In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 30 oktober 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor zware mishandeling. De politierechter had ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij, hier aangeduid als [slachtoffer]. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en heeft een schadevergoeding van € 6.000,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar gepleit voor een lagere straf of een taakstraf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar de beslissing over de schadevergoeding van de benadeelde partij vernietigd. Het hof oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet ontvankelijk was, maar heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 3.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij, die op nihil zijn begroot. Het hof heeft de mogelijkheid van gijzeling voor de duur van maximaal 45 dagen opgenomen indien verhaal niet mogelijk blijkt. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer.