ECLI:NL:GHSHE:2025:235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
200.341.961_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en informatieregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2009, is beëindigd. De vader, die in principaal hoger beroep is gekomen, verzet zich tegen deze beslissing en heeft grieven ingediend, terwijl de moeder in incidenteel hoger beroep verzoekt om de beschikking in stand te laten. De ouders zijn in het verleden gehuwd geweest en hebben gezamenlijk gezag gehad over hun kind, maar sinds juni 2021 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en het kind. De moeder heeft de Turkse nationaliteit, terwijl de vader de Nederlandse nationaliteit heeft. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de zaak en heeft geadviseerd over de gezagssituatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de communicatieproblemen tussen de ouders en de wensen van het kind. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat het in het belang van het kind is dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt, gezien de verstoorde relatie tussen de ouders en het gebrek aan contact tussen de vader en het kind. De informatieregeling die door de rechtbank is vastgesteld, waarbij de moeder de vader op de hoogte moet houden van belangrijke zaken omtrent het kind, is door het hof bekrachtigd. Het hof heeft de verzoeken van de vader om aanpassing van de informatieregeling en het opleggen van een dwangsom afgewezen, omdat de moeder aan haar verplichtingen voldoet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 januari 2025
Zaaknummer: 200.341.961/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/315443 / FA RK 23-860
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Akça-Altun.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 maart 2023 en 16 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het verloop van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
De vader is op 30 mei 2024 in principaal hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 16 april 2024.
2.2.
De moeder heeft op 5 juli 2024 een verweerschrift in principaal, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
2.3.
De vader heeft op 12 augustus 2024 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Poelman;
- de moeder, bijgestaan door mr. Akça-Altun en een tolk in de Turkse taal P. Bosscha Erdbrink;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI), die is aangemerkt als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 maart 2024;
- een V-formulier van de advocaat van de moeder van 12 november 2024 met een brief en producties.

3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast geweest, tot de hierna te noemen beschikking van 16 april 2024.
[minderjarige] woont bij de moeder. Sinds juni 2021 heeft tussen de vader en [minderjarige] geen omgang meer plaatsgevonden.
3.2.
[minderjarige] is sinds 10 april 2019 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 9 april 2024 voor de duur van één jaar, tot 10 april 2025.
3.3.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit . De moeder heeft de Turkse nationaliteit .
Verloop procedure eerste aanleg
3.4.
Bij verzoekschrift van 14 maart 2023 heeft de moeder de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en de moeder in plaats daarvan te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.5.
Bij beschikking van 28 maart 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen omtrent de gezag voorziening die het meest in het belang van [minderjarige] is. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De raad heeft bij rapport van 11 december 2023 gerapporteerd en advies uit gebracht.
3.6.
De vader heeft op 22 december 2023, bij wijze van zelfstandig verzoek, de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder één keer per maand per e-mail informatie aan hem dient te verstrekken over alle van belang zijnde zaken (zoals bijvoorbeeld over opvoeding en verzorging, gezondheid, school, leerprestaties, medische zorg, financiële zaken, etcetera) betreffende [minderjarige] , en daarbij steeds twee duidelijke foto’s van [minderjarige] dient te voegen.
3.7.
Bij beschikking van 16 april 2024 heeft de rechtbank:
- bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt;
- een informatieregeling vastgesteld waarbij de moeder, telkens uiterlijk de eerste van de maand, de vader schriftelijk, per briefpost, zal informeren over belangrijke feiten en omstandigheden (sociaal-emotionele ontwikkeling, medische aangelegenheden, school en hobby’s) betreffende [minderjarige] ;
- deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
- het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
De vader kan zich met de beschikking van 16 april 2024 niet verenigen en hij is hiervan met zeven grieven in principaal hoger beroep gekomen. Grief 1 ziet op het ontbreken van een beslissing over de omgang. De grieven 2 tot en met 5 zien op het gezag. De grieven 6 en 7 zien op de informatieregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader grief 1 ingetrokken.
4.2.
De vader verzoekt de beschikking van 16 april 2024 te vernietigen voor zover het betreft de beslissing tot eenhoofdig gezag en de beslissing over de informatieregeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
- de moeder één keer per maand per e-mail informatie aan de vader dient te verstrekken over alle van belang zijnde zaken (zoals bijvoorbeeld over verzorging en opvoeding, gezondheid, school, leerprestaties, medische zorg, financiële zaken, etcetera) betreffende [minderjarige] , en daarbij steeds twee duidelijke foto’s van [minderjarige] dient te voegen, dit alles op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de moeder weigert aan de veroordeling mee te werken binnen twee dagen na betekening van de door het hof te wijzen beschikking;
- subsidiair een dusdanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3.
De moeder voert verweer in principaal hoger beroep. Daarnaast heeft ze een verzoek in incidenteel hoger beroep ingediend.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten en daarbij tevens te bepalen dat de vader na ontvangst van de brief (naar het hof begrijpt: de brief die in het kader van de informatieregeling aan hem wordt verzonden) een e-mail toestuurt aan de gezinsvoogd om de ontvangst van de brief te bevestigen, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de vader nalaat deze e-mail te sturen, één en ander binnen twee dagen na betekening van de door het hof te wijzen beschikking.
4.4.
De vader voert verweer in incidenteel hoger beroep. Hij verzoekt het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De moeder heeft de Turkse nationaliteit . De zaak heeft daardoor een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
5.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt.
Omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
5.3.
Omdat geen grieven zijn gericht tegen de toepasselijkheid van het Nederlandse recht door de rechtbank, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Het gezag
5.4.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] is ten onrechte beëindigd. Het gebrek aan communicatie tussen de ouders wordt alleen de vader verweten, maar hij heeft juist meermaals verzocht om communicatie met de moeder. Het is de moeder die op geen enkele wijze met hem wenst te communiceren. De GI heeft niet ingezet op verbetering van de communicatie tussen de ouders, maar slechts als tussenpersoon voor hen gefungeerd. De opstelling van de moeder moet niet worden beloond door wijziging van het gezag.
Het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en de vader is ook geen reden voor wijziging van het gezag. De vader heeft stappen gezet om tot omgang met [minderjarige] te komen. Hij heeft ambulante begeleiding van [instantie] gehad in 2023 en op basis daarvan is een evaluatieverslag opgesteld. [instantie] heeft geadviseerd dat ook met [minderjarige] in gesprek gegaan wordt over de omgang, maar met dat advies is niets gebeurd. Hierdoor is geen duidelijkheid gekomen over wat de oorzaak is voor het afwijzen van contact met de vader door [minderjarige] . Zolang de vader [minderjarige] niet zelf kan zien, gelooft de vader niet dat [minderjarige] hem niet wil zien.
De vader wordt niet meer door de GI betrokken. Als hij in de gelegenheid was gesteld om zijn rol als gezaghebbende ouder te nemen, dan had hij die ten volle gepakt. De vader heeft wel altijd geprobeerd om op de hoogte te blijven over [minderjarige] en heeft om die reden rechtstreeks bij betrokken instanties informatie opgevraagd, onder andere over school en medische aangelegenheden. Door wijziging van het gezag kan hij die informatie zelf niet meer opvragen en komt hij op nog grotere afstand van [minderjarige] te staan.
5.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] . Er is sprake van een aanhoudende strijd tussen de ouders. Die strijd is zodanig dat het inzetten op de oudercommunicatie geen zin had. De moeder betwist met klem dat ze de communicatie met de vader heeft belemmerd.
Het lukt de ouders niet om op ouderniveau met elkaar te communiceren en afspraken te maken in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] zit klem tussen de ouders en niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd verbetering zal komen in de zeer verstoorde verstandhouding tussen hen.
[minderjarige] wil geen contact met de vader vanwege traumatische ervaringen die hij in het verleden tijdens de omgang heeft opgedaan. Zijn weerstand tegen contact met de vader komt ook door wat hij meekrijgt van de strijd tussen de ouders. De GI is vanaf 2019 betrokken en heeft geprobeerd om de omgang tussen [minderjarige] en de vader in stand te houden, maar dat is niet gelukt. [minderjarige] wil zelf geen omgang meer. Gelet op zijn leeftijd moet zijn mening serieus genomen worden en kan hij niet tot omgang gedwongen worden.
De moeder betwist de stelling van de vader dat hij heeft gepoogd om invulling te geven aan zijn rol als gezaghebbende ouder. De vader heeft toestemming voor een vakantie van [minderjarige] en toestemming voor een operatie van [minderjarige] geweigerd. Ook om die reden is het in het belang van [minderjarige] dat de wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag door de moeder in stand blijft.
5.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beslissing over het gezag in stand te laten, omdat aan het criterium voor wijziging van het gezag wordt voldaan. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de verhouding tussen de ouders zeer verstoord is geraakt en dat de vader bepaalde gezagsbeslissingen over [minderjarige] heeft gefrustreerd.
5.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Het gaat goed met [minderjarige] . Zijn ontwikkeling verloopt positief. Er is meer rust en stabiliteit voor hem gekomen. [minderjarige] heeft sinds juni 2021 geen contact met de vader. Hij houdt, ook na inzet van hulpverlening, vast aan zijn mening dat hij geen contact met de vader wil. [minderjarige] heeft traumatische ervaringen met de vader in het verleden gehad. De vader kan niet aansluiten bij het emotionele stuk van [minderjarige] .
Er zijn problemen in de samenwerking met de vader ontstaan. De GI heeft geprobeerd om tot een verbetering van de onderlinge samenwerking te komen, maar dit is niet gelukt. De vader staat daar niet voor open. Er is nu geen samenwerking met de vader.
5.8.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag in eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.8.3.
Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de vader mede gezagsbeslissingen over hem blijft nemen, nu de vader inmiddels bijna vier jaar geen contact met hem heeft gehad en onvoldoende kennis heeft van zijn (recente) ontwikkelingen. [minderjarige] wijst sinds juni 2021 het contact met de vader volledig af. Ondanks de hulpverlening die vanuit de GI ingezet is geweest om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen, is dit niet gelukt. Er is geen vooruitzicht op contactherstel binnen afzienbare termijn.
Daar komt bij dat uit de processtukken, waaronder het raadsrapport van 11 december 2023, gebleken is dat de vader vanuit zijn eigen gevoelens en behoeftes handelt en het moeilijk vindt om zich te verplaatsen in wat [minderjarige] nodig heeft. Een voorbeeld hiervan is dat de vader vanuit zijn gezagspositie heeft gefrustreerd dat [minderjarige] op vakantie kon gaan. Een ander voorbeeld hiervan is dat de vader niet gelooft dat [minderjarige] geen contact met hem wil en voorheen contact met hem is blijven zoeken, terwijl [minderjarige] heeft aangegeven dat hij dat niet wil.
Bovendien is de verstandhouding tussen de ouders langdurig en ernstig verstoord. Er is al jaren geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat om samen over [minderjarige] te overleggen en gezagsbeslissingen te nemen. Geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt.
5.8.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de beslissing van de rechtbank dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt, zal bekrachtigen.
De informatieregeling
5.9.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling. Hij wenst de door de moeder te verstrekken informatie over [minderjarige] niet per post te ontvangen maar per e-mail. De vader woont bij zijn ouders en heeft meer controle over ontvangst van de informatie als die per e-mail aan hem wordt verstrekt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat door het informeren per briefpost, de kans op een tegenreactie van de vader op de door de moeder gegeven informatie aanzienlijk verkleind wordt en daarmee ook de belasting voor de moeder door het moeten informeren van de vader. Het is de taak van de moeder om hem te informeren, ongeacht of dat een belasting voor haar oplevert, en het is een recht van de vader om een reactie te geven op die informatie.
De vader wenst ook foto’s van [minderjarige] te ontvangen, zodat hij weet hoe [minderjarige] eruit ziet. Het is belangrijk voor de vader om een beeld van hem te hebben. Er is nimmer gebleken dat hij foto’s van [minderjarige] op een verkeerde wijze zou gebruiken.
De vader verzoekt om aan de nakoming van de informatieregeling door de moeder een dwangsom te verbinden, omdat de moeder de informatieregeling niet goed nakomt. De informatie die de vader van haar heeft ontvangen, is steeds bijna een maand te laat gestuurd en in oktober 2024 heeft hij geen informatie ontvangen. Daar komt bij dat de moeder de brieven aan hem niet zelf verstuurt. Ze stuurt de tekst aan de jeugdbeschermer, die vervolgens zorgt voor het printen en verzenden. De vader vraagt zich af wat het voor de nakoming van de informatieregeling betekent als er geen jeugdbeschermer meer betrokken is.
De moeder heeft haar verzoek dat de vader een ontvangstbevestiging moet sturen na ontvangst van een brief van haar met informatie over [minderjarige] , op geen enkele wijze gemotiveerd.
5.10.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder is het eens met de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling. Ze geeft uitvoering aan die regeling. De eerste brief aan de vader is op 31 mei 2024 verzonden en vervolgens zijn in alle maanden daarna brieven gestuurd. De moeder vond het in het begin lastig wat ze aan de vader moest schrijven. Om die reden heeft de jeugdbeschermer haar daarmee geholpen. Vanaf december 2024 gaat de moeder zelf de brieven opmaken en verzenden. De moeder wil de vader niet per e-mail informeren, omdat ze dan niet weet wat met haar e-mailadres gebeurt. Ze vreest dat de vader misbruik gaat maken van haar gegevens.
De moeder wenst geen foto’s van [minderjarige] aan de vader te versturen. Ze is het eens met wat de rechtbank op dit punt heeft overwogen. [minderjarige] wil niet dat de vader een foto van hem heeft, ook omdat hij dan niet weet wat de vader met een foto van hem gaat doen.
De moeder is het niet eens met de door de vader verzochte dwangsom, omdat ze voldoet aan de vastgestelde informatieregeling. Bovendien is het verzochte bedrag aan dwangsom disproportioneel.
De vader stuurt geen bevestiging dat hij de door de moeder verstuurde informatie in goede orde heeft ontvangen. De moeder wil dat de vader voortaan binnen één week na ontvangst van haar brief een e-mail stuurt aan de GI om de ontvangst van de brief te bevestigen. Ter nakoming daarvan verzoekt zij een dwangsom te bepalen.
5.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
Het is op zijn plaats dat de vader informatie ontvangt over [minderjarige] , over onder andere zijn schoolrapport. Het moet ook mogelijk zijn, als [minderjarige] daarin goed wordt ondersteund, dat één keer per jaar een foto van [minderjarige] aan de vader wordt gestuurd. In het ondersteunen van [minderjarige] daarbij ligt een taak voor de betrokken hulpverlening en de moeder.
5.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De jeugdbeschermer heeft de moeder ondersteund met het versturen van de brieven aan de vader. In de zomervakantie heeft de moeder, in aanwezigheid van [minderjarige] , ook een stukje voor de vader geschreven. Dat is wat de jeugdbeschermer nu voor elkaar krijgt. [minderjarige] voelt zich veilig in de manier waarop de informatieregeling nu verloopt. Op deze manier kunnen kleine stapjes gezet worden.
5.13.
Het hof overweegt als volgt.
5.13.1.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
5.13.2.
Het hof ziet in de stellingen van de vader onvoldoende belang om de bestreden informatieregeling aan te passen wat betreft de manier waarop de informatie over [minderjarige] wordt verstrekt. Het gaat erom dat de vader die informatie van de moeder verkrijgt. Naar voren is gekomen dat de moeder de vader per briefpost informeert, zoals in de bestreden beschikking is bepaald, en dat dit goed verloopt. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die maken dat de informatieverstrekking voortaan per e-mail zou moeten plaatsvinden.
Verder ligt ter beoordeling voor het verzoek van de vader dat de moeder, naast de informatie over [minderjarige] , ook foto’s van [minderjarige] aan hem dient te verstrekken. Het hof is van oordeel dat het verstrekken van die foto’s aan de vader op dit moment, gelet op de leeftijd en de uitdrukkelijke en aanhoudende weigering van [minderjarige] , niet in het belang van [minderjarige] is. Gebleken is dat [minderjarige] met ondersteuning van de jeugdbeschermer wel stapjes heeft gezet – zo heeft de moeder in aanwezigheid van [minderjarige] een stukje aan de vader geschreven – maar [minderjarige] blijft volhardend in zijn mening dat hij niet wil dat de vader een foto van hem verkrijgt. Met ondersteuning van de jeugdbeschermer moet bezien worden of [minderjarige] hierin nog stappen kan zetten.
Op grond van het voorgaande zal het hof de in de bestreden beschikking vastgestelde informatieregeling bekrachtigen.
5.13.3.
Voor het opleggen van een dwangsom ter nakoming van de informatieregeling, zoals de vader heeft verzocht, ziet het hof geen reden. Op grond van de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder voldoet aan de informatieregeling. De moeder heeft vanaf eind mei 2024 de vader maandelijks per brief geïnformeerd over belangrijke feiten en omstandigheden betreffende [minderjarige] , waaronder zijn rapport. Dat de moeder daarbij ondersteuning van de jeugdbeschermer heeft gevraagd, acht het hof verstandig en maakt niet dat de moeder zelf niet aan haar verplichting heeft voldaan.
Het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader na ontvangst van de brief van de moeder met informatie over [minderjarige] een ontvangstbevestiging moet sturen én daaraan een dwangsom te verbinden, is onvoldoende onderbouwd en wijst het hof reeds op die grond af.
Afsluitende conclusie
5.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. Het meer of anders verzochte zal het hof afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.J.M. van Engelen en is op 30 januari 2025 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.