ECLI:NL:GHSHE:2025:2431

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
20-001873-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte is op 1 januari 2022 in Best beschuldigd van het steken van [slachtoffer 1] met een mes, wat resulteerde in verwondingen aan de nek en schouder. Daarnaast is de verdachte op 22 september 2022 in Eindhoven beschuldigd van het mishandelen van [slachtoffer 2] door haar bij de keel te grijpen en in het gezicht te slaan. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en had schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de slachtoffers en getuigen heeft gewogen. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder een beroep op noodweer, verworpen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de eerdere veroordeling bevestigd, met aanpassing van de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en moet schadevergoeding betalen aan beide slachtoffers, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001873-24
Uitspraak : 4 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 11 juli 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-000304-22 en 01-242043-22, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling (parketnummer 01-000304-22 primair) en mishandeling (parketnummer 01-242043-22) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.697,00 (bestaande uit € 697,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade) en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 500,00 (bestaande uit immateriële schade). De betalingsverplichtingen zijn vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is ten behoeve van de benadeelde partijen telkens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen. Ten aanzien van het overige deel van de vorderingen is door de politierechter bepaald dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, vordert de advocaat-generaal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van
€ 4.021,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd tot voormelde bedragen. De advocaat-generaal heeft tot slot geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering voor het overige deel van de vordering.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde onder 01-242043-22 en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van het onder parketnummer 01-000304-22 primair tenlastegelegde dan wel vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de verdediging het hof verzocht om bij een eventuele veroordeling van de verdachte het bedrag voor immateriële schade te matigen. Voorts is verzocht tot de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering voor zover het betreft de kosten voor de energetisch consulent en het verlies van het verdienvermogen. Ten aanzien van de immateriële schade is verzocht om de vordering toe te wijzen conform de beslissing van de politierechter.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-000304-22:
primairhij, op of omstreeks 1 januari 2022, te Best, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met enig scherp en/of puntig voorwerp (meermalen) in de nek en/of schouder, in ieder geval in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 1 januari 2022, te Best, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans met enig scherp en/of puntig voorwerp (meermalen) in de nek en/of schouder, in ieder geval in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken.
Zaak met parketnummer 01-242043-22 (gevoegd):
hij op of omstreeks 22 september 2022 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (telkens met kracht) met zijn, verdachtes hand, beet/vast te pakken bij de keel en/of hals en/of (vervolgens) daarbij die [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere botbreuken in de neus en/of een snee en/of kras in het gezicht ten gevolge heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair en in de zaak met parketnummer 01-242043-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 01-000304-22:
primairhij op 1 januari 2022, te Best, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes (meermalen) in de nek en schouder van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.Zaak met parketnummer 01-242043-22 (gevoegd):
hij op 22 september 2022 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met zijn, verdachtes hand, beet/vast te pakken bij de keel en vervolgens daarbij die [slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair tenlastegelegde:
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 januari 2022 (pg. 10-12), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum: 1 januari 2022
Ik zag dat [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: verdachte) de deur open deed. Ik zag dat de hond direct door de deur naar buiten glipte en werd daar ook enkele tellen door afgeleid. Ik zag dat [verdachte] direct ook op mij af kwam. Ik voelde toen dat ik van achter werd vast gepakt en weg werd getrokken door [getuige 1] . Ik zag toen bij het wegtrekken bij de deur dat [verdachte] zijn hand met hierin een vleesmes langs mijn linkerkant van mijn hoofd terugtrok. Ik had toen pas door dat hij een mes in zijn rechterhand had. Ik ben toen samen met [getuige 1] de openstaande lift in gevlucht. De lift is ongeveer 5 meter van de deur vandaan. De lift is dicht gegaan en ik ben samen met [getuige 1] naar beneden gegaan. [verdachte] is dus boven gebleven. Ik voelde toen in de lift dat er iets over mijn rug stroomde. Ik heb toen [getuige 1] laten kijken en hij zag dat er een bloedvlek op mijn linkerschouder zat. Toen besefte ik dat ik zojuist was gestoken door [verdachte] .
Ik ben vervolgens naar het ziekenhuis gebracht en daar bleek dat ik was gestoken
in mijn linkerschouder en ook aan de achterzijde van mijn nek.
Pas toen [getuige 1] mij wegtrok zag ik het mes. Ik zag dat het een vleesmes betrof van 30 a 40 centimeter, alleen het lemmet. Ik voelde dus niet dat hij mij heeft gestoken, pas in de lift voelde ik pas dat er iets mis was. Bij het ziekenhuis is gebleken dat er 2 verwondingen zaten. Op mijn linkerschouder en recht op de achterzijde van mijn nek. Ik ben hier enorm van geschrokken en voel nu ook veel pijn aan mijn arm en nek. Ik voel mijn arm tintelen en kan deze niet goed gebruiken.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 januari 2022 (pg. 25-26), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik wilde toch heel graag mijn hond terug en samen besloten we om nog één keer aan te bellen bij [verdachte] op [adres 2] . [slachtoffer 1] stond voorop en ik op anderhalve meter achter hem, in het halletje. [slachtoffer 1] belde aan en best snel hoorde ik dat er iemand naar de voordeur kwam. Ik zag ook dat de voordeur van [adres 2] open ging. Wat ik op mijn netvlies heb staan, is dat [verdachte] een klein stapje naar voren zette. Ik zag dat hij [slachtoffer 1] met één hand vastpakte en ik zag dat [verdachte] in zijn andere hand een soort koksmes vast had. Met de andere hand trok hij [slachtoffer 1] iets naar zich toe. Ik zag dat [verdachte] begon te steken, volgens mij in de nek en de rug van [slachtoffer 1] . U vraagt mij of ik mij kan herinneren hoe vaak [verdachte] een stekende beweging met het mes richting [slachtoffer 1] maakte. Dat waren 2 of 3 keer.
Ik zag dat er een snee in zijn jas zat op z’n rug. Ik vroeg hem om zijn jas uit te doen. De snee in de jas zat ongeveer bij zijn linkerschouderblad. Toen [slachtoffer 1] zijn jas naar beneden deed, zag ik dat de blouse bij het linkerschouderblad helemaal nat was en doordrenkt was van bloed. [slachtoffer 1] heeft toen zelf 112 gebeld. Ik schat dat de totale lengte van het mes 20/25 cm was.
Noot verbalisanten: De getuige deed voor hoe [verdachte] , [slachtoffer 1] vastpakte en stak. De getuige
deed alsof hij [verdachte] was. We zagen dat hij [slachtoffer 1] (fictief) met zijn linkerarm bij diens
rechterschouder of rechterbovenarm vastpakte en [slachtoffer 1] tegen de linkerzijde van zijn
lichaam trok, om vervolgens met de rechterarm/-hand, over de linkerschouder van [slachtoffer 1]
in zijn lichaam te steken.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2022 (pg. 29-31), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Samen met meerdere eenheden ter plaatse gegaan. Op [adres 2] ter hoogte
van het flatgebouw waar het steekincident plaats had gevonden, troffen wij het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] samen met de melder [getuige 1] aan. Wij zagen dat [slachtoffer 1] in zijn schouder (linkerzijde) gestoken was en dat hij aan het bloeden was. Wij zagen dat het een steekwond van ongeveer 3 cm breed was en dat hij nog aan het bloeden was.
Wij hoorden het slachtoffer [slachtoffer 1] het volgende zeggen:
- Dat hij bij [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: verdachte) op [adres 2] aanbelde;
- Dat hij aan [verdachte] naar de kluis vroeg;
- Dat hij vervolgens zich omdraaide en op dit moment zou hij door [verdachte] in zijn rug
gestoken zijn;
- Dat hij aangifte wenste te doen tegen [verdachte] .
Het slachtoffer [slachtoffer 1] werd door de ter plaatse gekomen ambulance ter plaatse op
zijn steekwond bekeken. Het slachtoffer werd naar het MMC ziekenhuis te Veldhoven
overgebracht voor verdere behandeling.
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d 15 juni 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer 1] voornoemd:
U vraagt mij hoe het met mij gaat en of ik blijvend letsel aan de steekverwondingen heb overgehouden. Ja, ik kan nog steeds niet wat ik eerst wel kon. Gisteren ben ik ook in het paleis van justitie geweest. Doordat ik door het gebeuren niet meer kan uitvoeren wat ik eerst deed gaat mijn bedrijf failliet. We zijn bezig met schuldsanering. Ik kan niet meer voldoende kracht zetten met mijn arm. Ik bouwde veranda's. Ik werk nu veel in het buitenland met standbouw, dat gaat met machines. lk heb vooral krachtverlies in mijn linkerschouder. lk voel het ook nog altijd in mijn nek. Voor mijn schouder ben ik veel naar een osteopaat geweest. Die zegt ook dat ik nu stil sta, dat hij niet meer kan doen. Ik ben op de dag dat het gebeurd is `s morgens en `s middags nogmaals naar het ziekenhuis geweest voor de verwondingen. Ik heb later ook nog een echo laten maken om te kijken of er spieren waren beschadigd maar dat kon op de echo niet gezien worden. Ze zagen wel dat er iets van een beschadiging was maar het was niet duidelijk of dit van invloed zou zijn op mijn kracht. Het heeft me geestelijk ook een klap gegeven.
Wij hebben gewacht tot de politie kwam. Die zei dat ze alleen konden aanbellen, dat deden ze, er werd niet open gedaan. Ze hoorden wel een hond binnen. Toen de politie weg was, hebben we zelf aangebeld. Toen ging de deur open, ik boog me voorover om de hond te
aaien en toen werd ik in mijn nek en schouder gestoken. We kwamen niet met geweld, we waren daar alleen om de hond op te halen. Ik werd achter in mijn nek en in mijn schouder gestoken. [getuige 1] zag dat en die sleurde mij weg. We hebben snel de lift gepakt naar beneden. In de lift heb ik mijn jas laten zakken omdat ik voelde dat ik bloedde.
Ik heb hem niet aangeraakt.
U zegt mij dat ik net heb verklaard dat [verdachte] mij twee keer heeft gestoken. U vraagt mij of hij mij vastpakte. Nee, ik boog voorover om de hond te aaien, om de hond gerust te stellen. [verdachte] heeft mij niet aangeraakt, hij is direct begonnen met steken.
Ik kan mij herinneren dat ik voorover boog maar ik kan mij niet herinneren dat hij mij heeft
vastgepakt. Hij kwam wel direct met dat mes. Maar dat mes heb ik niet gezien. lk denk dat hij dat al in zijn hand vast had. Ik heb dat mes niet opgemerkt of gezien toen ik hem zag staan.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-242043-22 tenlastegelegde:
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2022, inclusief fotobijlage (pg. 5-10), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Ik zag een man buiten zitten op een plastic stoel, die eigendom is van de Voedselbank. De man zat buiten het terrein van de Voedselbank en was aan het blowen. Ik liep vervolgens naar de man toe en vroeg of hij de stoel binnen het terrein van de Voedselbank kon zetten. De man bleef vervolgens zitten en zei "waarom zou ik me aan jullie regels houden!" Vervolgens vroeg ik nog twee keer aan de man of hij de stoel binnen ons terrein wil zetten. De man sprong op en begon te roepen.
Ik ben vervolgens naar mijn collega gelopen om te vragen hoe die man heet. Mijn collega zei dat hij [verdachte] heet met zijn achternaam.
Ik zag dat de man met mijn collega [getuige 2] aan het praten was. Ik ben er naar toe
gelopen maar bleef op een aantal meter afstand staan. Ik zei tegen de man "het is niet normaal om zo te schelden”. De man draaide zich om en liep naar mij toe. Hij pakte mij met zijn linkerhand bij mijn keel en sloeg mij met zijn rechtervuist opzettelijk en met kracht op mijn neus. Door de klap is mijn bril tegen mijn neus aangekomen en heb ik daardoor een snee op mijn neus. Mijn bril is door de klap ook verbogen en kapot gegaan. Van de klap heb ik ernstige pijn ondervonden.
Mijn neus is na de klap erg dik, gezwollen en rood. Ook heb ik een bloedneus en een snee op mijn neus. Op dit moment heb ik zware hoofdpijn, pijn aan mijn keel en aan mijn rechterarm. Ook denk ik dat mijn neus gebroken is.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 september 2022 (pg. 3-4), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op donderdag 22 september 2022 was ik werkzaam bij de Voedselbank te Eindhoven
gelegen aan [adres 3] .
Ik hoorde van [slachtoffer 2] dat ze zojuist een man had aangesproken op zijn gedrag. Er zat een persoon voor het pand op een stoel te roken. Later bleek het om een joint te gaan. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] tegen mij zei dat het om de man zou gaan van vorige keer. Ik begreep dat het op dat moment om de heer [verdachte] ging.
[slachtoffer 2] is op dat moment naar mijn kantoor gelopen om het nogmaals te vertellen. Op dat
moment stond de heer [verdachte] in het kantoor. Ik heb tegen hem gezegd dat hij zo aan
de beurt was maar dat hij buiten moest wachten. Ik hoorde dat hij erg boos werd en
wederom begon te schelden. Op dat moment stond [slachtoffer 2] in het kantoor. Ik hoorde dat
[slachtoffer 2] tegen hem zei dat hij zich diende te gedragen. Als hij zich zo bleef gedragen dat hij dan geen pakket zou krijgen. Op dat moment zag ik dat hij met zijn linkerhand [slachtoffer 2] bij haar keel greep en haar tegen de muur dan wel deur duwde en haar daar fixeerde. Ik zag dat hij met zijn rechter tot vuist gebalde hand uithaalde en met kracht opzettelijk tegen het gelaat van [slachtoffer 2] sloeg. [slachtoffer 2] kwam door deze klap ten val en haar bril viel op de grond.
3.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 21 augustus 2025, voor zover inhoudende:
Toen heb ik uitgehaald. Ik heb haar één keer geslagen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Beroep op noodweer in de zaak met parketnummer 01-242043-22
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, reden waarom hij dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich, vanwege het door aangeefster schoppen tegen zijn schenen, bij zijn nek beetpakken en slaan op zijn lip, geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen hij zich mocht verdedigen.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen – inhoudende dat de verdachte zich heeft willen verdedigen tegen een aanval van de aangeefster – vindt geen steun in het dossier en vindt zijn weerlegging in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen en de daaruit volgende feiten en omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de bewezenverklaarde gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor.
Het hof verwerpt het verweer.
Beroep op noodweer in de zaak met parketnummer 01-000304-22
De raadsman van de verdachte heeft ook ten aanzien van het in de zaak met parketnummer
01-000304-22 tenlastegelegde bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer als
bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en om die reden moet
worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer (onder meer) sprake
moet zijn van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke, wederrechtelijke
aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvan).
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het noodweerverweer
ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Aangever en getuige [getuige 1]
verklaren eenstemmig en logisch over wat er zou zijn gebeurd. De door de verdachte
afgelegde verklaring bevat juist elementen die het hof onaannemelijk acht. Aangever is in zijn schouder gestoken, wat zich slecht verhoudt met de verklaring van de verdachte dat hij aangever stak op het moment dat die hem sloeg. Het hof acht het bovendien onwaarschijnlijk dat aangever zichzelf in de nek zou hebben gestoken. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat aangever en de getuige onder invloed van alcohol verkeerden, twijfelt het hof niet aan de juistheid van de door hen afgelegde verklaringen. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het noodweerverweer wordt dan ook door het hof verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar. De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 01-242043-22 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht om de verdachte, gelet op zijn gezondheidsproblematiek, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een vrijwilliger van de voedselbank, mevrouw [slachtoffer 2] , door haar bij de keel te grijpen en in het gezicht te slaan. Bij de verdachte sloegen de stoppen door nadat hij door aangeefster werd aangesproken op zijn agressieve en verbaal grove gedrag. Aangeefster heeft als gevolg daarvan verwondingen in haar gezicht opgelopen en pijn ondervonden. Door aangeefster te mishandelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Medewerkers van de voedselbank, veelal vrijwilligers, verdienen bij uitstek bescherming gelet op hun grote maatschappelijke bijdrage voor mensen en gezinnen die niet in staat zijn om hun dagelijkse boodschappen te betalen. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich niet op zijn gedrag liet aanspreken en het slachtoffer - getuige de foto’s in het dossier - met fors geweld te lijf is gegaan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling
van [slachtoffer 1] , door het slachtoffer met een mes in zijn nek en schouder te steken. Dat had bij het slachtoffer tot zwaar lichamelijk letsel (of erger) kunnen leiden. Dat het niet zover is gekomen is enkel te danken aan omstandigheden die zich buiten de invloedsfeer van verdachte bevonden. Met zijn handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Het steekincident heeft een grote indruk gemaakt op het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2025 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten waarbij verschillende strafmodaliteiten zijn toegepast. Op de documentatie staat op pagina 2 een openstaande zaak en ook daarin wordt de verdachte een poging tot zware mishandeling verweten. De reclassering heeft hierover beschreven dat het delictpatroon wordt voortgezet, hetgeen zij zorgelijk vindt. Het hof heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 juni 2024. Daarin is onder meer - zakelijk weergegeven - geconcludeerd dat de verdachte niet ontvankelijk lijkt voor gedragsverandering. De verdachte heeft aangegeven niet open te staan voor hulpverlening of hulp en begeleiding vanuit de reclassering. De reclassering ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een plan van aanpak. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Zij gaan bij een eenvoudige mishandeling uit van een geldboete en bij ‘het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen’ als vertrekpunt voor de op te leggen straf uit van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, gaan de oriëntatiepunten uit van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Het hof ziet gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde aanleiding om bij deze vertrekpunten – dus een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf – aansluiting te zoeken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van een poging tot zware mishandeling waarbij gebruik is gemaakt van een mes.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.403,00 euro. De vordering bestaat uit € 8.903 materiële schade (€1.200,00 kosten energetisch consulent, € 385,00 eigen risico, € 312,00 kosten osteopaat en € 7.006,00 verlies aan verdienvermogen) en € 2.500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.697,00, bestaande uit materiële kosten € 697,00 (de kosten van het eigen risico en de kosten van de osteopaat) en € 1.000,00 immateriële kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meergevorderde is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de posten energetisch consulent en verlies aan verdienvermogen betwist en verzocht om ten aanzien van de immateriële schade te beslissen conform de politierechter.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks vermogensschade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De door de benadeelde gevorderde kosten, die door of namens de verdachte niet zijn betwist, zijn als volgt toewijsbaar:
- gemaakte kosten voor bezoeken aan de osteopaat, zijnde € 312,00 en
- gemaakte kosten eigen risico, zijnde € 385,00.
Het hof is van oordeel dat dat de gevorderde kosten aannemelijk zijn en dat de verdachte aansprakelijk is voor deze schade.
Met betrekking tot de post medische kosten/energetisch consulent is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd en acht deze kosten in zijn geheel het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en acht hem aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de vordering tot vergoeding van die schade toewijzen tot het gevorderde bedrag van in totaal € 1.200,00.
Ten aanzien van de gevorderde post verlies aan verdienvermogen is, mede in het licht bezien hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van dit deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal is de verdachte tot vergoeding van de materiële schade gehouden tot een bedrag van € 312,00 + € 385,00 + € 1.200,00 = € 1.897,00.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de ingrijpende en blijvende gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor omschreven, en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het bedrag van € 1.500,00. Het overige gevorderde zal het hof afwijzen.
Wettelijke rente
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van (€ 1.897,00 + € 1.500,00 =) € 3.397,00. Het toe te wijzen bedrag ter vergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022, zijnde de dag waarop de schade wordt geacht te zijn geleden, ter zake van de immateriële schade van € 1.500,00 en vanaf 8 november 2022 (zijnde de datum van het indienen van de vordering tot schadevergoeding) ter zake de materiële schade van € 1.897,00, tot aan de dag der algehele vergoeding.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 3.397,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meergevorderde is de benadeelde partij in
de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder parketnummer 01-242043-22 bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof ziet in de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer aanleiding de vergoeding voor de immateriële schade toe te kennen. Het hof acht naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ter hoogte van € 700,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag aan immateriële schade toewijsbaar is.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 22 september 2022.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 700,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair en in de zaak met parketnummer 01-242043-22 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair en in de zaak met parketnummer 01-242043-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.397,00 (drieduizend driehonderdzevenennegentig euro) bestaande uit € 1.897,00 (duizend achthonderdzevenennegentig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-000304-22 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.397,00 (drieduizend driehonderdzevenennegentig euro) bestaande uit € 1.897,00 (duizend achthonderdzevenennegentig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
8 november 2022 en van de immateriële schade op 1 januari 2022;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-242043-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-242043-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 september 2022.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 4 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.