ECLI:NL:GHSHE:2025:2343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
20-002426-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging tot doodslag met ontslag van alle rechtsvervolging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 30 augustus 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor poging tot doodslag. Het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, met de eis om de verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaar te veroordelen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval van het slachtoffer, die hem met een kapotte fles bedreigde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 september 2023 in Venray het slachtoffer meermalen met een paal op het hoofd en lichaam heeft geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging, waardoor het beroep op noodweerexces slaagde. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002426-24
Uitspraak : 13 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 augustus 2024, parketnummer 03-247531-23, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
gedetineerd in [verblijfplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot doodslag’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard.
Namens het Openbaar Ministerie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2023 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat oogmerk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een paal, in elk geval met een hard voorwerp op/tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2023 in de gemeente Venray aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (o.a. een hersenbloeding) heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een paal, in elk geval met een hard voorwerp op/tegen diens hoofd en/of lichaam te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2023 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een paal op/tegen diens hoofd en lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte door aangever [slachtoffer] werd aangevallen en geslagen en vervolgens werd bedreigd met een kapotgeslagen glazen fles. De verdachte kon zich niet onttrekken aan de situatie en zag zich genoodzaakt zichzelf te verdedigen. Hij heeft met een paal getracht [slachtoffer] op afstand te houden en hem, handelend vanuit een hevige gemoedsbeweging, vervolgens op het hoofd geslagen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte op 25 september 2023 geconfronteerd werd met aangever [slachtoffer] , die zich op dat moment voor de woning van verdachtes vader bevond. De verdachte heeft op enig moment meermalen met een paal op/tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] geslagen, waardoor [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen.
Uit de uitwerking van de audiofragmenten volgt – kort gezegd – dat er tussen de verdachte en [slachtoffer] een woordenwisseling is ontstaan. Op enig moment zijn meerdere klappen achter elkaar hoorbaar, waarna een geluid wordt gehoord dat klinkt als gerinkel van een kapot gevallen glazen object (procesdossier, p. 68). Kort daarna zijn wederom meerdere klappen hoorbaar en wordt er meermalen door één persoon “stop” geroepen (procesdossier, p. 69). Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de uitwerking van het desbetreffende audiofragment volgt dat op de geluidsopname één agressor is te horen. De stem van de agressor wordt herkend als de stem van aangever [slachtoffer] (procesdossier, p. 71). Ter plaatse is een gebroken glazen fles gevonden. Tevens werd door een getuige op straat een grote natte plek gezien, vermoedelijk afkomstig van de inhoud van de fles (procesdossier, p. 119).
De verdachte heeft bij zijn verhoren bij de politie, maar ook ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep telkens verklaard dat [slachtoffer] schreeuwend op hem af kwam lopen en hem direct sloeg. De verdachte was bang toen [slachtoffer] een fles kapot sloeg en hiermee op hem af kwam lopen terwijl hij daarmee meerdere zwaaiende bewegingen maakte richting de nek en hals van de verdachte. De verdachte vreesde op dat moment voor zijn leven en hij kon zich door deze situatie niet omdraaien en weglopen. Verdachte heeft verklaard dat hij daarom achteruit wegliep, terwijl [slachtoffer] op hem af bleef komen en dat verdachte op dat moment in de directe nabijheid een paal op de grond zag liggen die hij heeft gepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] daarmee eerst op afstand heeft gehouden en op de hand van aangever heeft geslagen, maar daarmee uiteindelijk ook [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte benadrukt dat [slachtoffer] de agressor was en boos en dreigend op hem kwam aflopen, terwijl hij de stukgeslagen fles al in zijn handen had, deze bij de hals vast had en deze met de kapotte zijde richting hem, verdachte, richtte, waarbij aangever met name richtte op het hoofd, de hals en de nek van de verdachte en de verdachte op dat moment vreesde voor zijn leven.

Noodweer

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan (vgl. HR 10 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9913; HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.3.-3.5.3. en HR 10 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1420).
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41, eerste lid Sr.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Het hof stelt – met de rechtbank – op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op basis van het audiofragment dat is aangetroffen op de telefoon van aangever [slachtoffer] , de glasscherven en de natte plek op straat die in de buurt van de plaats van het misdrijf zijn gevonden, gaat het hof – gelijk de rechtbank – uit van de situatie dat de aangever [slachtoffer] de verdachte met een hand in het gezicht heeft geslagen en heeft bedreigd met een kapotte glazen fles. Dat betekent dat op het moment nadat de verdachte was geslagen door [slachtoffer] en deze verdachte bedreigde met de kapotte fles en verdachte besloot de paal te pakken en die tegen [slachtoffer] te gebruiken, sprake was van zowel een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding welke in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend was voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding van zijn eigen lijf, waartegen hij zich in de zin van artikel 41, eerste lid Sr mocht verdedigen.
De vervolgvraag is dan of het middel dat de verdachte koos voor die verdediging en de wijze waarop hij dat heeft gebruikt, in de ontstane situatie proportioneel en dus gepast en geboden was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever [slachtoffer] meerdere malen op zijn hoofd en op zijn lichaam heeft geslagen met de paal nadat hij eerder had getracht zich te weren tegen de dreiging met de kapotte fles. Daarbij oordeelt het hof dat de gedragingen als verdedigingsmiddel van verdachte, meer bepaald de wijze waarop het verdedigingsmiddel is aangewend – het meermalen slaan met een paal – gezien de ontstane situatie niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Verdachte had na [slachtoffer] eventueel met de paal van de kapotte fles te hebben ‘ontwapend’, moet stoppen met slaan met de paal. Door meermalen te slaan met de paal tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] heeft verdachte naar het oordeel van het hof de grenzen van de vereiste proportionaliteit en daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Met andere woorden; de wijze waarop de verdachte heeft gereageerd, was gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht, niet proportioneel en dus niet gepast en geboden. Dit betekent dat de feitelijke toedracht het beroep op noodweer niet kan doen slagen.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dusdoende de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. Nu aan de voor een geslaagd beroep op noodweer gestelde eis van proportionaliteit niet wordt voldaan, wordt het beroep op noodweer verworpen.

Noodweerexces

De verdediging heeft zich subsidiair, indien het beroep op noodweer wordt verworpen, op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Het geweld van de verdachte is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. Hij is in paniek geraakt door de aanval van [slachtoffer] die meermalen met de kapotgeslagen fles in zijn richting zwaaide, aldus de verdediging.
Het hof overweegt ter zake dit verweer het volgende.
Ingevolge artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen voor noodweer is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.6.1.-3.6.4.; HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1226 en HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:20).
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Daarbij is niet uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een beroep op noodweerexces mogelijk is in gevallen waarin de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet direct van het slachtoffer zelf uitging. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in situaties waarin het slachtoffer wel een aandeel had in de aanranding of de dreiging daarvan, of waarin sprake was van andere gedragingen van het slachtoffer waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die ertoe hebben geleid dat de verdachte – handelende in een hevige gemoedsbeweging – zich op het slachtoffer richtte.
Het hof is van oordeel dat gezien de aard van de gedragingen van de verdachte – het meermalen slaan met een paal als verdedigingsmiddel – gezien de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, het beroep op noodweerexces doen slagen. Verdachte heeft de hem verweten gedraging verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De verdachte is daarbij echter als onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding en het onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, veroorzaakte gemoedsbeweging verdergegaan dan geboden was. Verdachte ging blijkens een getuigenverklaring helemaal ‘door het lint’ (procesdossier, p. 128). Ook uit de geluidsopnames in het dossier afkomstig van diverse telefoons komt naar voren dat verdachte ten tijde van de ontstane situatie hevig geëmotioneerd was (procesdossier, p. 63-70).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard ten tijde van de situatie na te zijn geslagen en vervolgens te zijn bedreigd met de kapotte fles, te hebben gevreesd voor zijn leven. Het hof acht het aannemelijk dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging doorslaggevend is geweest voor de verweten gedragingen. Daarbij acht het hof niet uitgesloten dat ook andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, dan wel dat naast het aandeel van de aangever [slachtoffer] in de aanranding en het onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, ook andere gedragingen van [slachtoffer] redelijkerwijs er toe hebben geleid dat de verdachte – handelende in een hevige gemoedsbeweging – zich op [slachtoffer] richtte. Daartoe wijst het hof op het in het procesdossier aanwezige proces-verbaal bevindingen inzake eerdere registraties van incidenten tussen het latere slachtoffer en (de familie van) verdachte (procesdossier, p. 40-41). Eén van deze eerdere incidenten – de mogelijke diefstal van de fiets van de vader van verdachte – lijkt blijkens de bestaande geluidsopnames in het dossier (procesdossier, p. 68) tevens de aanleiding te vormen voor de op 25 september 2023 ontstane geweldsituatie. Het hof oordeelt echter dat deze mogelijke andere factoren dan wel gedragingen van het slachtoffer niet afdoen aan de vaststelling van het hof dat het, gelet op de overige feiten en omstandigheden van de aanranding, aannemelijk is dat de hevige gemoedsbeweging van waaruit verdachte de verweten gedragingen heeft verricht, in essentie is terug te voeren op de direct daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding en een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding door de aangever [slachtoffer] .
Gezien de aard van de gedragingen van de verdachte en de feiten en omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden acht het hof gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en op grond van het procesdossier en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld met verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging in de zin van artikel 41, tweede lid Sr.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof is het onder bovengenoemde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden dat het meermalen slaan door de verdachte op/tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
Concluderend stelt het hof vast dat het beroep op noodweerexces slaagt. De verdachte is daarom niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 60.973,67 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij de hoogte van de vordering tot schadevergoeding gematigd. De vordering valt – na matiging – uiteen in:
Ziekenhuis daggeldvergoeding € 1.120,00
Mantelzorg € 13.524,00
Medische kosten € 311,22
Bebloede en kapotte kleding € 75,00
Reiskosten € 1.503,65
Parkeerkosten € 76,45 +

Subtotaal € 16.610,32

Smartengeld € 40.000,00 +

Totaal € 56.610,32

Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof dient ook in geval van ontslag van alle rechtsvervolging een beslissing te nemen op de proceskosten, voor zover die kosten betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Voorlopige hechtenis
Nu de verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen, zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte gelasten. Dit bevel is apart geminuteerd.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. M.M. Koevoets en mr. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 13 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest te ondertekenen.