ECLI:NL:GHSHE:2025:2416

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
20-002107-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, specifiek voor het uitvoeren van 4,65 kilogram MDMA. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. Subsidiair werd verzocht om een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft de bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank aangevuld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte beschikkingsmacht had over de drugs en dat hij ook wetenschap had van de aanwezigheid ervan. Het hof heeft de strafoplegging van 6 maanden gevangenisstraf bevestigd, waarbij het ook rekening heeft gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De beslissing van het hof is dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002107-24
Uitspraak : 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 juni 2024, in de strafzaak met parketnummer 71-192830-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de BRP met het postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte, bij verstek, ter zake van het ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ (kort gezegd: het uitvoeren van 4,65 kilogram MDMA) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, is verzocht om oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden waarop dit berust. Het hof zal in dat verband de bewijsmiddelen, de bewijsoverwegingen en de motivering van de strafoplegging aanvullen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen
Zoals gezegd verenigt het hof zich met de inhoud van de bewijsmiddelen in het vonnis van de rechtbank, zoals vermeld op de pagina’s 2, 3 en 4. Het hof is van oordeel dat deze bewijsmiddelen aanvulling behoeven als hierna vermeld.
Aanvulling bewijsmiddel 1 op pagina 2 van het vonnis:
Aan het begin van dit bewijsmiddel wordt ingevoegd:
Op 2 juni 2021 om 18:40 uur werd ik gebeld door de securitymanager van postvervoerder [bedrijf 1] . Hij informeerde mij dat er aan het einde van de middag een postpakket ter verzending naar Colombia was aangeboden bij hun servicepunt in Den Hoorn. Het pakket was, na vertrek van de verzender, ter plaatse geopend en onderzocht. In het pakket werd naar schatting 5 kilogram aan bruine kristallen aangetroffen.
De [bedrijf 1] -medewerker verklaarde dat de man, die het pakket ter verzending had aangeboden, tijdens het inleveren vertelde dat hij al bij meerdere [bedrijf 1] -vestigingen was geweest, maar dat die geen contant geld accepteerden. Hierop gingen, aldus de [bedrijf 1] -medewerker ‘ de alarmbellen af’ omdat ze uit ervaring weten dat contante betalingen een indicatie zijn dat er verboden goederen in het pakket zitten. Bovendien vonden ze de verzendkosten à € 217 hoog in vergelijking met de waarde à € 100,36 van de goederen in het pakket. Ze hebben het pakket daarop onderzocht en vonden, tussen het speelgoed, de folieverpakkingen met bruine kristallen. Ze hebben die vervolgens uit het pakket gehaald en in de big shopper gedaan.
Na de zin ‘Enkele van de verpakkingen waren geopend en ik zag bruine kristallen.’ wordt ingevoegd:
De [bedrijf 1] -medewerker voorzag me van een kopie van het verzendlabel. Deze wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Aanvulling bewijsmiddel 5 op pagina 3 van het vonnis:
Vóór de laatste volzin ‘De man …. balie.’ wordt ingevoegd:
De door [het begrijpt: de doos] zat op een gegeven moment vol. De man moest moeite doen om de doos te sluiten. De man plaatste zijn gewicht op de dood [het hof begrijpt: de doos] om deze te sluiten.
Ná de laatste volzin ‘De man …. balie.’ wordt ingevoegd:
De man legde opgevouwen bankbiljetten op de balie. De man controleerde de gegevens op de monitor met gegevens op zijn telefoon. De man kreeg daarna van de medewerker twee formulieren die hij moest ondertekenen. De man tekende deze. De man verliet daarna de [bedrijf 1] en reed omstreeks 17:35 uur weg.
Nieuw: bewijsmiddel 8
Na bewijsmiddel 7 op pagina 4 van het vonnis wordt ingevoegd:
8) De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 juli 2025, voor zover inhoudende:
‘Het speelgoed dat ik bij mij had, was van heel weinig gewicht.’
Aanvulling bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte namens een vriend van zijn vriend een pakket met speelgoed ter verzending naar Colombia heeft aangeboden bij een pakketpunt van [bedrijf 1] , omdat hij de enige van hen was met een geldig legitimatiebewijs. Hij heeft dit pakket zonder drugs aangeboden, zodat de drugs door een ander in het pakket moeten zijn gestopt nadat hij het pakket ter verzending had achtergelaten bij het [bedrijf 1] -punt. In juridische zin betekent dit volgens de verdediging dat primair niet bewezen kan worden dat de verdachte beschikkingsmacht over de drugs heeft gehad, omdat de drugs zich niet in zijn machtssfeer hebben bevonden. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de verdachte in elk geval nimmer wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de harddrugs, noch dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij drugs naar het buitenland verstuurde.
De verdediging heeft daarbij nog aangevoerd dat het door de verdachte geschetste scenario geloofwaardig is en verder aannemelijk had kunnen worden gemaakt met een vergelijkend onderzoek tussen het op het verzendlabel vermelde totaalgewicht en het daadwerkelijke totaalgewicht van het pakket inclusief de drugs. Dit onderzoek is echter niet verricht. Gelet hierop heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet overtuigend kan worden vastgesteld dat de drugs al aanwezig waren in het pakket toen de verdachte dit bij [bedrijf 1] ter verzending aanbood.
De verdachte had bovendien niet kunnen weten dat de drugs in het roze doosje verstopt zaten. Op de camerabeelden is ook niet te zien dat de verdachte zilverkleurige sealzakken in het pakket stopt, slechts speelgoed.
Het hof overweegt hieromtrent, in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank op pagina’s 4 en 5 van het vonnis, als volgt.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen – die het hof bevestigt en heeft aangevuld – volgt dat de verdachte op 2 juni 2021 tussen 17:15 en 17:35 uur bij een [bedrijf 1] -servicepunt in Den Hoorn een pakket heeft ingeleverd ter verzending naar Colombia. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte deze doos ter plaatse vult en dat hij daarna de doos dicht doet, waarbij hij zijn gewicht gebruikt om de doos dicht te drukken. Hij geeft de doos vervolgens af aan de [bedrijf 1] -medewerker ter verzegeling en verzending. De verdachte heeft vervolgens de door de medewerker van [bedrijf 1] ingevoerde gegevens gecontroleerd, betaald en na ontvangst van twee formulieren, deze ondertekend.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 1) volgt dat de [bedrijf 1] -medewerker heeft verklaard dat de verdachte tijdens het inleveren van het pakket vertelde dat hij al bij meerdere [bedrijf 1] -vestigingen was geweest, maar dat die vestigingen geen contant geld accepteerden. Hierop gingen bij de medewerker alle alarmbellen af, omdat contante betalingen een indicatie zijn dat er verboden goederen in een pakket zitten. Bovendien vond de medewerker de verzendkosten (€ 217,00) hoog in vergelijking met de waarde van het speelgoed (€ 100,36). Het pakket is door verdachte ingeleverd en vervolgens – na vertrek van de verdachte – door medewerkers van [bedrijf 1] onderzocht. In het door verdachte ingeleverde pakket zijn toen de folieverpakkingen met bruine kristallen – naar later bleek MDMA - aangetroffen. Door een medewerker van [bedrijf 1] is vervolgens de politie gebeld. Bij dit proces-verbaal zit een kopie verzendlabel, gedateerd 2 juni 2021 om 17:34 uur en ondertekend door de klant, waarop een gewichtscategorie van 10 kilo is vermeld.
Het hof acht het, anders dan de verdediging, niet aannemelijk dat de folieverpakkingen met MDMA door een derde in de verzenddoos zijn gestopt nadat de verdachte die doos heeft ingeleverd. Omdat de [bedrijf 1] -medewerker het pakket verdacht vond, is de doos meteen na inlevering onderzocht. Uit het dossier volgt niet dat de doos onbewaakt is achtergelaten in een magazijn door de [bedrijf 1] -medewerker(s). Bovendien zat de doos kennelijk zo vol dat verdachte deze met zijn gewicht moest dichtdrukken, om welke reden het niet aannemelijk is dat later nog eens bijna 5 kilo aan zakjes met drugs aan de doos zouden zijn toegevoegd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het de verdachte is geweest die de folieverpakkingen met MDMA in de verzenddoos heeft gestopt en ter verzending naar Colombia heeft aangeboden. Het hof is derhalve van oordeel dat de harddrugs zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat hij ook beschikkingsmacht over die drugs heeft gehad.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte ook wetenschap van de aanwezigheid van de harddrugs in de doos heeft gehad dan wel (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het versturen van harddrugs, betrekt het hof de volgende omstandigheden:
 het speelgoed ter waarde van € 100,36 is in de ochtend van 2 juni 2021 door twee andere mannen gekocht bij een [bedrijf 2] filiaal in Rotterdam en contant door hen afgerekend;
 de verdachte heeft het pakket met speelgoed op 2 juni 2021 tussen 17:15 en 17:34 uur bij een [bedrijf 1] -pakketpunt in Den Hoorn ter verzending aangeboden;
 de verdachte is eerst naar diverse andere [bedrijf 1] -filialen gegaan omdat hij contant wilde betalen voor de verzendkosten van € 217,00 (dat bleek elders niet mogelijk);
 de verdachte heeft verklaard het speelgoed voor een vriend van een vriend uit de daklozenopvang te versturen naar een adres in Colombia, deze personen zijn buiten in de auto blijven wachten en de verdachte moest tweemaal naar hen terug lopen omdat hij niet de juiste adresgegevens en onvoldoende contant geld had;
 de verdachte heeft verklaard dat het speelgoed heel weinig gewicht had, terwijl het pakket blijkens het verzendlabel in de gewichtscategorie van 10 kilo viel en hij voor het verzenden daarvan heeft getekend.
Gelet op deze omstandigheden, in hun onderlinge verband bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte bij het verzenden van de doos met speelgoed (minst genomen) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daarin tevens harddrugs verstopt zaten. Het hof acht dan ook, net als de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het medeplegen van de verlengde uitvoer van 4,65 kilogram MDMA.
Voor zover de verdediging nog heeft aangevoerd dat onderzoek naar het op het verzendlabel vermelde gewicht van het pakket (10 kilogram) en het daadwerkelijke gewicht van het pakket steun had kunnen bieden aan het verhaal van de verdachte, overweegt het hof nog het volgende. Hoewel op het verzendlabel “10 kg” staat vermeldt, betekent dit – anders dan de verdediging stelt – niet dat het gewicht van dat pakket exact 10 kilogram was. Bedrijven zoals [bedrijf 1] werken immers, zoals algemeen bekend, met categorieën bij de berekening van de verzendkosten van een pakket. Het door de verdachte aangeboden pakket viel kennelijk in de categorie van pakketten met een gewicht tot 10 kilogram.
Wat daar verder ook van zij, het hof heeft aan de hand van de bewijsmiddelen vastgesteld dat het door de verdachte ingeleverde pakket vol zat en dat dit pakket na verdachtes vertrek meteen is onderzocht waarbij direct de folieverpakkingen met bruine kristallen zijn aangetroffen. Een nader onderzoek naar het daadwerkelijke gewicht van het pakket maakt dit niet anders.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging mitsdien in al zijn onderdelen.
Aanvullende motivering van de strafoplegging
De verdachte heeft zich – samen met anderen – schuldig gemaakt aan de uitvoer van 4,65 kilogram MDMA, een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte daarvoor, rekening houdend met zowel stafverzwarende als strafmatigende omstandigheden, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Het hof kan zich vinden in die strafoplegging als ook de motivering daarvan.
Het hof overweegt in aanvulling daarop nog dat het, overigens net als de rechtbank, ook acht heeft geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Hieruit volgt dat doorgaans voor de uitvoer van 4.000-5.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden als uitgangspunt wordt genomen (en in georganiseerd verband zelfs een gevangenisstraf voor de duur van 42-45 maanden).
In hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de relatieve ouderdom van de zaak, ziet het hof geen aanleiding om nog verder van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken en de duur van de gevangenisstraf nog meer te matigen, dan wel om de door de verdediging verzochte taakstraf voor de duur van 240 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aan de verdachte op te leggen. Deze door de verdediging verzochte combinatie van straffen doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof bevestigt derhalve de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. G.J. Hanssen en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 6 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Koning, mr. Muller en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.