ECLI:NL:GHSHE:2025:2349

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
K24/200463
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over niet-vervolging van beklaagde wegens poging doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft klaagster op 15 maart 2024 aangifte gedaan tegen beklaagde wegens poging doodslag en zware mishandeling van haar minderjarige zoon, die op 5 juli 2023 in Kerkrade plaatsvond. De officier van justitie heeft op 7 augustus 2024 besloten om niet tot vervolging over te gaan, omdat het feit volgens hem niet strafbaar zou zijn. Klaagster heeft hiertegen beklag ingediend bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 15 juli 2025 uitspraak deed. Klaagster stelt dat haar zoon ernstig letsel heeft opgelopen door het innemen van een bijtende stof, wat volgens haar wel degelijk als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer, waarbij klaagster en haar advocaat hun standpunt hebben toegelicht. De advocaat-generaal adviseerde om het beklag af te wijzen. Het hof concludeert dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor opzet of schuld van beklaagde en dat de klachten van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd. Daarom wordt het beklag afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Klachtnummer: K24/200463
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juli 2025 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: klaagster,
bijgestaan door mr. [advocaat] , advocaat te Maastricht,
over de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg tot het niet vervolgen van:

[beklaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: beklaagde.

De feitelijke gang van zaken.

Op 15 maart 2024 heeft klaagster tegen beklaagde aangifte gedaan van poging doodslag en poging zware mishandeling jegens haar minderjarige zoon [slachtoffer] gepleegd op 5 juli 2023 te Kerkrade.
Bij brief van 7 augustus 2024 is door de officier van justitie aan klaagster medegedeeld dat de zaak niet zal worden vervolgd, omdat het feit niet strafbaar is.
Hierop heeft klaagster bij het hof beklag gedaan als bedoeld in artikel 12 Sv, ingekomen ter griffie van het hof op 8 oktober 2024, met het verzoek de vervolging van beklaagde te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 13 mei 2025 het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.
Op 23 juni 2025 heeft de advocaat van klaagster per email met bijlagen een aanvullend standpunt naar het hof gestuurd. Hierbij is (onder andere) naar voren gebracht dat de klacht zich subsidiair niet meer richt op art. 300 Sr, maar op 308 Sr. Het verzoek tot vervolging van beklaagde is aangepast, in die zin dat primair wordt verzocht beklaagde te vervolgen voor poging doodslag dan wel (poging) zware mishandeling, subsidiair het onderzoek te bevelen naar die feiten, subsidiair te bevelen dat beklaagde wordt vervolgd voor artikel 308 Sr.
Op 24 juni 2025 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar advocaat.

De beoordeling.

I Het beklag
De klacht richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van 7 augustus 2024 om beklaagde niet te vervolgen. Klaagster kan zich niet verenigen met het standpunt van de officier van justitie dat het feit niet strafbaar is. Na medisch onderzoek (labonderzoek en een toxicologische screening op zowel urine als bloed) bleek dat [slachtoffer] een substantie met een pH-waarde van 2 had ingenomen, namelijk Plagron pH-puur, dat ernstige inwendige brandwonden had veroorzaakt. Na een gastroscopie onder volledige narcose op 6 juli 2023 werd een kleine beschadiging (zweer) in de slokdarm gevonden op een plek van 12 cm van de tandenrij en een ontsteking in de maag. Daarnaast werd een ernstige en diepe zweer vlak bij de maaguitgang ontdekt. Aan de hand van de zuuringestie waren er tevens zweren op de
keelamandelen te zien. Volgens klaagster ondervindt [slachtoffer] nog steeds hinder van het letsel in de vorm van brandend maagzuur en problemen bij de ontlasting. Op 16 oktober 2024 is ook littekenweefsel in de maag geconstateerd. Er is volgens klaagster dus wel degelijk sprake van zwaar lichamelijk letsel. Indien er volgens het hof geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel door schuld, verzoekt klaagster subsidiair om een herkwalificatie van het feit naar eenvoudige mishandeling ex artikel 300 Sr jo. art. 304 Sr.
Namens klaagster is verzocht te bevelen dat alsnog tot vervolging van beklaagde wordt overgegaan
II De stukken voor zover deze feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van het beklag
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van alle stukken in het dossier, meer in het bijzonder het proces-verbaal einddossier van de politie, eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2023104148, met bijlagen. Het hof verwijst naar de inhoud daarvan.
III Het onderzoek in raadkamer
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris is door en namens klaagster het woord gevoerd, overeenkomstig de aangifte en het klaagschrift. De advocaat van klaagster heeft toegelicht dat klaagster zich niet kan vinden in het genomen sepotbesluit. Volgens klaagster en haar advocaat is sprake van een ernstig verwijtbaar incident waarbij [slachtoffer] (toen 3 jaar oud) een bijtende stof heeft binnengekregen uit een Spa-flesje met pH-waarde 2, dat onbeheerd op het aanrecht stond terwijl beklaagde lag te slapen. Er is aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. De stof betrof vermoedelijk fosforzuur. Bij inname door een kind kan dit potentieel dodelijk zijn. Er zijn geen adequate veiligheidsmaatregelen genomen door beklaagde. Dit is volgens de advocaat van klaagster geen eenvoudig huishoudelijk ongeluk, mede gelet op de verpakking, de aard van de stof en de nalatigheid van beklaagde. De advocaat van klaagster wijst op het ontbreken van voorbedachte raad, maar benadrukt dat opzet in voorwaardelijke zin ten aanzien van poging zware mishandeling en grove schuld ten aanzien van art. 308 Sr. zeker aan de orde zijn. De advocaat van klaagster wijst op de jurisprudentie over gevaarlijke stoffen in kinderrijke omgevingen (o.a. Fanta met GHB-zaak). Er is blijvend lichamelijk letsel, zoals littekens, maagklachten en ontlasting. De langetermijngevolgen hiervan zijn nog onduidelijk.
Klaagster heeft naar voren gebracht dat vervolging van beklaagde noodzakelijk is. Zij heeft het incident als zeer ingrijpend ervaren en is bang voor beklaagde. [slachtoffer] hield littekens en langdurige klachten over aan het incident (brandend maagzuur, problemen bij de ontlasting, eetproblemen) en krijgt speciaal onderwijs. [slachtoffer] heeft daarnaast hechtingsproblematiek, gaat naar de logopedist wegens zijn maagklachten en staat op de wachtlijst voor traumabehandeling als gevolg van het handelen van beklaagde. Klaagster wijst op de structurele risico’s in de thuissituatie ten tijde van het incident, waaronder drugsgebruik, wapens en huiselijk geweld aan de zijde van beklaagde. Volgens klaagster heeft beklaagde geen spijt betuigd of verantwoordelijkheid genomen. Klaagster wil met een vervolging van beklaagde gerechtigheid voor haar zoon bewerkstelligen.
De advocaat-generaal is gebleven bij het advies in het schriftelijk verslag.
Het hof heeft de datum van de uitspraak bepaald op 15 juli 2025.
IV Het oordeel van het hof
Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende aanwijzingen aanwezig zijn of dat door middel van nader onderzoek voldoende aanwijzingen kunnen worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten, behalve de belangen van klaagster, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende aanwijzingen voorhanden lijken te zijn of mogelijk zouden kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Aan de hand van dit toetsingskader overweegt het hof als volgt.
Voor zover er over opzetdelicten wordt geklaagd (poging doodslag dan wel (poging) zware mishandeling dan/wel mishandeling), is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor (voorwaardelijk) opzet. Nergens uit het dossier blijkt dat beklaagde opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het doden van [slachtoffer] dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dan wel het mishandelen van [slachtoffer] , Op basis van de voorhanden zijnde stukken komt het hof tot het oordeel dat er tevens onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen spreken van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld. Voor een bewezenverklaring van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in dat artikel. Het hof stelt vast dat hier in het onderhavige geval geen sprake van is. Het enkele feit dat [slachtoffer] gedurende twee weken in het ziekenhuis heeft verbleven en daar nader medisch onderzoek heeft ondergaan, is op zichzelf onvoldoende om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in juridische zin. Uit het dossier blijkt ook niet dat [slachtoffer] tot op heden zwaar letsel heeft overgehouden als gevolg van het handelen van beklaagde. De klachten brandend maagzuur, problemen bij de ontlasting, eetproblemen en littekenweefsel op de organen kunnen naar het oordeel van het hof niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De acute ernstige klachten die [slachtoffer] direct na het incident had, lijken (gelukkig) in zijn geheel te zijn opgelost. Het hof overweegt dat daarnaast onvoldoende is onderbouwd dat de bij [slachtoffer] ontstane psychische klachten het gevolg zijn van het handelen van beklaagde op 5 juli 2023.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof een succesvolle strafvervolging van beklaagde dan ook niet te verwachten. Onder deze omstandigheden zijn er evenmin aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Daarbij wordt niet voorbijgegaan aan het feit dat de gebeurtenissen begrijpelijkerwijs als ingrijpend en beangstigend zijn ervaren door klaagster en [slachtoffer] . Dit neemt echter niet weg dat de strafrechtelijke criteria voor opzet en zwaar lichamelijk letsel niet zijn vervuld.
Nu het hof van oordeel is dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om de vervolging te bevelen, komt het hof niet toe aan de vraag of vervolging ook opportuun is.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
op 15 juli 2025
en is door de voorzitter en de griffier ondertekend.