ECLI:NL:GHSHE:2025:2512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
20-002982-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 30 oktober 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor zware mishandeling. De politierechter had ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij, hier aangeduid als [slachtoffer]. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en heeft een schadevergoeding van € 6.000,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar gepleit voor een lagere straf of een taakstraf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar de beslissing over de schadevergoeding van de benadeelde partij vernietigd. Het hof oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet ontvankelijk was, maar heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 3.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij, die op nihil zijn begroot. Het hof heeft de mogelijkheid van gijzeling voor de duur van maximaal 45 dagen opgenomen indien verhaal niet mogelijk blijkt. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002982-24
Uitspraak : 8 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 oktober 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-198769-24, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
verblijvende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘zware mishandeling’, de verdachte strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 6.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag.
Voorts heeft de advocaat-generaal als subsidiair standpunt ingenomen dat, indien het hof een taakstraf aangewezen acht, het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich voor wat betreft het bewezenverklaarde gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft uitsluitend een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Aanvullende strafoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting verzocht te volstaan met een lagere gevangenisstraf, dan wel met een taakstraf.
Het hof zal daarin de raadsvrouw niet volgen. De aard van het verweten feit en de wijze waarop dit is gepleegd alsmede de blijvende gevolgen voor het slachtoffer, maken dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, evenals de politierechter, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 18.165,00 bestaande uit € 14.665,00 aan materiële schade en € 3.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende onderdelen.
kosten plastische chirurgie € 5.000,00
camouflage make-up gedurende 60 jaar € 960,00
littekencrème en UV-crème gedurende 60 jaar € 8.580,00
toekomstige reiskosten benadeelde € 121,00
smartengeld € 3.500,00.
Voorts werd om vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 615,00 verzocht.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts werd de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 165,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebracht dat de posten b., c. en d. zien op toekomstige schade en dat de hoogte van post a., kosten plastische chirurgie, geschat is. De advocaat van de benadeelde partij heeft daarbij geen onderliggende berekening van deze post kunnen overleggen en heeft verklaard dat de behandeling aan het gezicht van de benadeelde partij nog niet heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de advocaat van de benadeelde partij te kennen gegeven dat de in eerste aanleg opgevoerde proceskosten op nihil begroot kunnen worden.
Het hof overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt.
Het hof is van oordeel dat post a., kosten plastische chirurgie, een nadere onderbouwing vergt en een aanhouding van de behandeling van de zaak om deze nadere onderbouwing te verkrijgen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Ten aanzien van de gevorderde posten b., c. en d. is het hof van oordeel dat de omvang van deze toekomstige schade die zou worden geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen, in dit geding niet eenvoudig is vast te stellen. Het vaststellen van deze toekomstige schade is aldus complex en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
Het hof overweegt ten aanzien van de immateriële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen te weten een wond in haar gezicht welke nu een (blijvend) litteken is geworden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,00.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2024, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 45 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 mei 2024tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro), aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 mei 2024tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
45 dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. T. Farber, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 8 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.