ECLI:NL:GHSHE:2025:2502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
20-000367-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafoplegging na terugverwijzing door de Hoge Raad in een zaak van kinderporno

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugverwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft de strafoplegging van een verdachte die is veroordeeld voor het in bezit hebben en vervaardigen van kinderporno. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof van 9 augustus 2022 gedeeltelijk vernietigd, uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen voor herbeoordeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof oordeelde dat de eerder door de advocaat-generaal gevorderde straf niet voldeed aan de ernst van de feiten. De verdachte had gedurende anderhalf jaar een aanzienlijke hoeveelheid kinderporno in zijn bezit en had zelfs kinderpornografische foto's van zijn eigen dochter vervaardigd en verspreid. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de context waarin deze zijn gepleegd, en de noodzaak om recidive te voorkomen. Bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en controles van digitale apparaten. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in de procedure op twee momenten is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk passend zou zijn geweest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000367-25
Uitspraak : 15 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 4 februari 2025 op het beroep in cassatie tegen een arrest van dit hof van 9 augustus 2022, nummer 20-003307-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende op een bij het hof bekend adres.
Het procesverloop
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft de verdachte bij vonnis van 28 oktober 2019 ter zake
  • ‘een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd’ (feit 1) en
  • ‘een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen, meermalen gepleegd’ (feit 2),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk deel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbonden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, een ambulante behandelverplichting en het zich onthouden van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen, alsmede gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. Ten behoeve van de naleving van deze verplichting heeft de rechtbank bepaald dat de verdachte medewerking moet verlenen aan een nader omschreven steekproefsgewijze controle van digitale gegevensdragers.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 9 augustus 2022 (parketnummer 20-003307-19) het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. Het vonnis is voor het overige bevestigd.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Hierbij heeft het hof dezelfde bijzondere voorwaarden gesteld als de rechtbank in haar vonnis van 28 oktober 2019.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Omvang van het hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 februari 2025 (rolnummer 22/03000) het bestreden arrest partieel vernietigd, te weten uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak ten aanzien van de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De omvang van het hoger beroep is na terugwijzing derhalve beperkt tot een oordeel over de strafoplegging. In zoverre zal het hof de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw berechten en afdoen. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans – na terugwijzing – nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden:
  • toezicht door de reclassering,
  • controle van gegevensdragers door de reclassering, die daarbij deskundige hulp mag inroepen, met een maximum van drie keer per jaar, waarbij de rest van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet integraal in beeld mag komen, en
  • een ambulante behandeling, voor zover deze volgens de reclassering nodig is.
Namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte hoogstens zes maanden bedraagt en daarnaast een taakstraf voor de maximale duur. Verder is bepleit dat het opleggen van bijzondere voorwaarden niet meer nodig is, omdat de verdachte al een ambulante behandeling heeft ondergaan en de afgelopen jaren niet is teruggevallen in delictgedrag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar een aanzienlijke hoeveelheid kinderporno in zijn bezit gehad. Weliswaar is in de tenlastelegging (en daarmee ook in de bewezenverklaring), volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts een kleine representatieve selectie van het kinderpornografisch materiaal opgenomen, maar bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de veel grotere hoeveelheid kinderporno die bij de verdachte is aangetroffen, te weten in totaal 563 foto’s en zes videofilms. Door aldus te handelen heeft de verdachte de productie van dergelijk materiaal, waarbij vaak zeer jonge kinderen door volwassenen aan zeer verregaande seksuele handelingen worden onderworpen, bevorderd. Dergelijk seksueel misbruik kan – zoals algemeen bekend – leiden tot ernstige lichamelijke en psychische schade voor de slachtoffers. Mede om die reden dient het seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie daarvan te worden tegengegaan.
Daarnaast heeft de verdachte kinderpornografische foto’s van zijn eigen destijds 8-jarige dochter vervaardigd en verspreid via het darkweb. Hierdoor bestaat een reële kans dat deze foto’s zich sindsdien ongecontroleerd op het internet bevinden en worden verspreid. Het is dan ook niet ondenkbaar dat dit leidt tot een constante en vergaande inbreuk op de privacy van zijn dochter. Zij kan, door toedoen van haar eigen vader, haar hele verdere leven onverhoeds worden geconfronteerd met deze afbeeldingen. Dat de verdachte dit zijn eigen dochter heeft aangedaan, terwijl hij haar juist zou moeten beschermen, is buitengewoon ernstig en verwerpelijk. Het leed dat het handelen van de verdachte teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer en haar moeder is groot, blijkens de verklaring van moeder ter terechtzitting op 26 juli 2022.
Bij het bepalen van de juiste straf en de hoogte daarvan, houdt het hof rekening met de ernst van deze strafbare feiten, zoals hiervoor weergegeven, en met de context waarin deze feiten zijn gepleegd. Om de juiste context te schetsen heeft het hof ter terechtzitting van 1 september 2025 de inhoud van de volgende stukken aan de verdachte voorgehouden:
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland met betrekking tot de verdachte d.d. 7 oktober 2019;
  • het psychodiagnostisch onderzoek van [instelling 1] (hierna: [instelling 1] ) met betrekking tot de verdachte (periode onderzoek van 22 mei tot en met 28 augustus 2019);
  • de Delictanalyse van [instelling 2] (hierna: [instelling 2] ) met betrekking tot de verdachte (periode van afname januari 2020 tot en met november 2021);
  • de zogenoemde afsluitbrief van de behandelaars [behandelaar 1] en [behandelaar 2] met betrekking tot de verdachte d.d. 29 september 2022;
  • een selectie uit de Skypegesprekken die de verdachte met een vijftal andere personen heeft gevoerd en die betrekking hebben op kinderporno en ontucht met (eigen) jonge kinderen. (pp. 83 en volgende van het proces-verbaal van politie)
In voornoemd reclasseringsadvies komt naar voren dat de verdachte heeft aangegeven dat hij geen enkele seksuele interesse heeft in kinderen (p. 2) en dat hij in een eerder reclasseringscontact heeft gezegd dat kinderen absoluut geen seksuele gevoelens bij hem opwekken. (p. 7) Ook uit het psychodiagnostisch onderzoek van [instelling 1] en de Delictanalyse van [instelling 2] blijkt dat de verdachte deze mededelingen heeft gedaan.
Daarnaast blijkt uit het reclasseringsadvies (p. 4) en de Delictanalyse (p. 3) dat de verdachte naar eigen zeggen (naakt)foto’s van zijn dochter heeft uitgewisseld om (uitleg over de) toegang tot het darkweb te krijgen. Daar moest namelijk iets tegenover staan in de vorm van uitwisseling van kinderpornografisch materiaal. In de Delictanalyse van [instelling 2] is vermeld dat de man met wie de verdachte contact had expliciet zou hebben gevraagd om foto’s van zijn dochter. (p. 3)
Het hof begrijpt dat de reclasseringswerkers en de behandelaars van de verdachte in het kader van zijn ambulante behandeling zijn uitgegaan van hetgeen de verdachte hen heeft verteld, te weten dat hij geen seksuele interesse heeft in kinderen en dat hem expliciet is gevraagd om kinderpornografische foto’s van zijn dochter te delen om toegang te krijgen tot het darkweb. Deze uitgangspunten komen echter niet overeen met de Skypegesprekken die de verdachte heeft gevoerd.
Zo is uit de Skypegesprekken af te leiden dat de verdachte (onder de naam ‘ [accountnaam 1] ’) wel opgewonden raakt van kinderporno en zijn eigen dochter. Het hof verwijst hiervoor naar de volgende op zitting expliciet voorgehouden passages met anderen, waarin ook door de verdachte expliciet over divers seksueel misbruik van (eigen) jonge kinderen wordt gesproken:
  • het Skypegesprek tussen de verdachte en [accountnaam 2] ( [naam 1] ) op 22 mei 2017 (pp. 83, 89, 95)
  • de Skypegesprekken tussen de verdachte en [accountnaam 3] ( [naam 2] ) op 27 mei 2017 en 1 juni 2017 (pp. 102, 103, 104, 108)
  • het Skypegesprek tussen de verdachte en [accountnaam 4] op 22 mei 2017 (pp. 114, 115, 116, 117, 118);
  • het Skypegesprek tussen de verdachte en [accountnaam 5] ( [naam 3] ) op 10 september 2017 (pp. 121, 122).
Uit de Skypegesprekken volgt verder dat de verdachte, terwijl hij daarmee al op dat darkweb zit, op eigen initiatief aanbiedt om kinderpornografische afbeeldingen van zijn dochter te vervaardigen en te verspreiden. Het hof verwijst naar de volgende – ter zitting ook aan de verdachte voorgehouden – gesprekken met [accountnaam 2] ( [naam 1] ) op 22 mei 2017:
[accountnaam 2] vraagt van welke leeftijd de verdachte houdt, waarop de verdachte ‘ich mach van 5-13’ antwoordt en meteen vervolgt ‘ich konte es nicht lassen woh meine tochter erst 6mth wahr’. Na een schokkende uitwisseling van seksueel misbruik van de eigen kinderen, vraagt [accountnaam 2] of de verdachte afbeeldingen heeft van jonge meisjes, waarop de verdachte reageert dat hij afbeeldingen
van zijn dochter heeft. [accountnaam 2] vraagt ‘was denn’, waarop de verdachte hem foto’s stuurt. De verdachte vraagt vervolgens aan [accountnaam 2] ‘du foto’s?, waarop [accountnaam 2] hem een foto stuurt. De verdachte reageert dan ‘wunste hatte sulche bilter’ ‘dieses wochen ende is meine tochter da’, ‘kunnen wir was machen’, ‘dieses wochen ende mach i fotos wehn si dusht’. [accountnaam 2] vraagt ‘wann kommt sie am freitag’ en stuurt de verdachte weer een foto. De verdachte antwoordt ‘abend werde mich melden’, ‘werde auch bilder machen zo das wir was zu taushen haben’ (dossierpagina’s 82-90).
In dat weekend op vrijdag 26 mei 2017 maakt de verdachte de kinderpornografische foto’s van zijn dochter onder de douche (dossierpagina 3 en 23 e.v.)
Daarna heeft de verdachte uit eigen beweging kinderpornografische foto’s van zijn dochter verzonden naar [accountnaam 2] ( [naam 1] ) en naar [accountnaam 3] ( [naam 2] ) (dossierpagina’s 98 e.v. en zijn verklaring ter zitting in hoger beroep.)
Het is de verdachte die, al surfend op het darkweb, op eigen initiatief begint over seksueel misbruik dat hij zou hebben gemaakt van zijn dochter vanaf het moment dat zij zes maanden oud was (onder andere beffen en pijpen) en tegenover anderen fantaseert over het seksuele misbruik dat hij nog van haar wil maken als zij iets ouder is. Hieraan doet niet af dat de verdachte ter zitting het seksueel misbruik van zijn dochter heeft ontkend.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bovendien kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd en evenmin met een straf als eerder door het hof dan wel de rechtbank opgelegd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de context waarin dit is gepleegd, onvoldoende tot uitdrukking komt. De Skypegesprekken die de context van het bewezenverklaarde vervaardigen van kinderporno belichten en die het hof tijdens de eerdere behandeling op 26 juli 2022 niet expliciet lijkt te hebben besproken, rechtvaardigen een hogere straf. Het hof gaat dan ook voorbij aan het standpunt van de raadsvrouw dat aan de verdachte geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan 6 maanden.
Hoewel de verdachte vrijwillig een ambulante behandeling heeft ondergaan en deze positief is afgerond, is het hof er niet volledig van overtuigd dat deze voldoende is geweest. Bij de behandeling is immers niet uitgegaan van de informatie uit de Skypeberichten, nu de behandelaars hierover niet beschikten. Hieraan doet niet af dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij met zijn behandelaars wel heeft gesproken over deze berichten. Uit de stukken van de reclassering, [instelling 1] en [instelling 2] blijkt hiervan immers niet. Gelet op de verontrustende inhoud van de Skypegesprekken, waarin door de verdachte met een vijftal anderen onder meer wordt gesproken over seksueel misbruik van een ouder met een heel jong kind, had het voor de hand gelegen dat hierover in de stukken iets terug te lezen zou zijn. Het hof vraagt zich dan ook af in hoeverre de verdachte tijdens het traject van de vrijwillige ambulante behandeling daadwerkelijk bereid is geweest om naar zichzelf en de patronen in zijn leven te kijken, zoals de afsluitbrief vermeldt. Het hof acht het daarom noodzakelijk dat als bijzondere voorwaarde in het kader van een deels voorwaardelijke straf wordt gesteld dat de verdachte, indien de reclassering dit nodig acht, nader wordt behandeld. Hiertoe zal de inhoud van de Skypegesprekken en deze strafmaatoverweging van het hof worden gedeeld met de reclassering die deze op haar beurt bespreekt met de voormalige behandelaars van de verdachte (of hun opvolgers) van [instelling 2] (voorheen: [instelling 1] ), opdat zij bespreken of op grond hiervan een voortgezette ambulante behandeling van de verdachte geïndiceerd is ter voorkoming van recidive. Indien de reclassering dit nodig acht, zal de verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als nodig is, aan deze behandeling moeten meewerken. Hiermee verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw dat een ambulante behandeling niet meer nodig is.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet in herhaling is gevallen; dat van recidive geen sprake is. Het hof spreekt de hoop uit dat dit klopt, maar kan dit niet vaststellen, omdat in de afgelopen jaren geen controle heeft plaatsgevonden van de gegevensdragers van de verdachte. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde acht het hof het, anders dan de raadsvrouw, noodzakelijk dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • digitale omgevingen vermijdt waarin hij in aanraking kan komen met kinderporno en waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd,
  • geen gebruik maakt van virtuele machines, versleutelprogramma’s of applicaties die helpen de identiteit te verbergen, tenzij de reclassering hiervoor toestemming geeft, en
  • inzicht geeft in de wijze waarop hij voornoemde digitale omgevingen zal vermijden en bespreekt hoe dit is verlopen.
Het toezicht en de controle hierop zal plaatshebben zoals hieronder vermeld.
Ten slotte zal aan de verdachte als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering worden opgelegd.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In deze zaak is de verdachte op 19 december 2018 aangehouden en voor het eerst als verdachte gehoord. Dat is het moment dat jegens hem een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 28 oktober 2019 vonnis gewezen. De redelijke termijn is in die fase niet overschreden.
Vervolgens is namens de verdachte op 29 oktober 2019 hoger beroep ingesteld en heeft het hof op 9 augustus 2022 arrest gewezen. In dat arrest heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn in die fase met ruim negen maanden is overschreden, waarvan een gedeelte voor rekening komt van de verdediging, omdat de raadsman van de verdachte verhinderd was om te verschijnen op de zitting van 8 februari 2022.
Voor wat betreft de redelijke termijn in de cassatiefase stelt het hof vast dat de Hoge Raad op 4 februari 2025, twee jaar en zes maanden na het arrest van het hof, arrest heeft gewezen. In die fase is de redelijke termijn overschreden met zes maanden. Met deze overschrijding zal het hof eveneens rekening houden bij de strafbepaling.
Na de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad wijst het hof binnen acht maanden arrest. In deze fase is de redelijke termijn dan ook niet overschreden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn op twee momenten is overschreden, zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 32 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland via telefoonnummer [telefoonnummer] (kantoor Roermond) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • zich gedurende de proeftijd laat behandelen door ‘ [instelling 2] ’ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en voor zover de reclassering dit nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan hiervan onderdeel zijn. Om de noodzaak voor en aard van de behandeling te bepalen zal de reclassering de beschikking krijgen over de Skype-gesprekken uit het proces-verbaal van politie in deze zaak (dossierpagina’s 80 -156), alsmede de strafmaatoverweging in dit arrest en deze stukken overhandigen en bespreken met de voormalige behandelaars van de verdachte (of hun opvolgers);
  • gedurende de proeftijd
a. digitale omgevingen vermijdt waarin hij in aanraking kan komen met kinderpornografisch materiaal;
b. digitale omgevingen vermijdt waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
c. geen gebruik maakt van virtuele machines, versleutelprogramma’s (zoals Bitlocker, Veracrypt) of applicaties die helpen de identiteit te verbergen (zoals een VPN), tenzij de reclassering toestemming heeft gegeven voor het gebruik (zoals voor werk of voor bankzaken);
d. inzicht geeft in de wijze waarop hij de omgevingen genoemd onder a. en b. zal vermijden en bespreekt hoe dit verlopen is voor het verstreken deel van de proeftijd.
Het toezicht op de naleving van de onderdelen a. tot en met c. beperkt zich tot geautomatiseerde controles van digitale apparaten (zoals computers, smart devices, USB-sticks, SD-kaarten, externe harde schijven) waarop bestanden kunnen worden opgeslagen en/of waarmee internet kan worden benaderd en die de veroordeelde in gebruik heeft.
De veroordeelde werkt mee aan deze controles tijdens (on)aangekondigde huisbezoeken en verschaft toegang tot alle aanwezige digitale apparaten die de veroordeelde in gebruik heeft. Hieronder wordt begrepen het verstrekken van wachtwoorden, codes of andere wijzen van ontgrendeling of ontsluiting, zoals vingerafdrukken, die nodig zijn voor toegang. Op verzoek past de veroordeelde de instellingen zodanig aan dat controle mogelijk is. De wijzigingen mogen niet leiden tot definitieve wijzigingen aan het apparaat en worden aan het einde van de controle weer teruggezet.
De controles worden uitgevoerd door de reclassering. Indien en voor zover noodzakelijk mag de reclassering voor ondersteuning op technisch en digitaal gebied een specialist, niet zijnde een opsporingsambtenaar inschakelen.
De controles mogen gedurende de proeftijd maximaal negen keer (drie maal per jaar) worden uitgevoerd, waarbij de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde zoveel mogelijk wordt geëerbiedigd. De controles strekken er in het bijzonder niet toe een min of meer volledig beeld te krijgen van het persoonlijke leven van de veroordeelde.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. L. Feraaune, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier,
en op 15 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.