belastbaarheid van [minderjarige] ten aanzien van het naar school kunnen gaan. Zowel de moeder als de GI dienen zich hiervoor actief in te spannen. Daarbij wordt ook van de GI de nodige voortvarendheid verwacht. Naar het oordeel van het hof is het betrekken van de behandelend artsen van [minderjarige] door de GI van groot belang voor het verkrijgen van een compleet beeld. Immers, waar [instantie 1] nog moet starten met de hulpverlening zijn de behandelend artsen van [minderjarige] al langere tijd bij haar betrokken. Tegelijkertijd mag van de moeder verwacht worden dat zij de GI actief en deugdelijk informeert, bij voorkeur onderbouwd met verifieerbare bescheiden, over de medische situatie van [minderjarige] .
Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de zorgen over [minderjarige] in het vrijwillig kader door de moeder weggenomen kunnen worden. Het gedwongen kader is noodzakelijk om te kunnen werken aan de gestelde doelen. Nu op dit moment de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in staat is te dragen, is voldaan aan de vereisten voor het verlengen van de ondertoezichtstelling.
Dit betekent, alles overwegende, dat de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking op de goede gronden is afgegeven voor de duur van een jaar.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de moeder in hoger beroep dient te worden afgewezen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en C.N.M. Antens en is op 30 januari 2025 door mr. E.M.C. Dumoulin uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.