ECLI:NL:GHSHE:2025:2527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
20-002243-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1994, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij een gasdrukpistool, dat op een vuurwapen leek, aan het slachtoffer heeft getoond. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het hoger beroep beperkt tot de vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsstukken beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan, en dat de bedreiging met het gasdrukpistool voldoende was om angst en onveiligheid bij het slachtoffer te veroorzaken. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 160 uren, met een proeftijd van twee jaren. Tevens is onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen gasdrukwapen en een ploertendoder bevolen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002243-24
Uitspraak : 10 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 augustus 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-163917-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1994,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde (
bedreiging) en ter zake van ‘
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ door de politierechter veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het in beslag genomen voorwerp is door de politierechter onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte van 27 augustus 2024 is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is daarbij uitdrukkelijk beperkt tot de vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in hoger beroep gewijzigde onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit bewezen zal verklaren, en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de wapens zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Aangaande het beslag zijn van de zijde van de verdediging geen opmerkingen gemaakt.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging, en aldus de grondslag van het onderzoek, is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Breda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een gasdrukpistool, althans een op vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Breda, een ander, te weten [slachtoffer] ,
door bedreiging met geweld en/of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten [slachtoffer] te dwingen voor hem, verdachte, naar de [bedrijf 2] te rijden om aldaar zijn, verdachtes, pakketje op te halen en bestaande die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid daarin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] (een deel van) een wapen heeft getoond en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat er ergere dingen zouden gebeuren als hij niet mee zou werken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 mei 2024 te Breda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een gasdrukpistool, althans een op vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2000-2024121396, gesloten d.d. 26 mei 2024, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 66.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 mei 2024 (dossierpagina’s 7-8), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Vandaag 15 mei 2024 was ik werkzaam als bezorger van pakketten, namens
bezorgdienst [bedrijf 1] . Ik moest pakketten afleveren in de wijk Hoge Vught in Breda.
Ik stond bij [adres 2] omdat ik een pakket moest afleveren bij [adres 2] . Ik stond hier met mijn bus. Ik werd aangesproken door een man. Hij vroeg mij of ik een pakket bij de [bedrijf 2] had afgeleverd dat bezorgd moest worden bij de [adres 4] . Ik antwoordde dat ik dit niet had gedaan en dat dit mogelijk een collega had gedaan.
Ik hoorde de man zeggen dat ik met hem mee moest rijden naar de [bedrijf 2] aan [adres 3] . Ik hoorde hem zeggen dat ik het pakket samen met hem daar moest ophalen. Het pakket zou groot zijn [zo]dat deze niet in zijn auto paste. Ik zag dat hij zijn openstaande vest naar links openvouwde en openhield. Ik zag hier een handvat van een vuurwapen. Ik zag dat dit zwart van kleur was. Ik herken dit als een handvat van een vuurwapen omdat ik dit herken van films en spellen.
Vervolgens ben ik achter de man aangereden richting de [bedrijf 2] in Breda. Ik zag dat de man in een grijs gekleurde BMW zat met kenteken [kenteken] . Samen parkeerden wij bij de [bedrijf 2] en liepen wij naar binnen. De man haalde zijn pakket af.
Toen we met het pakket naar buiten liepen (…) plaatsten we het pakket, wat ook in zijn auto had gepast, in mijn werkbus en reden we terug naar de [adres 4] ter hoogte van nummer [adres 4] in Breda.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2024 (dossierpagina 9), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 15 mei 2024 nam ik een aangifte op van de heer [slachtoffer] . Hij was slachtoffer van een bedreiging met vuurwapen. Abusievelijk ben ik door een storing van het RAPP-systeem vergeten zijn gevoel te vermelden in het proces-verbaal van aangifte.
Na het opnemen van de aangifte vroeg ik het slachtoffer of het impact op hem had
gehad. Ik hoorde hem zeggen dat hij inderdaad erg geschrokken en bang was op het
moment dat hij het vuurwapen zag. Ik hoorde hem zeggen dat hij na het incident nog pakketten wilde bezorgen voor zijn werk, maar dat dit door de angst niet meer lukte. Ik hoorde het slachtoffer zeggen dat hij na het incident aan het trillen was en dat toen het besef kwam wat er was gebeurd.
(
Opmerking hof: het hof begrijpt dat aangever voorts heeft verklaard)Door mijn werkgever word ik op een andere route gezet om te zorgen dat ik toch mijn werk kan blijven doen.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2024 (dossierpagina 16-18), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 15 mei 2024 omstreeks 14.10 uur heb ik de melder, verder te noemen
[slachtoffer] gebeld op het telefoonnummer waar ook de melding werd gedaan. Ik hoorde, nadat ik hem vroeg wie hij was, dat hij [slachtoffer] was, geboren [geboortedag 2] 2003. Ik vroeg hem of hij zojuist betrokken was bij een incident waarbij vermoedelijk een vuurwapen was betrokken.
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat dit klopte. Nadat ik hem vroeg wat er gebeurd was
hoorde ik [slachtoffer] tegen mij zeggen dat hij als bezorger van [bedrijf 1] aan het werk
was en dat er bij het bezorgen van een postpakket aan de [straatnaam] te Breda op een
gegeven moment een manspersoon, naar later bekend, verdachte [verdachte] , naar hem toe
kwam die hem sommeerde om samen met hem naar het ophaalpunt van [bedrijf 1] te gaan bij
de [bedrijf 2] te Breda om aldaar een postpakket voor hem op te halen welke niet was
bezorgd. Daarbij werd volgens [slachtoffer] door verdachte [verdachte] gezegd dat als hij
hier niet aan mee zou werken hij ergere problemen zou krijgen. Tijdens deze uitspraak
zag [slachtoffer] dat verdachte [verdachte] zijn vest opzij deed waarna hij een handvat van een vuurwapen zag. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij zag dat het vuurwapen een zwart handvat had en dat hij het herkende als zijnde een vuurwapen.
4.
Het proces-verbaal bevindingen d.d. 15 mei 2024 (dossierpagina 19-20), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 15 mei 2024, omstreeks 14.00 uur was er een melding binnengekomen over
een bedreiging van een [bedrijf 1] medewerker waarbij een deel van een vuurwapen gezien zou zijn. De persoon met het vermeende vuurwapen zou weggereden zijn in een grijze BMW, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] .
Uit onderzoek bleek dat de als verdachte aangemerkte persoon woonachtig zou zijn op
het adres [adres 1] .
Hierop is met enkele collega’s een plan van aanpak gemaakt om de verdachte aan te
kunnen gaan houden.
Door een collega, welke onopvallend in de wijk surveilleerde, werd genoemd voertuig
voor de woning aan [adres 1] geparkeerd staand aangetroffen.
Hierbij werden uiteindelijk twee personen gezien die in het voertuig zaten. Hierbij
bleek een van deze personen volledig aan het in de melding doorgegeven signalement te
voldoen.
Met diverse opvallende eenheden werd uiteindelijk middels een zogenaamde
BTGV-procedure, zonder gebruikmaking van geweldsmiddelen, beide personen uit het
voertuig gepraat, waarna de verdachte die voldeed aan het signalement direct werd
aangehouden ter zake bedreiging.
Hierop heb ik op de achterbank van genoemde BMW een witte, klein model
sport- c.q. schoudertas aangetroffen. Ik zag dat in deze tas een zwart handvuurwapen
zat. Ik heb het vuurwapen in de tas laten zitten. Dit vuurwapen is vervolgens door een eveneens ter plaatse zijnde collega, met als taakaccent herkennen en beschrijven wapens en munitie, bekeken en geclassificeerd als gasdrukwapen.
5.
Het proces-verbaal betreffende aangetroffen gasdrukwapen d.d. 15 mei 2024 (dossierpagina’s 34-37), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 15 mei 2024 werd door mij als zijnde taakaccenthouder Wet wapens en munitie en als zodanig opgeleid in het categoriseren van wapens, het aangetroffen goed nader onderzocht.
Het goed is aangetroffen bij de verdachte.
Aangetroffen goed:
Goednummer PL2000-2024121396-2725800 Gasdrukpistool.
Het in beslag genomen goed is een gasdrukwapen in de vorm van een pistool.
Het wapen is geheel zwart van kleur en is gemaakt van metaal en kunststof.
Het wapen is gelijkend in vorm en afmeting op een echt vuurwapen. Ook door de aanwezigheid van bedieningsonderdelen wordt deze indruk versterkt. Waardoor het een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp betreft.
Het wapen is voorzien van een functionele en open loop. Deze is geschikt voor het afschieten van metalen en kunststof BB’s, balletjes, welke ook bij het wapen werden aangetroffen.
Het wapen is voorzien van een functionele bedieningsonderdelen, te weten een trekker, hamer en richtmiddelen.
Het wapen betreft een gasdrukwapen welke qua vorm, uiterlijk en werking gelijkend is op een vuurwapen.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman – in de kern weergegeven – aangevoerd dat aangever [slachtoffer] in totaal vier verklaringen heeft afgelegd, waarvan de inhoud telkens wisselt. Aangever voegt zaken toe, laat dingen weg en maakt zijn verhaal telkens erger. Dit maakt dat de verklaring van aangever als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt, deze niet bruikbaar is voor het bewijs en aldus het bewijs tekortschiet. Daarnaast is van de zijde van de verdediging tegenover de lezing van de aangever het andersluidend scenario van de verdachte geplaatst – kort gezegd – inhoudende dat de verdachte de aangever op opgewonden wijze heeft aangesproken en hem heeft gevraagd om samen met de verdachte het pakket op te halen. Gelet op de indringende wijze waarop de verdachte dat deed, samengenomen met verdachtes voorkomen (een donkere huidskleur en rastaharen), maakt dat kan niet worden uitgesloten dat aangever is geschrokken en bang is geworden en om die reden is meegegaan met verdachte, alsmede nadien een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof vindt de ontkenning van de verdachte dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde bedreiging van aangever [slachtoffer] zijn weerlegging in de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen. Het hof ziet gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de aangifte van aangever [slachtoffer] . Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een opbouw in de verklaringen van aangever, zoals neergelegd in het proces-verbaal van aangifte en de overige processen-verbaal, in die zin dat de inhoud daarvan door aangever zwaarder of erger wordt aangezet. Aangever heeft direct na het incident telefonisch melding gedaan bij de politie en dezelfde dag een gedetailleerde aangifte gedaan. Die dag en de daarop volgende dag heeft de politie meermalen (telefonisch) contact opgenomen met aangever voor het stellen van nadere en/of verduidelijkende vragen. Aangever heeft die vragen beantwoord en de inhoud van de aangifte en de overige verklaringen van aangever is dan ook in kern gelijkluidend, met name waar het de feitelijke toedracht van het tenlastegelegde betreft.
Het lijdt naar het oordeel van het hof geen twijfel dat de verdachte een (gedeelte van een) vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, aan aangever heeft getoond. Niet enkel heeft aangever zulks verklaard, maar de politie is na de melding van aangever vrijwel meteen ter plaatse gekomen en zij hebben de verdachte aangetroffen in diens auto, waarbij op de achterbank van de auto door de politie een tas is aangetroffen, met daarin een zwartkleurig gasdrukwapen. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem een zwartkleurig handvat toonde van een vuurwapen. Door de politie is gerelateerd dat dit gasdrukwapen gelijkend was op een echt vuurwapen. Een en ander sluit aan bij de verklaring van aangever.
Naar het oordeel van het hof kon door verdachts handelen en de daarbij geuite bewoordingen “als hij hier niet aan mee zou werken hij ergere problemen zou krijgen” bij aangever in redelijkheid de vrees ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gebracht en daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario, zoals hiervoor omschreven, oordeelt het hof dat dit strijdig is met de gebezigde bewijsmiddelen. Aldus stelt het hof het scenario terzijde.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft de oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 160 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (zie hierna), bepleit dat het hof zal volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van aangever [slachtoffer] . Uit woede en frustratie vanwege een postpakket dat niet bezorgd was, heeft de verdachte het slachtoffer bedreigd door hem een (deel van een) gasdrukpistool, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het jeugdige slachtoffer [slachtoffer] en bij hem gevoelens van onveiligheid en angst teweeggebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Tot slot heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan gedurende de terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij twee kinderen heeft, waarvan één inwonend. De verdachte werkt als vrachtwagenchauffeur en hij heeft een vast dienstverband. Van de zijde van de verdachte is naar voren gebracht dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit verband forse negatieve gevolgen met zich zou brengen.
Het hof stelt voorop dat het in gevallen zoals de onderhavige, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, in beginsel een onvoorwaardelijke straf van enige duur pleegt op te leggen, hetgeen eveneens tot uitdrukking is gebracht in de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)’, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan als vertrekpunt bij bedreiging met het tonen van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp, zoals ten laste van de verdachte bewezen is verklaard, in beginsel uit van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenis voor de duur van 6 maanden.
In het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof aanleiding om in onderhavige zaak aan het strafdoel van speciale preventie (het voorkomen van herhaling door deze verdachte) bijzonder gewicht toe te kennen en bij uitzondering in het voordeel van de verdachte af te wijken van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Het hof zal derhalve thans volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf, wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat tijdens het vooronderzoek onder de verdachte een gasdrukwapen en een ploertendoder zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen.
Naar het oordeel van het hof zijn deze voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze aan de verdachte toebehoren, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen, kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Het hof zal daarom de onttrekking aan het verkeer bevelen van het inbeslaggenomen gasdrukwapen en de ploertendoder.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Ploertendoder (Omschrijving: PL2000-2024121396-G2725799, Zwart);
- 1 STK Wapen (Omschrijving: PL2000-2024121396-G2725800 gasdrukwapen, Zwart, merk: Baikal).
Aldus gewezen door:
mr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 10 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.